ECLI:NL:TAHVD:2024:133 Hof van Discipline 's Gravenhage 230322
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:133 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2024 |
Datum publicatie: | 13-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 230322 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Het betreft hier een klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder staat de biologische vader in deze procedure bij. Verweerder heeft klaagster en haar advocaat niet over het indienen van een verzoekschrift geïnformeerd. Hoewel de oproeping van partijen in een verzoekschriftprocedure de verantwoordelijkheid van de rechtbank is, is klaagster – anders dan de raad - van oordeel dat verweerder klaagster en haar advocaat had moeten berichten en de verhinderdata moeten opvragen. Door dit na te laten zou verweerder tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het hem niet bekend was dat klaagster zich liet bijstaan door een advocaat en dat zich ook geen advocaat bij hem heeft gemeld. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht ongegrond. |
van 13 mei 2024 in de zaak 230322
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
gemachtigde: M.A.K. Rahman
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Het betreft hier een klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder staat de biologische vader in deze procedure bij. Verweerder heeft klaagster en haar advocaat niet over het indienen van een verzoekschrift geïnformeerd. Hoewel de oproeping van partijen in een verzoekschriftprocedure de verantwoordelijkheid van de rechtbank is, is klaagster – anders dan de raad - van oordeel dat verweerder klaagster en haar advocaat had moeten berichten en de verhinderdata moeten opvragen. Door dit na te laten zou verweerder tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het hem niet bekend was dat klaagster zich liet bijstaan door een advocaat en dat zich ook geen advocaat bij hem heeft gemeld.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-354/DH/RO) een beslissing gewezen op 16 oktober 2023. In deze beslissing is de klacht van klaagster ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:210 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 12 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de e-mails van klaagster en haar gemachtigde van 18 maart 2024, inhoudende de
mededeling dat zij door privéomstandigheden niet naar de zitting kan komen. Klaagster
heeft het hof verzocht of zij via Teams aan de zitting kon deelnemen. (De voorzitter
van) het hof heeft dit verzoek van klaagster gelet op het tijdstip waarop zij dit
verzoek heeft gedaan – te weten: kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak
– geweigerd.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18
maart 2024. Daar is verweerder verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt mondeling
toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen dat op zitting is
besproken.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster heeft een minderjarige dochter. Klaagster is niet gehuwd (geweest)
met de biologische vader (hierna: de vader) van de dochter. De vader heeft de dochter
erkend. Klaagster oefende alleen het gezag uit.
3.3 Klaagster en de vader zijn in verschillende procedures verwikkeld geweest over
onder meer de omgang tussen de vader en de dochter. Verweerder staat de vader bij.
3.4 Uit beschikkingen uit 2013, 2015, 2016, 2019 en 2020 blijkt dat klaagster in
ieder geval tot 12 februari 2020 werd bijgestaan door mr. L.
3.5 Bij beschikking van 4 november 2019 is de dochter onder toezicht gesteld. De
dochter stond ook in augustus 2020 onder toezicht.
3.6 Op 18 augustus 2020 heeft verweerster zich uitgeschreven uit de gemeentelijke
basisadministratie met als reden emigratie.
3.7 Bij beschikking van 25 augustus 2020 is spoeduithuisplaatsing, in casu plaatsing
van de dochter bij vader, gelast.
3.8 Op 1 september 2020 heeft verweerder een verzoekschrift tot wijziging van het
gezag ingediend, inhoudende het verzoek dat het ouderlijk gezag over de dochter voortaan
aan klaagster en de vader gezamenlijk toekomt.
3.9 Op 8 september 2020 heeft de rechtbank (de verlenging van) de uithuisplaatsing
mondeling behandeld. Klaagster was daarbij niet aanwezig. Mr. R was namens haar aanwezig.
Bij beschikking van diezelfde dag is de machtiging uithuisplaatsing verlengd. Verweerder
was niet bij de behandeling van deze zaak als advocaat betrokken.
3.10 Op 18 september 2020 is een vonnis in kort geding gewezen, na zittingen van
23 juli 2020 en 15 september 2020. Op 23 juli 2020 is klaagster zonder advocaat ter
zitting verschenen en heeft zij de rechter gewraakt. Op 15 september 2020 is mr. R.
namens klaagster verschenen.
3.11 Op 20 januari 2021 heeft het gerechtshof een beschikking gewezen naar aanleiding
van het hoger beroep van klaagster tegen de beschikkingen van 25 augustus 2020 en
8 september 2020. Als advocaat van klaagster is mr. R vermeld.
3.12 Op 16 april 2021 heeft de rechtbank het verzoekschrift van 1 september 2020
mondeling behandeld. Klaagster was daar niet bij aanwezig. Evenmin was een advocaat
namens haar aanwezig.
3.13 Bij beschikking van 21 april 2021 is het verzoek van 1 september 2020 toegewezen.
In de beschikking is onder meer overwogen:
“De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling
verschenen. (…)
3.1.4. De man heeft aangevoerd dat de vrouw met de minderjarige met onbekende bestemming
is vertrokken. De man heeft ter zitting toegelicht dat de vrouw en de minderjarige
zich mogelijk bevinden in Bulgarije, maar dat niet is uitgesloten dat zij zich toch
nog in Nederland bevinden.”
3.14 Klaagster heeft op 15 augustus 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking
van 21 april 2021.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder is een procedure gestart over de wijziging van het ouderlijk gezag
en heeft klaagster en haar advocaat daarover niet geïnformeerd. Ook over de zitting
is klaagster niet geïnformeerd;
b) (..)
Toelichting
Klaagster stelt dat verweerder misbruik maakt van haar persoonlijke situatie. Verder
stelt zij dat klager een rechtszaak probeert te winnen buiten klaagster en haar advocaat
om, terwijl hij wist dat klaagster geëmigreerd was.
5 BEOORDELING RAAD
Ten aanzien van klachtonderdeel a)
5.1 De raad is van oordeel dat het niet aan verweerder is om klaagster en/of haar advocaat op de hoogte te stellen van het verzoekschrift van de zitting. Een dergelijke verantwoordelijkheid ligt bij de rechtbank en niet bij verweerder. Daarnaast merkt de raad op dat hoewel het netjes was geweest als verweerder mr. R. alsnog op de hoogte had gesteld van het verzoekschrift toen bleek dat mr. R. namens klaagster optrad (mr. R. stond klaagster vanaf 8 september 2020 bij), dit nalaten nog geen klachtwaardig handelen oplevert. Van een advocaat hoeft naar het oordeel van de raad niet te worden verlangd dat als een procedure is afgerond, hij bij het starten van een nieuwe procedure onderzoek moet doen of klaagster nog steeds wordt bijgestaan door een bepaalde advocaat. De raad heeft de klacht van klaagster ongegrond verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klaagster (klachtonderdeel a)
6.1 Klaagster handhaaft haar stellingen uit eerste aanleg. Zij is het niet eens met het standpunt van de raad dat het op de weg van de rechtbank lag om klaagster en/of haar advocaat te informeren. Klaagster meent dat het op de weg van verweerder lag om in overleg te treden met mr. R(..) en hem op de hoogte te stellen van de procedure. In dat geval had klaagster verweer kunnen voeren. Klaagster stelt dat zij door het handelen van verweerder is benadeeld.
Verweer verweerder
6.2 Het hof heeft geen verweerschrift van verweerder aangetroffen in het dossier.
7 BEOORDELING HOF
Omvang hoger beroep:
7.1 De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep wordt bepaald door de beroepsgronden die tegen de beslissing van de raad binnen de beroepstermijn zijn aangedragen.
7.2 Het hof begrijpt de gronden van het hoger beroep van klaagster zo, dat klaagster het niet eens is met de beslissing van de raad, voor zover die betrekking heeft op de ongegrondverklaring van de klacht ten aanzien van klachtonderdeel a). In hoger beroep is geen grond gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b), zodat dit klachtonderdeel in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Maatstaf
7.3 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
7.4 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft ook betrekking op het entameren van procedures.
Overwegingen hof
7.5 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep – en voor zover aan haar oordeel onderworpen - geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad nu klaagster geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop is het hof van oordeel dat – zoals ook terecht door de raad opgemerkt - van verweerder niet kan worden verlangd dat hij in nieuwe procedures steeds voorafgaand onderzoek doet naar de vraag of klaagster zich al dan niet laat bijstaan door een advocaat. Dit geldt temeer nu klaagster zich in verschillende procedures heeft laten bijstaan door verschillende advocaten en in enkele gevallen ook zonder advocaat ter zitting is verschenen.
Slotsom
7.6 De beroepsgronden van klaagster falen. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 16 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-354/DH/RO, voor zover aan haar oordeel onderworpen.
Deze beslissing is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk
en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 13 mei 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 mei 2024.