ECLI:NL:TAHVD:2024:17 Hof van Discipline 's Gravenhage 220311

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:17
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 22-01-2024
Zaaknummer(s): 220311
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat in letselschadezaak. Bij gebrek aan feitelijke onderbouwing en wisselende verklaringen van partijen concludeert het hof dat de klacht ongegrond is. Daarbij heeft verweerder voldoende gemotiveerd toegelicht waarom hij ervoor heeft gekozen in de beide letselschadezaken tegen verschillende verzekeraars niet actief melding te maken van het andere ongeval. Gedeeltelijke vernietiging beslissing raad, klacht volledig ongegrond.

Beslissing van 15 januari 2024

in de zaak 220311

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 5 december 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-669/DH/DH). In deze beslissing zijn van de klacht van klager klachtonderdeel a) ongegrond en de klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:210 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 12 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 21 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.3 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • de e-mail van 24 augustus 2023 van klager met bijlagen;
  • de e-mail van 24 augustus 2023 van verweerder.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 november 2023. Daar zijn klager met zijn gemachtigde en verweerder verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft klagers standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Klager is op 5 oktober 2015 betrokken geraakt bij een auto-ongeval (hierna: het eerste ongeval). De door klager geleden letselschade is gemeld bij verzekeraar Allianz. Daarbij speelde tussen klager en Allianz een conflict over vermeende verzekeringsfraude door klager. Verweerder heeft klager bijgestaan in het geschil met Allianz.

3.2 Klager is op 28 april 2018 opnieuw betrokken geraakt bij een scooterongeval (hierna: het tweede ongeval).

3.3 Er heeft op 28 april 2018 en op 3 mei 2018 telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

​​​​​​​3.4 Op 9 mei 2018 om 14.32 uur heeft verweerder de deurwaarder opgedragen namens klager een dagvaarding uit te brengen aan Allianz. Verweerder heeft daarin onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat Allianz aansprakelijk is voor de letselschade die het gevolg is van het eerste ongeval.

​​​​​​​3.5 Op 9 mei 2018 om 16.16 uur heeft klager aan verweerder een bericht gestuurd met als onderwerp: “Scooter ongeluk 28-04-2018”. Bij het bericht heeft klager een schadeformulier gevoegd. Klager verzoekt in het bericht om bijstand bij het ongeval.

​​​​​​​3.6 Op 10 mei 2018 heeft verweerder de opdracht van klager in verband met het tweede ongeval schriftelijk bevestigd. De door klager geleden letselschade is gemeld bij verzekeraar ASR. De heer O. (verder: de jurist) heeft klager in deze tweede letselschadekwestie bijgestaan. Deze jurist is broer en kantoorgenoot van verweerder. Hij is geen advocaat en werkt onder verantwoordelijkheid van verweerder.

​​​​​​​3.7 Op 18 mei 2018 is de dagvaarding aan Allianz betekend.

​​​​​​​3.8 Nadat ASR aansprakelijkheid voor de schade uit het tweede ongeval heeft erkend, heeft op 9 augustus 2018 een huisbezoek plaatsgevonden bij klager. Daarbij was de jurist aanwezig.

​​​​​​​3.9 Op 24 augustus 2018 heeft de jurist het rapport van het huisbezoek van 9 augustus 2018 betreffende het eerste ongeval naar klager gestuurd met het verzoek om dat te controleren. Dezelfde dag heeft klager laten weten dat hij het rapport heeft doorgenomen en dat alles klopt. In het rapport staat over het eerste ongeval het volgende:

“Desgevraagd geeft belanghebbende aan dat hij in 2015 betrokken was bij een verkeersongeval. Hierbij liep hij echter geen letsel op.”

​​​​​​​3.10 Bij bericht van 31 augustus 2018 heeft de onderzoekster die het rapport heeft opgesteld aan de jurist het volgende gestuurd:

Naar aanleiding van mijn conceptrapport ontving ik van u geen op- of aanmerkingen binnen de gestelde termijn. Ik ga er dan ook vanuit dat u akkoord ben[t] met de inhoud van het rapport.

Graag verneem ik van u of de medische informatie inmiddels compleet is en of belanghebbende u onderbouwende stukken voor het verlies van arbeidsvermogen en studievertraging heeft doen toekomen.”

​​​​​​​3.11 Op 17 december 2018 heeft de advocaat van Allianz aan verweerder laten weten dat Allianz op de hoogte is geraakt van het tweede ongeval. De advocaat verzoekt toestemming voor het uitwisselen van informatie tussen Allianz en ASR over de beide ongevallen. Op 18 december 2018 heeft verweerder het bericht doorgestuurd naar klager met de mededeling dat ASR het letseldossier bij Allianz wil opvragen. Verweerder heeft klager gevraagd wat daarop zijn reactie is. In zijn reactie van dezelfde dag heeft klager zijn ongenoegen geuit over traagheid aan de zijde van Allianz. Over de uitwisseling van dossiers heeft klager het volgende geschreven:

“De toestemming voor informatie uitwisselen moeten we eerlijk gezegd beter bespreken met [de jurist](…)”

​​​​​​​3.12 Op 19 december 2018 heeft verweerder aan de advocaat van Allianz laten weten dat klager geen toestemming geeft om informatie uit te wisselen met ASR. Bij bericht van 20 december 2018 heeft de gemachtigde van ASR aan verweerder gevraagd of klager wellicht zelf meer informatie wil verstrekken aan ASR. Hij vraagt daarin concreet om aanlevering van een aantal stukken op uiterlijk 31 december 2018.

​​​​​​​3.13 Op 22 januari 2019 is de zaak mondeling door de civiele rechter behandeld. De eerste pagina van het proces-verbaal vormt onderdeel van het procesdossier. Hieruit blijkt dat vertegenwoordigers van verzekeraar ASR op de zitting aanwezig zijn geweest. Verweerder heeft tegen de aanwezigheid van deze personen bezwaar gemaakt.

​​​​​​​3.14 Op 7 augustus 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Verweerder heeft het vonnis op 9 augustus 2019, voorzien van een toelichting, naar klager gestuurd.

​​​​​​​3.15 Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

​​​​​​​3.16 Bij brief van 23 september 2020 heeft klager de jurist en het kantoor van verweerder en de jurist aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van ontoereikende bijstand bij de schadekwestie na het tweede ongeval.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft in de procedure tegen Allianz geen melding gemaakt van het tweede ongeval.

b) Verweerder heeft bij ASR geen melding gemaakt van het eerste ongeval.

c) Verweerder of de jurist heeft klager geadviseerd om tijdens het huisbezoek geen melding te maken van het bij het eerste ongeval opgelopen letsel en om onwaarheden te vertellen over zijn thuissituatie. Verweerder heeft klager namelijk geadviseerd om te verklaren dat hij alleen met zijn broer samenwoonde, terwijl klager in werkelijkheid ook met meerdere familieleden samenwoonde.

5 BEOORDELING

Nieuwe klachten

​​​​​​​5.1 Klager heeft in zijn e-mailbericht van 24 augustus 2023 gericht aan het hof nieuwe klachten geformuleerd over verweerder, onder meer over de hoogte van het uurtarief en dat klager erop mocht vertrouwen dat niet de jurist maar verweerder de hoofdbehandelaar zou zijn van de zaak tegen ASR.

​​​​​​​5.2 Klachten over een advocaat moeten eerst bij de deken worden ingediend om onderzocht te worden (art. 46c lid 1 Advw). Deze verwijten kunnen niet (eerst) worden betrokken bij de beoordeling van een hoger beroep. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van zijn nieuwe verwijten.

Overwegingen raad

Klachtonderdeel a): ongegrond

​​​​​​​5.3 Verweerder is tussen de opdracht tot betekening van zijn dagvaarding en de daadwerkelijke betekening pas bekend geworden met het tweede ongeval. Hoewel verweerder voor de betekening nog de gelegenheid had om de opdracht in te trekken en de dagvaarding aan te passen, is het niet zonder meer onbetamelijk of onzorgvuldig dat hij dit niet heeft gedaan. Het behoorde tot zijn vrijheid als advocaat om in te schatten dat het tweede ongeval niet relevant was in de procedure tegen Allianz. Daarbij had hij dit ongeval ook later naar voren kunnen brengen in de procedure.

Klachtonderdelen b) en c): gegrond

​​​​​​​5.4 Tussen partijen komt op basis van de tegenstrijdige verklaringen niet vast te staan of klager tijdens het huisbezoek op eigen initiatief dan wel op advies van verweerder en de jurist ASR onjuist heeft geïnformeerd. Ook heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder met klager heeft gesproken over de onjuiste informatie in het rapport van het huisbezoek en klager heeft geïnformeerd over de risico’s die verbonden waren aan het onjuist informeren van de verzekeraar. De raad oordeelt dat verweerder klager had moeten wijzen op de risico’s van het onjuist informeren van ASR en dat het op zijn weg lag dit schriftelijk vast te leggen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil (Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2019, verder: gedragsregel 16). Ook de afspraak om niet te reageren op het onderzoeksrapport had hij schriftelijk moeten bevestigen.

Beroepsgronden klager

Klachtonderdeel a)

​​​​​​​5.5 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder wel degelijk voorafgaand aan de opdracht tot betekening van de dagvaarding is geïnformeerd over het tweede ongeval door klager. Klager heeft namelijk zowel op 28 april 2019 als op 3 mei 2019 telefonisch contact opgenomen met verweerder met de vraag wat hij moest doen naar aanleiding van het tweede ongeval. Op advies van verweerder heeft klager bij het tweede ongeval foto’s gemaakt en die, na het gesprek op 3 mei 2019, naar zichzelf gemaild. Vervolgens heeft klager op 9 mei 2018 de gegevens van de wederpartij in het tweede ongeval toegezonden aan verweerder om te betrekken in de dagvaarding van Allianz. Van verweerder mocht verwacht worden dat hij de dagvaarding zou intrekken en de dagvaarding zou aanpassen om melding te maken van het tweede ongeval. In plaats daarvan heeft hij deze zaak aan de jurist overgedragen. Voor klager was het destijds onduidelijk dat de melding van het tweede ongeval van belang was voor de afhandeling van het eerste ongeval. Verweerder had klager moeten adviseren om dit ongeval te melden bij Allianz en over de risico’s verbonden aan het niet melden. Nu verweerder dit heeft nagelaten en onduidelijkheid heeft laten bestaan bij beide verzekeraars is de schuldvraag door hen niet goed behandeld.

Beroepsgronden verweerder

​​​​​​5.6 Verweerder komt op tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen b) en c).

Klachtonderdeel b)

​​​​​​​5.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen melding hoefde te maken van het eerste ongeval bij ASR. Klager had namelijk tijdens het huisbezoek zelf al gemeld dat hij eerder een ongeval had gehad en daarbij geen letsel had opgelopen. Het was niet aan verweerder daarna nog te melden dat klager eerder wel degelijk letsel had opgelopen. Klager heeft welbewust deze informatie niet gedeeld met ASR, aangezien klager nadien ook het bezoekrapport met deze verklaring inhoudelijk heeft geaccordeerd. Gezien de vertrouwelijkheid stond het verweerder derhalve niet vrij om desondanks die informatie alsnog te verstrekken aan ASR. Het enkele feit dat verweerder de consequenties van deze onjuiste informatieverschaffing door klager niet schriftelijk heeft vastgelegd, maakt nog niet dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd. In het telefoongesprek dat na het huisbezoek plaatsvond, hebben klager en verweerder afgesproken dat de verzekeraars over en weer niet werden geïnformeerd over de andere dossiers, zolang de aantijging van verzekeringsfraude nog actueel was en er nog geen onherroepelijke uitspraak in de zaak tegen Allianz lag. Het bestaan van deze afspraak blijkt uit het dossierverloop, de correspondentie en de verklaringen van klager en verweerders richting de verzekeraars. Dit wordt ook door klager bevestigd in zijn bericht van 12 september 2022 aan de raad. Er was op dit punt dus geen sprake van een misverstand of onduidelijkheid, waardoor schriftelijke vastlegging in de zin van gedragsregel 16 niet nodig was.

​​​​​​​5.8 De processtrategie van verweerder was in het belang van klager. Allianz is immers aansprakelijk geacht door de rechter en ook de plaatsing van klagers gegevens in het Interne Verwijzingsregister (wegens verzekeringsfraude) moest naar het oordeel van de rechter worden teruggedraaid. Bovendien is de vordering van Allianz tot verstrekking van informatie (art. 843a Rv) afgewezen. De keuze van verweerder geen informatie over klagers eerste ongeval te delen met ASR was de juiste. De reden daarvoor was de vrees dat ASR vergelijkbare fraudemaatregelen zou nemen als Allianz, nu klager aanvankelijk had beweerd dat er geen letsel was.

​​​​​​​5.9 Ten slotte zijn de belangen van ASR niet geschaad door het handelen van verweerder, doordat verweerder na het huisbezoek geen verdere acties heeft ondernomen. Verweerder heeft eerst de uitkomst uit het Allianz-dossier afgewacht.

Klachtonderdeel c)

​​​​​​​5.10 De raad heeft ten onrechte dit klachtonderdeel volledig gegrond verklaard, terwijl de feitelijke gegrondverklaring enkel ziet op de schriftelijke vastlegging van het telefoongesprek en van de advisering van klager over de consequenties van het onjuist informeren over eerdere ongeval. De raad heeft door deze interpretatie een andere invulling aan de klacht gegeven dan door klager was voorgelegd.

​​​​​​​5.11 Daarbij geldt dat de consequenties en risico’s van het onvolledig voorlichten van een verzekeraar klager reeds op voorhand bekend waren, aangezien hij voorafgaand aan de rechtsbijstand door verweerder al eens was opgenomen in het Interne Verwijzingsregister van Allianz wegens het opzettelijk onjuist informeren van Allianz. Destijds werd zijn claim afgewezen en heeft zijn belangenbehartiger hun relatie beëindigd. Klager had dus ervaren wat de consequenties zijn. Door desondanks opnieuw een verzekeraar onjuist te informeren tijdens een huisbezoek zonder voorafgaand overleg met verweerder of de jurist, heeft klager dit risico bewust aanvaard. Een advies van verweerder of de jurist na het huisbezoek had geen verschil gemaakt. Het was makkelijker en zorgvuldiger geweest als verweerder het telefoongesprek en zijn advies achteraf om de situatie zo te laten schriftelijk had vastgelegd, maar dat betekent niet dat sprake is geweest van onduidelijkheden of misverstanden in de zin van gedragsregel 16. Verweerder en klager kwamen in goed overleg namelijk tot de overeenstemming dat het beter was de verzekeraars niet nader te informeren over beide ongevallen. Hetzelfde geldt voor de keuze om niet te reageren op het bezoekrapport.

Verweer in beroep van klager

​​​​​​​5.12 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in hoger beroep. Waar van belang wordt die besproken in de beoordeling van het beroep door het hof.

Maatstaf

​​​​​​​5.13 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. In deze zaak is gedragsregel 16 van belang. Uit gedragsregel 16 volgt dat een advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen.

​​​​​​​5.14 Verder hanteert het hof bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

Klachtonderdeel a): geen melding maken bij Allianz van het tweede ongeval

​​​​​​​5.15 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak tegen Allianz hoofdzakelijk de beweerdelijke verzekeringsfraude door klager betrof alsmede de vordering tot verwijdering van klagers gegevens uit het Verwijzingsregister. De aansprakelijkheid van Allianz was toen (nog) niet aan de orde, aldus verweerder. Verder heeft verweerder gemotiveerd betwist dat tijdens de telefoongesprekken van 28 april en 3 mei 2019 (dus voorafgaand aan de opdracht aan de deurwaarder) het tweede ongeval onderwerp van gesprek was. Verweerder stelt dat deze twee telefonische contacten gingen over de nadere afstemming van de inhoud van de dagvaarding gericht tegen Allianz ter zake van de beweerdelijke verzekeringsfraude.

Gelet op deze gemotiveerde betwisting door verweerder kan het hof niet vaststellen dat klager verweerder tijdens deze telefoongesprekken heeft geïnformeerd over het tweede ongeval. Het enkele feit dat klager later foto’s heeft gestuurd van het tweede ongeval is onvoldoende voor de onderbouwing van klagers stelling dat hij verweerder heeft geïnformeerd voordat de dagvaarding werd verzonden. Het hof oordeelt evenals de raad dat het tot de vrijheid van verweerder behoort om in te schatten of hij die dagvaarding - nadat hij de opdracht tot betekening al had gegeven aan de deurwaarder - in zou trekken om alsnog het tweede ongeval daarin te vermelden. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd toegelicht waarom hij daar niet toe is overgegaan en waarom hij er nadien voor heeft gekozen eerst het vervolg in de procedure ter zake van de verzekeringsfraude af te wachten alvorens (het letsel uit) het tweede ongeval in te brengen in de letselschadekwestie bij Allianz.

​​​​​​​5.16 Het beroep van klager faalt. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b) en c): geen melding maken bij ASR van het eerste ongeval en de advisering voorafgaand aan het huisbezoek

​​​​​​​5.17 Vast staat dat klager desgevraagd melding heeft gemaakt van het eerste ongeval tijdens het huisbezoek van (een deskundige van) ASR en daarbij heeft aangegeven dat er geen letsel voortkwam uit dat eerste ongeval. Voorts staat vast dat klager en de jurist het deskundigenrapport naar aanleiding van dat huisbezoek hebben ontvangen, waarin ten onrechte stond vermeld dat klager geen letsel had overgehouden aan het eerste ongeval.

​​​​​​​5.18 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder dan wel de jurist klager heeft aangezet tot liegen over het letsel uit het eerste ongeval en zijn thuissituatie. Door verweerder wordt dit gemotiveerd betwist. Nu klager dit verwijt verder niet heeft onderbouwd, is de juistheid daarvan niet komen vast te staan. De omstandigheid dat de jurist onder verweerders verantwoordelijkheid het voorbereidende gesprek kort voor het huisbezoek niet schriftelijk heeft vastgelegd maakt zulks niet anders. Klachtonderdeel c) is bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.

​​​​​​​5.19 Het hof begrijpt uit de context van de klacht dat klachtonderdeel b) niet zozeer ziet op het melden van het eerste ongeval bij ASR - hetgeen klager zelf meldde tijdens het huisbezoek - maar op de melding dat uit dit ongeval geen letsel is voortgevloeid. Het hof houdt het er (gezien het hiervoor overwogene) voor dat verweerder, althans de jurist, voor een voldongen feit is gesteld doordat klager tijdens het huisbezoek heeft aangegeven dat hij door het eerste ongeval geen letsel had opgelopen en doordat klager de inhoud van het verslag van het huisbezoek heeft geaccordeerd, waarin ook was opgenomen dat klager had verklaard dat hij als gevolg van het eerste ongeval geen letsel had opgelopen.

Nadat het verweerder duidelijk was geworden dat klager deze mededeling had gedaan - die op dat moment niet strookte met het standpunt dat klager jegens Allianz had ingenomen -, heeft verweerder met klager nadere afspraken gemaakt over de strategie, aldus verweerder. Tussen partijen zou zijn afgesproken beide letselschadezaken afzonderlijk te behandelen en ten opzichte van beide verzekeraars over en weer voorlopig geen melding te maken in afwachting van het oordeel van de rechter op de verzekeringsfraudekwestie. Reden daarvoor was dat de zaak tegen Allianz hoofdzakelijk op de verzekeringsfraude zag. Die afspraak strookt met de latere e-mailberichten in het dossier, ook die gericht aan ASR. Gelet op die kennelijk gekozen strategie was er geen noodzaak alsnog melding te maken bij ASR van het eerste ongeval.

​​​​​​​5.20 Overigens deelt het hof inhoudelijk wel het oordeel van de raad dat verweerder klager na het huisbezoek had moeten wijzen op de consequenties van zijn verklaring dat hij geen schade zou hebben geleden ten gevolge van het eerste ongeval en dat verweerder die informatie schriftelijk had moeten vastleggen (gedragsregel 16). In dit verband wijst het hof erop dat gedragsregel 16 gaat om de voorkoming van misverstanden, onduidelijkheden en geschillen en niet om de feitelijke aanwezigheid van een misverstand, onduidelijkheid of geschil. Dit vormt echter geen onderdeel van de klacht, zoals die door klager is voorgelegd. Dit kan aldus niet tot een gegrondverklaring van de klacht leiden.

​​​​​​​5.21 Het beroep van verweerder slaagt. Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 verklaart de klacht van klager niet-ontvankelijk, voor zover hij nieuwe klachtonderdelen in hoger beroep heeft geformuleerd;

​​​​​​​6.2 vernietigt de beslissing van 5 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-669/DH/DH, voor zover daarin klachtonderdeel a) gegrond is verklaard, aan verweerder een maatregel is opgelegd en verweerder is veroordeeld tot de betaling van het griffierecht, de proceskosten en de reiskosten van klager;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.3 verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

​​​​​​​6.4 bekrachtigt de beslissing van 5 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-669/DH/DH, voor het overige.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 15 januari 2024 .