ECLI:NL:TAHVD:2024:113 Hof van Discipline 's Gravenhage 230184
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:113 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2024 |
Datum publicatie: | 19-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 230184 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten en dat hij hem ten onrechte niet van bepaalde stukken heeft voorzien. Beroep ongegrond. Bekrachtiging raadsbeslissing. |
Beslissing van 19 april 2024 in de zaak 230184
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 5 juni 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 23-067/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:111 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 23 juni 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- de e-mail met bijlagen van klager van 17 november 2023;
- de e-mail met bijlagen van klager van 21 november 2023.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16
februari 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het
dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht, aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan.
3.2 Klager heeft op 23 december 2020 een overeenkomst van opdracht gesloten met Tandartsenpraktijk [GvA] (hierna: GvA). GvA is de cliënt van verweerder. Op basis van deze overeenkomst heeft klager werkzaamheden verricht voor GvA.
3.3 In een brief van 30 september 2021 schrijft de directeur van GvA aan klager voor zover relevant: “Middels deze brief bevestigen wij dat met onmiddellijke ingang de samenwerking op basis van waarneming beëindigen. De reden hiervoor is kort samengevat als volgt: diverse klachten met betrekking tot de behandelwijze en zienswijze. (…)”
3.4 In een brief van 11 oktober 2021 schrijft klager aan GvA, voor zover relevant: “In uw schrijven, gedateerd 30-0902021, heeft u aangegeven de arbeidsovereenkomst met mij per direct te beëindigen. Ik ben het daar niet mee eens. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. (…) Ik verzoek u om het ontslag op staande voet binnen vijf dagen in te trekken. (…)”
3.5 Op 18 oktober 2021 heeft GvA bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) een melding gemaakt over het functioneren van klager. IGJ schrijft hierover aan klager, voor zover relevant: “Op 18 oktober 2021 ontving [IGJ] een melding van [GvA] over uw professioneel functioneren. Volgens de melding is er sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag van u richting collega’s en patiënten. Hierop werd de samenwerking op basis van overeenkomst van opdracht door de tandartspraktijk met u beëindigd. (…) [IGJ] heeft besloten de melding nader te onderzoeken. Zij heeft de maatschap van de tandartspraktijk verzocht nader intern onderzoek te doen naar de incidenten. [IGJ] heeft gevraagd deze uitkomsten in een schriftelijke rapportage terug te koppelen. Voor uw informatie geldt dat [IGJ] u, in het kader van haar eigen onderzoek, na ontvangst van de rapportage zal uitnodigen voor een gesprek. (…)”
3.6 Op 22 december 2021 zijn in het kader van het onderzoek naar het handelen van verweerder gesprekken gevoerd met personeelsleden van GvA. Verweerder was bij deze gesprekken aanwezig. Van deze gesprekken zijn gespreksverslagen opgemaakt.
3.7 Op 28 december 2021 heeft klager GvA gedagvaard. Klager heeft onder meer betaling van schadevergoeding gevorderd vanwege onregelmatige beëindiging van de overeenkomst van opdracht. Verweerder heeft de vordering van klager bestreden en op haar beurt onder meer een reconventionele vordering tot betaling van een geldbedrag ingesteld.
3.8 In e-mailberichten van 18 februari 2022 en van 15 maart 2022 heeft de advocaat van klager naar aanleiding van de door verweerder ingediende conclusie van antwoord, een aantal stukken bij verweerder opgevraagd. Klager schrijft hierover in het e-mailbericht van 15 maart 2022, voor zover relevant: “(…) De reden van het opvragen van de stukken is evident. [Klager] is geconfronteerd met zeer ernstige beschuldigingen en wordt door uw cliënte afgehouden van iedere mogelijkheid om deugdelijk verweer te voeren. Belangrijke stukken zijn wel genoemd in uw conclusie van antwoord maar niet ingebracht in de procedure en op het verzoek om stukken wordt simpelweg niet gereageerd. De (proces)positie van [klager] wordt hierdoor enorm geschaad terwijl het voor [GvA] een kleine moeite is om de informatie te verstrekken. [Klager] vindt dat erg kwalijk. Het is namelijk niet alleen in strijd met artikel 21 Rv, maar ook in strijd met de gedragsregels van de KNMT én de tussen partijen gemaakte afspraken. In de overeenkomst van opdracht is namelijk onder andere opgenomen dat ‘partijen elkaar volledig en prompt informeren over de afhandeling van de klacht’. In plaats van [klager] (en de rechtbank) volledig te informeren, wordt [klager] in het ongewisse gelaten. (…)”
3.9 In een reactie van 23 maart 2022 van verweerder staat, voor zover relevant: “(…) Ik heb overleg gehad met [GvA] en zij zullen niet voldoen aan de afgifte van alle gevraagde stukken. De reden hiertoe is simpel. De zaak gaat niet over het medisch handelen van [ klager] maar over een klacht die is binnengekomen van een patiënt over grensoverschrijdend gedrag (…). Hiervoor is geen medisch dossier nodig. (…)”
3.10 Ter zitting van 26 april 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank) is het geschil tussen klager en verweerder behandeld. De zaak is aangehouden tot 11 mei 2022 met het oog op een mogelijke schikking.
3.11 Op 8 mei 2022 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
3.12 Op 12 oktober 2022 is door de rechtbank een tussenvonnis gewezen. De rechtbank overweegt in dit tussenvonnis, voor zover relevant, het volgende:
“(…) 4.2 De bewijslast van de stelling dat [klager] ernstig tekortgeschoten is in
de nakoming van de overeenkomst rust op GVA. De rechtbank acht deze stelling voorshands
bewezen. [Klager] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren. Dit
oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3 Dat [klager] ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst blijkt
(voorlopig) voldoende uit de schriftelijke verklaringen van patiënt 4426 en van de
medewerkers van GVA. (…)
4.4 De verweren van [klager] maken dit oordeel niet anders.
4.5 [Klager] heeft ten eerste aangevoerd dat er ten aanzien van de klacht van patiënt
4426 geen sprake is van equality of arms, omdat GVA heeft nagelaten om alle stukken
aangaande de klachtprocedure bij de KNMT integraal over te leggen. (…) De rechtbank
overweegt hieromtrent het volgende. (…) Hoe GVA verder die klacht heeft afgehandeld,
is het kader van deze zaak niet van belang. [Klager] heeft alleen belang bij afgifte
van alle stukken uit het klachtdossier, als in die stukken informatie staat die een
ander licht werpt op de inhoud van de klacht van patiënt 4426. [Klager] heeft dat
echter niet gesteld en dat is ook niet gebleken. (…)
3.13 In een rolbericht van 2 november 2022 heeft de advocaat van klager medegedeeld dat klager, na een kosten-batenanalyse heeft besloten geen tegenbewijs te zullen leveren en een eindvonnis te wensen.
3.14 Op 14 december 2022 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen.
3.15 In een brief van 30 oktober 2023 schrijft de IGJ aan klager: “(…) Ondanks
meerdere verzoeken heeft de inspectie tot op heden slechts een reactie van de bestuurder
ontvangen op een deel van de haar gestelde vragen. De inspectie heeft de bestuurder
in de gelegenheid gesteld om persoonsgegevens van patiënte voor een gestelde termijn
aan te leveren. De inspectie heeft de gevraagde informatie niet ontvangen.
(…)
Op basis van de beschikbare gegevens ziet de inspectie geen risico voor de veiligheid
van cliënten of voor goede zorg. Daarom zien we geen aanleiding om de melding verder
te onderzoeken. Wij baseren ons hiervoor op de gegevens die we bij de melding en ook
van u hebben ontvangen.”
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) Verweerder ongefundeerde beschuldigingen heeft geuit over klager, waarmee smaad
en laster is gepleegd;
b) Verweerder klager in zijn verdediging heeft geschaad, door te weigeren om stukken
over te leggen.
5 BEOORDELING
Omvang hoger beroep
5.1 Gelet op het beroepschrift van klager ligt de klacht in volle omvang in hoger
beroep ter beoordeling voor.
Overwegingen raad
5.2 De raad heeft ter motivering van zijn beslissing klachtonderdeel a) ongegrond te verklaren - samengevat weergegeven - het volgende overwogen.
5.3 Hoewel klager de uitlatingen van verweerder duidelijk als grievend heeft ervaren, is de raad van oordeel dat verweerder met het doen van die uitlatingen de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënt dat sprake was van grensoverschrijdend gedag door klager. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is het de raad verder niet gebleken dat verweerder zijn woorden anders had moeten kiezen, dan wel dat hij de verklaringen van de GvA-medewerkers in zijn pleitnota zou hebben verdraaid. Klager is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat hij zich grensoverschrijdend had gedragen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en heeft berust in het vonnis. Gelet op deze omstandigheden komt de raad tot de slotsom dat verweerder zich niet onnodig grievend heeft uitgedrukt en ook overigens de grenzen van de hem toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van GvA niet heeft overschreden.
5.4 Ter motivering van zijn beslissing klachtonderdeel b) ongegrond te verklaren overwoog de raad - samengevat weergegeven - het volgende.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft door te weigeren de door klager opgevraagde stukken aan hem te verstrekken. Het was niet aan verweerder aan wie de bedoelde stukken toebehoorden, maar aan diens cliënt. Ten aanzien van de vraag of die stukken aan klager zouden worden verstrekt nam verweerder zelf dan ook geen positie in, hij was slechts de vertegenwoordiger van zijn cliënt. Daar komt bij dat verweerder genoegzaam heeft aangevoerd dat dit punt in de procedure aan de orde is geweest en dat daarop door de rechter is beslist. GvA is niet door de rechter bevolen de betreffende stukken aan klager af te geven. Het is niet aan de tuchtrechter hierover een oordeel te vellen.
Beroepsgronden
5.6 Klager is in beroep gekomen en heeft, samengevat, de volgende gronden aangevoerd.
5.7 De raad heeft een onvolledig beoordelingskader toegepast. De raad had de klachten (eveneens) moeten toetsen aan het volgende kader: Ten aanzien van de feiten geldt dat in ogenschouw genomen moet worden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij (de advocaat) in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
5.8 Verweerder mocht in dit geval niet afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn opdrachtgever, GvA, hem verstrekte. Verweerder had moeten nagaan of de “reeds gedane meldingen” van grensoverschrijdend gedrag wel bestonden en wat de inhoud daarvan was. De originele gespreksverslagen zijn niet onderzocht en zijn niet vergeleken met de pleitaantekeningen, zodat de raad niet heeft kunnen beoordelen of verweerder verklaringen van GvA-medewerkers in zijn pleitnota heeft verdraaid. De uitlatingen van verweerder zijn onjuist, kwetsend en neerbuigend omdat ze niet onderbouwd zijn met wettige en overtuigende bewijsmiddelen waarin het grensoverschrijdend gedrag wordt aangetoond. Verweerder schermt wel met bewijsmiddelen, maar weigert deze af te geven. Verweerder baseert zich op gevoelens van klaagsters, maar daarop kan geen bewijs voor grensoverschrijdend gedrag gebaseerd worden. Verweerder had tijdens de verhoren (het hof begrijpt: de interviews van 22 december 2021) moeten verifiëren en doorvragen. Verweerder is eraan voorbij gegaan dat patiënt 4426 hersenletsel heeft opgelopen en handelingsonbekwaam is. De reden dat klager heeft besloten niet verder te procederen was gelegen in de oplopende proceskosten en in het feit dat verweerder de reeds eerder gedane meldingen van grensoverschrijdend gedrag vanuit de betrokken medewerkers niet wilde afgeven, waardoor klager geen tegenbewijs kon leveren. Klager had hierin zijn verantwoordelijkheid moeten nemen erop moeten insisteren dat GvA de meldingen aan klager zou verstrekken.
5.9 Door het niet overhandigen van reeds eerder gedane meldingen van grensoverschrijdend gedrag vanuit de betrokken medewerkers, is de transparantie en controleerbaarheid van de bewijsmiddelen in het geding. Verweerder heeft hierdoor meegewerkt aan het plegen van een misdrijf. Verweerder geeft de gevoelens van klaagster weer als bewijsmiddel. Dat is niet acceptabel en strijdig met de beroepswaardigheid van de advocatuur.
Verweer in beroep
5.10 Verweerder heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
Maatstaf
5.11 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel a) is het hof met de raad van oordeel dat verweerder met het gebruik maken van de woordkeuze “grensoverschrijdend gedrag” de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Het hof sluit zich ten aanzien van dit klachtonderdeel aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof overweegt in aanvulling daarop dat de stellingname dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag van verweerder een functie had in het door hem gehouden betoog en dat hij daarmee dus het belang van zijn cliënt diende. Voor een verificatie zoals klager heeft aangevoerd, bestond in dit geval geen reden. Hetzelfde geldt voor de stelling dat verweerder als advocaat had moeten ingrijpen bij zijn cliënt. De (destijds) beschikbare informatie gaf daartoe onvoldoende aanleiding. Dat de IGJ uiteindelijk heeft besloten de melding over klager niet verder te onderzoeken maakt het oordeel van het hof niet anders, alleen al omdat deze mededeling van de IGJ dateert van na het eindvonnis van de rechtbank en dus niet van invloed is op de beoordeling van het handelen van verweerder in de rechtbankprocedure.
5.13 Het hoger beroep tegen klachtonderdeel b) slaagt evenmin. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de weigering de door klager opgevraagde stukken aan klager te verstrekken. Het hof sluit zich ook in zoverre aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Voor zover klager zich nog op het standpunt heeft gesteld dat verweerder de gespreksverslagen met de medewerksters van GvA in de rechtbankprocedure niet in het geding heeft gebracht overweegt het hof dat die stelling onjuist is. Verweerder heeft de gespreksverslagen als productie 7 bij zijn conclusie van antwoord integraal in het geding gebracht. Het hof kan daarmee niet anders concluderen dan dat de rechtbank deze gespreksverslagen in haar beoordeling heeft betrokken.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 5 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-067/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K. Teuben
en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 april 2024.