ECLI:NL:TAHVD:2024:118 Hof van Discipline 's Gravenhage 230170
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:118 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2024 |
Datum publicatie: | 22-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 230170 |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat hij in een eerdere klacht tegen dezelfde advocaat al over het onderwerp had kunnen klagen. Het hof bekrachtigt dit oordeel van de raad. |
Beslissing van 19 april 2024 in de zaak 230170
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-617/DH/RO). In deze beslissing is klager niet ontvankelijk verklaard in de klacht.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:93 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 7 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.3 Het hof heeft geen kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van
15 februari 2024 omdat deze te laat (namelijk niet uiterlijk tien kalenderdagen voor
de mondelinge behandeling) is ingediend.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 februari 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
“valsheid in geschriften in dagvaarding 26 mei 2020 versus C(…), beroepshalve was advocaat [verweerder] op de hoogte dat betreden verzuim 15-02-1999 al op 19-03-1999 eindigde met 100% werkhervatting eigen functie op 22 maart 1999. Zonder beperkingen nog bemerkingen. Alsmede beroepshalve op de hoogte dat medische onderzoeken gedurende een aantal opeen volgende weken niet onder de ziektewetgeving artikel 18 en 19 eerste lid vielen. Van beperkingen in 1999 na 19 maart tot en met 11 oktober 2000 was geen spraken, nog van beperkingen na 22 november 2000 tot en met 23 april 2001.”
4.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager het volgende gesteld:
“kern klacht is conform Wetboek van strafrecht artikel 225/226/96 valsheid in geschriften. Samenspannen met wederpartij C(…) die terecht niet verzekerd was voor gedongen loon door betaal verplichting na 22 april 2001 t/m 30 augustus 2004. Totaal 500.025,87 Euro. Door opzet conform Arrest Hoge Raad Der Nederlanden. Elk gezinslid appellant [klager] recht op dezelfde schade van rechtens bewezen 500.025,87 euro. Totaal 3.000.155,22 Euro. Ex. Proces stukken na juni 2016 bekend. Conform Arrest Hoge Raad. ECLI:NL:HR:2017:52 geen spraken van verjaring.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft ter motivering van zijn beslissing klager niet-ontvankelijk te verklaren – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.
5.2 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet erop kunnen vertrouwen dat een klager zijn klachten die hun oorsprong vinden in een bepaalde verhouding of feitencomplex concentreert in één klachtprocedure. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.3 Van dat laatste is volgens de raad geen sprake. De klacht ziet op het pro forma hoger beroep dat verweerder in april 2020 heet ingesteld. Klager had bij de klacht die hij op 12 november 2021 indiende ook over het onderwerp kunnen klagen.
5.4 De raad heeft verder geoordeeld dat klager misbruik maakt van klachtrecht door het tuchtrecht op een lichtvaardige manier in te zetten door op klakkeloze en buitensporige wijze klachten tegen (vrijwel) alle advocaten die op zijn pad komen in te dienen. Naar het oordeel van de raad is de grens aan het kunnen uitoefenen van het klachtrecht bereikt. Klager moet er daarom rekening mee houden dat een volgende tuchtklacht die verband houdt met (de nasleep van) het geschil met de voormalig werkgever van klager en met het UWV door de deken respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen.
Beroepsgronden
5.5 Klager is in beroep gekomen en voert het volgende aan:
“Met beroep op medische verklaring D r C(…) 25 November 2022, alsmede 13 februari
2023. Zijn alle beslissingen uitgesproken op 24 april 2023. Onrechtmatig!
Klager (…) kon als gevolg van opgelopen Letsel/trauma . met causaal verband Valse
aangifte advocaat L(…) [ lopend APPEL HOF van Discipline ] niet op zitting maart 2023
Verschijnen.
(…)
Uw Voorzitter en griffier Raad van Discipline. Weigerde onrechtmatig zitting aan te
houden.
Met beroep op verklaringen Artsen en aangifte Politie v/s advocaat L(…) . is de Nederlandse Staat aansprakelijk gesteld. Voor rechtens gevolgen. Weigeren bewezen Tuchtklachten te behandelen.
Onder ARREST Hoge Raad Der Nederlanden <ECI-NL-HR_2017-18> heft uw Toezicht op advocaten onrechtmatig gehandeld vanaf oktober 2010 tot heden 2023.
In aanvullend APPEL worden alle beslissingen rechtens bewezen weerlegd. Met beroep op Vonnis Politierechter. Midden Nederland. 15 februari 2023. Weigert Appellant J(…). Bericht en bewijs naar beklaagde advocaten in CC. Te verzenden. Verzoek uw Weledelgestreng HOF. Alle processtukken naar beklaagde Advocaten te verzenden. Schade valt onder Burgerlijk Wetboek 6. Artikel 162, eerste lid/tweede lid en derde lid.
Verweer in beroep
5.6 Verweerder heeft in beroep verweer gevoerd.
Overwegingen hof
5.7 Voor zover klager in hoger beroep heeft aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft geweigerd de zitting van 13 maart 2023 aan te houden, overweegt het hof het volgende. Klager heeft in hoger beroep twee verklaringen van zijn fysiotherapeut in het geding gebracht. Uit het procesdossier blijkt niet dat klager deze verklaringen tezamen met een aanhoudingsverzoek aan de raad heeft doen toekomen. Echter ook indien dat het geval was, geldt naar het oordeel van het hof dat de raad gelet op de inhoud en datering van de verklaringen heeft mogen besluiten de zitting buiten aanwezigheid van klager door te laten gaan. Uit de verklaringen blijkt niet dat klager niet in staat was de zitting op 13 maart 2023 bij te wonen. Bovendien had de raad de zitting op verzoek van klager al eerder aangehouden.
5.8 Het hof ziet op basis van de overige beroepsgronden, die een herhaling van de eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-617/DH/RO.
Deze beslissing is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K. Teuben
en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 april 2024.