ECLI:NL:TAHVD:2023:91 Hof van Discipline 's Gravenhage 210237

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:91
Datum uitspraak: 19-06-2023
Datum publicatie: 27-06-2023
Zaaknummer(s): 210237
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager heeft een voormalig client van verweerster bijgestaan in een klachtprocedure tegen verweerster. Hij beklaagt zich erover dat ze kantoor houdt op meerdere locaties en hem ten onrechte beticht van onheus gedrag. Hij wil haar secretaresse oproepen als getuige.

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 210237

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

gemachtigde: mr. C. Borstlap

1 INLEIDING

1.1 Klager verleent bijstand aan de heer D en mevrouw B in een klachtprocedure tegen verweerster (bij het hof bekend onder zaaknummer 210236). Uitlatingen van verweerster over klager in die klachtprocedure vormden voor klager aanleiding om ook zelf een klacht in te dienen.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten en de klacht. Daarna volgt de beoordeling van het hof.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad

2.1 Bij beslissing van 28 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) met zaaknummer: 20-741/AL/NN is de klacht van klager ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:173 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof

2.2 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 28 juli 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.3 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van verweerster;
  • een e-mail van klager van 26 november 2021 met een nagekomen stuk;
  • een e-mail van klager van 17 januari 2023 met een nagekomen stuk

2.4 De mondelinge behandeling van deze en de samenhangende zaak (210236) was aanvankelijk gepland op de zitting van 13 december 2021. Op 3 december 2021 heeft klager, ook namens de klagers in zaak 210236, wrakingsverzoeken ingediend tegen alle leden van de kamer die de zaken 210236 en 210237 op 13 december 2021 zouden behandelen. Het hof heeft de wrakingsverzoeken op 10 december 2021 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W en 210237W, ECLI:NL:TAHVD:2021:236).

​​​​​2.5 Op 13 december 2021 heeft klager een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen alle leden van de kamer van 13 december 2021. Op 12 januari 2022 zou door de wrakingskamer worden beslist op het tweede wrakingsverzoek. Op 5 januari 2022 heeft klager echter een derde wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer in de tweede wrakingszaak. Het derde wrakingsverzoek is op 1 april 2022 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W3 en 210237W3, ECLI:NL:TAHVD:2022:69). Het tweede wrakingsverzoek is op 11 april 2022 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W2 en 210237W2, ECLI:NL:TAHVD:2022:90).

​​​​​​​2.6 Het hof heeft de zaak vervolgens mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 april 2023. Daar zijn klager en de gemachtigde van verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

​​​​​3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht en deze als onweersproken vaststaan. Het gaat om de volgende feiten.

​​​​​​​3.2 Verweerster heeft de heer D en mevrouw B bijgestaan. Die samenwerking tussen verweerster en deze cliënten is verbroken. Verweerster heeft op 19 juli 2019 tegen beiden aangifte gedaan van bedreiging. De heer D heeft (nadien) een klacht tegen verweerster ingediend en wordt in die klachtzaak bijgestaan door klager.

​​​​​​​3.3 In een brief aan de deken van 23 mei 2020 heeft verweerster het volgende geschreven:

“Ik wil hier aan toevoegen dat de toon en wijze van bejegening door de heer [klager, hof] respectloos is hetwelk door mij niet op prijs wordt gesteld en zelfs als bedreigend wordt ervaren. Dit in het verlengde van de bedreigingen die D(…) en B(…) op 9 juli 2019 jegens mij hebben geuit. Ook hierover graag uw aandacht.”

​​​​​​​3.4 In haar brief van 11 juni 2020 in de onderhavige klachtprocedure heeft verweerster het volgende geschreven:

“De toon die de heer [klager, hof] in zijn brieven aanslaat is zwaar suggestief en verwijtend van aard. De wijze waarop mr. [klager, hof] telefonisch communiceert is door mijn secretaresse als beangstigend en intimiderend ervaren.”

​​​​​​​3.5 Op de website van H. Advocaten stond het volgende:

“H. Advocaten

Locatie A.

H. Advocaten heeft haar werkgebied ook in A.

Mr. H. is tevens (register) mediator en als zodanig verbonden aan de rechtbank A.”

​​​​​​​3.6 Bij beslissing van 15 februari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de heer D veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor onder meer het medeplegen van zware mishandeling van een deurwaarder en het medeplegen van het bedreigen van verweerster.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)Kantoor houdt op meerdere locaties, verdeeld over twee arrondissementen;

b)Klager opzettelijk en onnodig grievend heeft bejegend.

c) Ten onrechte beweert dat klager haar secretaresse heeft beangstigd en geïntimideerd.

Als toelichting heeft klager verwezen naar de hierboven onder 3.4 opgenomen passage uit de brief van verweerder van 11 juni 2020.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​5.1 De raad heeft het volgende overwogen ten aanzien van de klacht:

Onderdeel a) ongegrond

5.1 Artikel 12 Advocaten bepaalt dat advocaten slechts in één arrondissement op één locatie kantoor mogen houden. Verweerster heeft aangevoerd dat zij enkel kantoor houdt in P. H. Advocaten heeft een nevenvestiging in A. en de aan het kantoor van H. Advocaten verbonden advocaat houdt daar kantoor, aldus verweerster.

De raad volgt klager niet dat op grond van de website van verweerster vast is komen te staan dat verweerster in meerdere arrondissementen en op meerder locaties kantoor houdt. Met klager is de raad wel van oordeel dat de door hem aangehaalde tekst op de website van verweerster voor verwarring zou kunnen zorgen, nu op de website staat vermeld dat H. Advocaten ook een vestiging heeft in A. en dat zij als mediator verbonden is aan de rechtbank A.

De raad is van oordeel dat deze onduidelijkheid op haar website – mede gelet op het feit dat klager hierdoor geen enkel nadeel heeft ondervonden – te gering van betekenis en van onvoldoende gewicht is om daaraan enige tuchtrechtelijke gevolgen de verbinden.

Onderdeel b) ongegrond

De raad is van oordeel dat de wijze waarop verweerster zich in haar brief aan de deken heeft uitgelaten niet onnodig grievend is. Het stond verweerster vrij om deze woorden te gebruiken. Verweerster heeft uitgelegd dat zij enkel haar gevoelens heeft benoemd in het licht van de omstandigheid dat de cliënten van klager zeer bedreigend tegen haar hebben opgetreden. Dat verweerster hiermee heeft willen insinueren dat klager op enigerlei wijze betrokken was bij de door zijn cliënten gepleegde bedreiging, is niet gebleken.

Onderdeel c) ongegrond

5.2 Verweerster heeft in de onderhavige klachtprocedure aan de deken geschreven dat haar secretaresse tegen haar heeft gezegd dat zij zich door klager geïntimideerd voelde. In een brief heeft deze secretaresse bevestigd dat klager in telefoongesprekken dwingend overkwam en dat het intimiderend voelde. Klager heeft betoogd dat hij verweersters secretaresse nooit op intimiderende wijze heeft benaderd.

5.3 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel hoeft de raad niet vast te stellen of de stelling dat de secretaresse zich door klager geïntimideerd heeft gevoeld, juist is. Gebleken is dat verweerster dit van haar secretaresse heeft gehoord en dat vervolgens in de onderhavige klachtprocedure als verweer tegen een ander klachtonderdeel naar voren heeft gebracht. Het stond verweerster vrij dit te doen. Gesteld noch gebleken is dat verweerster wist dat deze stelling onjuist zou zijn.

gronden van beroep

​​​​​​​5.2 Klager heeft een drietal gronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad. Op de gronden wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.

Bekrachtiging oordeel klachtonderdeel a)

​​​​​​​5.3 Klager stelt dat het behoort tot de kerntaak van verweerster om verwarring op haar website te voorkomen. De raad heeft met zijn oordeel miskend dat klager nadeel heeft ondervonden door verwarrende informatie op de website van verweerster. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat de onduidelijkheid op de website van verweerster te gering van betekenis is. Voor klager was niet duidelijk bij welke deken een klacht tegen verweerster kon worden ingediend. Klager heeft de klacht aanvankelijk ook ingediend bij de deken van een arrondissement waar verweerster niet ingeschreven staat.

5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klager geen belang heeft bij klachtonderdeel a, omdat hij geen cliënt is van haar.

​​​​​​​5.5 Het hof begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klager erover klaagt dat de informatie op de website van verweerster voor verwarring zorgt. Een derde kan worden geraakt door (onduidelijke) informatie op de website van een advocaat. Klager is dan ook ontvankelijk in de aldus begrepen klacht. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat klager geen noemenswaardig nadeel heeft ondervonden door de voor hem onduidelijke informatie op de website van verweerster. Vast staat immers dat de deken waarbij klager zijn klacht heeft ingediend deze klacht heeft doorgestuurd naar de deken in het arrondissement waar verweerster wel is ingeschreven en dat deze deken de klacht vervolgens heeft onderzocht. Het hoger beroep tegen klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Bekrachtiging oordeel klachtonderdeel b)

​​​​​​​5.6 Klager stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de raad heeft miskend dat de in dit klachtonderdeel bedoelde uitlatingen van verweerster onnodig grievend zijn.

​​​​​​​5.7 Het hof overweegt dat advocaten zich in het algemeen dienen te uiten in zakelijke bewoordingen en met enige distantie tot het geschil tussen de cliënt en de wederpartij; de woordkeuze moet passen in de context van het debat. Dit neemt niet weg dat een advocaat in zijn woordkeuze de eigen emoties of die van zijn cliënt tot uitdrukking mag brengen. Van een onnodig grievende uitlating is echter pas sprake als bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt.

​​​​​​​5.8 Gelet op dit uitgangspunt is de raad naar het oordeel van het hof terecht tot de conclusie gekomen dat verweerster zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klager. Het hof stelt namelijk vast dat verweerster de wijze waarop zij zich door klager bejegend heeft gevoeld in zakelijke bewoordingen heeft beschreven in haar bericht aan de deken. Het beroep tegen klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

Bekrachtiging oordeel klachtonderdeel c)

​​​​​​​5.9 Klager stelt dat de raad heeft miskend dat verweerster de beweringen van haar secretaresse niet vooraf heeft gecontroleerd, dat verweerster haar secretaresse woorden in de mond heeft gelegd en dat dit blijkt uit de omstandigheid dat de secretaresse de door haar ondertekende verklaring niet onder ede heeft willen bevestigen.

​​​​​​​5.10 Het hof is, met verweerster en de raad, van oordeel dat verweerster mocht schrijven dat haar secretaresse zich geïntimideerd heeft gevoeld, nadat verweerster dit van haar secretaresse had gehoord. Of klager de secretaresse werkelijk heeft geïntimideerd is in deze context van ondergeschikt belang, nog daargelaten dat dit een subjectieve ervaring is van uitsluitend de secretaresse. Verweerster mocht op de ervaringen van haar secretaresse afgaan. Zij had geen aanleiding aan de uitlatingen en gedragingen van haar secretaresse te twijfelen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de secretaresse als getuige te horen te horen, zoals door klager verzocht. Het beroep tegen klachtonderdeel c is ook ongegrond.

Slotsom

5.11 Nu de beroepsgronden niet slagen zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 28 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden gewezen onder nummer 20-741/AL/NN.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H. Lagas, J.C.A.T. Frima, G.J.K. Elsen, J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023 .