ECLI:NL:TAHVD:2023:84 Hof van Discipline 's Gravenhage 220263D 220264D
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2023:84 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2023 |
Datum publicatie: | 22-06-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaren wegens het niet te voldoen aan (redelijke) verzoeken van de deken om medewerking en informatie. De raad heeft de twee dekenbezwaren gegrond geacht en een schorsing van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde het alsnog aanleveren van de gevraagde informatie, passend en geboden geacht. Ook het hof acht de dekenbezwaren gegrond. Het hof ziet geen reden om verweerder een lichtere maatregel op te leggen. Gelet op de lange duur van het tekortschieten en in aanmerking nemend dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de gevraagde informatie nog diezelfde week kon aanleveren, ziet het hof aanleiding de termijn waarbinnen aan de door de raad gestelde bijzondere voorwaarde moet worden voldaan te verkorten tot een week na openbaarmaking van deze beslissing. |
Beslissing van 2 juni 2023
in de zaken 220263D en 220264D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
deken
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 12 september 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummers: 22-238/DB/ZWB/D en 22-500/DB/ZWB/D). In deze beslissing zijn twee dekenbezwaren gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de raad als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder binnen vier weken na de beslissing alsnog de gevraagde kengetallen en bewijsstukken van opleiding en intervisie bij de deken zal aanleveren. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:138 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 11 oktober 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 april 2023. Daar zijn verweerder en de deken verschenen. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Op 12 juli 2021 heeft de deken “In het kader van het preventieve toezicht” aan alle kantoorverantwoordelijken van advocatenkantoren in het arrondissement Zeeland-West-Brabant verzocht de financiële kengetallen van het kantoor over het boekjaar 2020 (en de vergelijkende cijfers over 2019) (hierna: de kengetallen) uiterlijk 31 augustus 2021 aan te leveren.
3.3 Ondanks meerdere rappellen van de zijde van de deken, herhaalde telefonische toezeggingen van verweerder tot het aanleveren van de kengetallen en aanzegging van het indienen van een dekenbezwaar indien de kengetallen op 18 februari 2022 nog steeds niet zouden zijn aangeleverd, heeft verweerder nagelaten de kengetallen aan te leveren.
3.4 Op 21 februari 2022 heeft verweerder de opgave CCV (centrale controle verordening) voor het jaar 2021 gedaan. Daarbij heeft verweerder opgegeven dat hij 18 opleidingspunten heeft gehaald en 8 uur heeft deelgenomen aan intervisie. Hij heeft één certificaat voor 4 opleidingspunten overgelegd en een bewijs van deelname voor 2 uur intercollegiaal overleg.
3.5 Op 11 maart 2022 heeft de deken verweerder verzocht om binnen een week de certificaten van de overige 14 opleidingspunten en de bewijsstukken van de overige 6 uur intervisie of intercollegiaal overleg toe te sturen. Aan dat verzoek heeft verweerder ook na een nader e-mail- en een nader voicemailbericht van de zijde van de deken niet voldaan.
3.6 Vervolgens heeft de deken de onderhavige dekenbezwaren ingediend bij de raad.
3.7 De raad heeft de dekenbezwaren mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 juli 2022. Verweerder is niet op die zitting verschenen.
3.8 Op 26 augustus 2022 heeft de deken het kantoor van verweerder bezocht. Tijdens dat kantoorbezoek zijn de financiële stukken van verweerder ingezien.
3.9 Op 12 september 2022 heeft de raad voormelde beslissing genomen.
3.10 Op 27 september 2022 heeft verweerder de ontbrekende certificaten van de opleidingspunten en intervisie van het jaar 2021 toegestuurd aan de deken.
3.11 Op 7 november 2022 heeft verweerder desgevraagd een financieel overzicht van de jaren 2020, 2021 en (deels) 2022 toegezonden aan de deken.
4 BEZWAREN
4.1 De dekenbezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, a) de kengetallen over het jaar 2020 en de vergelijkende cijfers over 2019 niet aan te leveren en b) geen bewijsstukken van door hem opgegeven opleidingspunten en deelname aan gestructureerd intercollegiaal overleg/intervisie toe te sturen.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft - onder verwijzing naar de uitspraken gepubliceerd onder de nummers ECLI:NL:TAHVD:2020:145 en ECLI:NL:TAHVD:2021:214 - als volgt overwogen en geoordeeld.
5.2 Het gaat in deze zaak om de uitoefening van toezicht op advocaten door de deken ingevolge artikel 45a Aw, de artikelen 5:11 tot en met 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3 van de Algemene Beleidsregel toezicht en klachtbehandeling van het College van Toezicht (besluit van 8 mei 2015).
5.3 De deken heeft vergeefs bij verweerder kengetallen en bewijsstukken van opleiding en intervisie opgevraagd. Het opvragen van kengetallen voldoet aan de uitgangspunten van de Wet positie en toezicht advocatuur (Wpta). Met de uitvraag wordt op een objectieve en uniforme wijze inzicht verkregen in de financiële positie en daaraan verbonden (potentiële) risico’s voor advocatenkantoren en hun cliënten. Op die manier houdt de deken preventief toezicht op regels die krachtens artikel 46 Aw voor advocaten gelden. De raad wijst daarbij op de administratieplicht (artikel 6.5 Verordening op de advocatuur (Voda)), de kernwaarde (financiële) integriteit en de zorg die advocaten behoren te betrachten ten opzichte van hun cliënten. Ook het opvragen van de bewijsstukken van opleiding en intervisie voldoet aan de uitgangspunten van de Wpta (artikelen 4.3a en 4.4 Voda). De deken was dan ook bevoegd de kengetallen en bewijsstukken van opleiding en intervisie bij verweerder op te vragen. Ook was deze uitvraag redelijk. Verweerder had dan ook op grond van artikel 46 Aw (en gedragsregel 29) onverkort aan de betreffende verzoeken moeten voldoen.
5.4 Bij een niet voldoen aan de voornoemde verzoeken staat het de deken vrij een tuchtprocedure te starten in het kader van zijn toezichthoudende werkzaamheden (toelichting Wpta over de scheiding van het tuchtrecht en toezicht (zie paragraaf 5 toelichting op de tweede nota van wijziging, nr. 10, TK 2011-2012, 32382)).
5.5 Doordat verweerder niet onverkort aan de betreffende verzoeken van de deken heeft voldaan, heeft hij het toezicht van de deken belemmerd. Dat is hem tuchtrechtelijk aan te rekenen, zonder dat nog afzonderlijk getoetst hoeft te worden of het niet meewerken ook als onbetamelijk handelen moet worden aangemerkt. Immers, in artikel 46 Aw is bepaald dat advocaten niet alleen aan tuchtrechtspraak onderworpen zijn ter zake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, maar ook ter zake van (onder andere) inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.6 Gelet op het voorgaande heeft de raad de dekenbezwaren gegrond verklaard.
beroepsgronden
5.7 Verweerder stelt allereerst geen oproeping voor de zitting bij de raad te hebben ontvangen, althans deze niet te hebben gezien. Hij heeft geen oproeping per post gehad en is op de dag van de zitting ook niet gebeld. Bij hem is niet geïnformeerd of hij op de hoogte was van de dekenbezwaren en/of van de behandeling ter zitting bij de raad.
5.8 Verweerder voert verder aan dat hij de (deels voorwaardelijke) schorsing, mede gelet op de publicatie daarvan, en met name het onvoorwaardelijke deel daarvan, lastig kan accepteren. Hij heeft getracht de kengetallen, opleidingscertificaten en intervisiebewijzen digitaal in te voeren, maar dit is niet gelukt. Verder heeft verweerder, mede vanwege corona, zijn kantoorlocatie gesloten en zijn werkzaamheden vanuit huis voortgezet en heeft hij computer- dan wel netwerkproblemen ondervonden.
verweer in beroep
5.9 De deken volhardt in zijn standpunt dat verweerder hem in zijn toezichthoudende taak heeft belemmerd en handhaaft de door hem ingediende dekenbezwaren.
oproeping zitting raad
5.10 Het hof stelt voorop dat de deken ter zitting bij het hof onweersproken heeft aangevoerd dat (bij het kantoorbezoek van 26 augustus 2022 is gebleken dat) de oproeping voor de zitting bij de raad per aangetekende e-mail aan het juiste e-mailadres van verweerder is verzonden en door verweerder is ontvangen. Dit brengt met zich dat de gevolgen van zijn niet verschijnen bij de raad voor risico van verweerder komen. Echter ook als het hof veronderstellenderwijs ervan uit zou gaan dat verweerder geen oproeping voor de zitting bij de raad heeft gehad en hij op de dag van de zitting ook niet is gebeld, heeft te gelden dat verweerder in hoger beroep de gelegenheid krijgt om zijn standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en dat het hof de zaak opnieuw ten volle zal beoordelen. Verweerder heeft dan ook geen belang bij deze beroepsgrond.
aansluiten bij beslissing raad
5.11 Ter zitting heeft de deken aangevoerd dat uit de op 27 september 2022 door verweerder toegezonden certificaten van de opleidingspunten en intervisie van 2021 blijkt dat verweerder (ruimschoots) heeft voldaan aan zijn opleidingsverplichting. Ook heeft de deken ter zitting naar voren gebracht dat het op 7 november 2022 door verweerder toegezonden financieel overzicht over de jaren 2020, 2021 en (deels) 2022, zijnde een handmatige opstelling van verweerder zelf, niet voldoende is en dat hij verweerder inmiddels reeds vier keer heeft gevraagd om toezending van de aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021. Verweerder heeft dit niet weersproken.
5.12 Het hof maakt uit het voorgaande op dat verweerder binnen vier weken na de beslissing van de raad alsnog de gevraagde bewijsstukken van opleiding en intervisie heeft aangeleverd en in zoverre aan de door de raad gestelde bijzondere voorwaarde heeft voldaan. Dit doet er niet aan af dat verweerder maandenlang niet heeft voldaan aan het verzoek van de deken om hem de opgevraagde bewijsstukken van opleiding en intervisie toe te sturen en dat verweerder deze stukken pas na de beslissing van de raad aan de deken heeft overhandigd. Het feit dat verweerder bedoelde bewijsstukken uiteindelijk heeft verstrekt, leidt dan ook niet tot het oordeel dat de raad het dekenbezwaar ten onrechte gegrond heeft verklaard. Verder maakt het hof uit het voorgaande op dat verweerder eveneens binnen vier weken na de beslissing van de raad een financieel overzicht van de jaren 2020, 2021 en (deels) 2022 heeft aangeleverd, maar ondanks herhaald verzoek van de deken heeft nagelaten om de daarbij benodigde aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021 aan te leveren. In zoverre is nog steeds sprake van belemmering van het toezicht van de deken door verweerder.
5.13 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep dan ook geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de raad. Het hof verwerpt de beroepsgrond van verweerder en sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.
5.14 In aanvulling op de beoordeling van de raad merkt het hof het volgende op. Na bestudering van het dossier en gelet op wat verweerder ter zitting heeft aangevoerd, ziet het hof een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van niet, althans niet volledig en tijdig, reageren. Ondanks dat het hof ervan overtuigd is dat verweerder het beste met zijn cliënten voor heeft, maakt het zich zorgen over verweerders praktijkvoering zoals hij die ter zitting heeft uiteengezet. Daarbij betrekt het hof dat verweerder weliswaar enig zelfinzicht toont, maar de risico’s van zijn handelen niet volledig lijkt te onderkennen. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat verweerder wat betreft het voldoen aan zijn administratieve verplichtingen, zoals hij het zelf noemt, blokkeert en dat er bij zijn afwezigheid - die zich met enige regelmatigheid voordoet - geen adequate waarneming is. Anders dan verweerder meent, gaat het bij waarneming niet uitsluitend over het overnemen van zittingen.
maatregel
5.15 De raad heeft met het oog op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder en gezien de aard, ernst en lange duur van het tekortschieten van verweerder een schorsing van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, passend en geboden geacht. Daarbij heeft de raad als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder binnen vier weken na de beslissing van de raad alsnog de gevraagde kengetallen en bewijsstukken van opleiding en intervisie bij de deken zal aanleveren.
5.16 Met de raad is het hof van oordeel dat een schorsing van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, passend en geboden is. Het hof ziet geen reden om verweerder een lichtere maatregel (in de zin van een volledig voorwaardelijke schorsing) op te leggen. Ondanks het getoonde inzicht in zijn tekortschieten, is verweerder er nog altijd niet in geslaagd volledig te voldoen aan het toch eenvoudige verzoek van de deken. Gelet op de lange duur van dat tekortschieten en in aanmerking nemend dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de gevraagde aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021 nog diezelfde week kon aanleveren, ziet het hof aanleiding de termijn waarbinnen aan de door de raad gestelde bijzondere voorwaarde - thans nog slechts betrekking hebbend op de gevraagde kengetallen/aangiften inkomstenbelasting - moet worden voldaan te verkorten tot een week na openbaarmaking van deze beslissing.
proceskosten
5.17 Omdat verweerders beroep niet slaagt en de beslissing waarin aan hem een maatregel is opgelegd in stand blijft, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.18 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 12 september 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder de nummers 22-238/DB/ZWB/D en 22-500/DB/ZWB/D, uitsluitend voor zover daarin door de raad de bijzondere voorwaarde is gesteld dat verweerder binnen vier weken na de beslissing van de raad alsnog de gevraagde kengetallen en bewijsstukken van opleiding en intervisie bij de deken zal aanleveren;
en doet opnieuw recht:
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen één week na deze beslissing alsnog de gevraagde kengetallen/aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021 bij de deken aanlevert;
6.2 bekrachtigt de beslissing van 12 september 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder de nummers 22-238/DB/ZWB/D en 22-500/DB/ZWB/D, voor het overige;
6.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.P. Wessels, W.F. Boele, J.M. Atema en F.C. van der Jagt-Vink , leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 juni 2023 .