ECLI:NL:TAHVD:2023:73 Hof van Discipline 's Gravenhage 220055 220056

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:73
Datum uitspraak: 12-05-2023
Datum publicatie: 06-06-2023
Zaaknummer(s):
  • 220055
  • 220056
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat en voormalig advocaat in de hoedanigheid van curator. Beoordeling ontvankelijkheid klaagster. Verzet t.a.v. de klachtonderdelen a), b), d) en e) ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing van de raad kan klaagster niet meer in hoger beroep komen. Geen doorbreking appelverbod. Alleen de klachtonderdelen c) en f) zijn aan de orde in hoger beroep. Bevestiging beslissing raad ten aanzien van deze klachtonderdelen. Klachtonderdeel c) (m.b.t. de aanvraag van het faillissement van klaagster) ligt bovendien niet ter beoordeling voor aan de tuchtrechter, maar de civiele rechter. 

Beslissing van 12 mei 2023

in de zaken 220055 en 220056

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder A

en

verweerder B

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de (voorzitters)beslissing van 26 april 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 21-021/AL/NN en 21-022/AL/NN), aan partijen toegezonden op 26 april 2021, waarbij de voorzitter de klacht van klaagster, te weten klachtonderdelen a) t/m d) en f), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk heeft verklaard en klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond heeft verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:135 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing van 26 april 2021 verzet ingesteld.

1.3 De raad heeft in een (verzets)beslissing van 10 januari 2022 (zaaknummers: 21-021/AL/NN en 21-022/AL/NN), aan partijen toegezonden op 10 januari 2022, het verzet van klaagster ten aanzien van de klachtonderdelen c) en f) gegrond verklaard en de klachtonderdelen c) en f) ongegrond verklaard. Het verzet van klaagster ten aanzien van de overige klachtonderdelen, te weten a), b), d) en e) is ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet of verzetsbeslissing). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:6 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van 8 februari 2022 is op diezelfde datum ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad in voornoemde procedures en het verweer van mr (verweerder A) mede namens mr. (verweerder B)  van 7 maart 2022.

​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 maart 2023. Daar zijn klaagster en verweerder A verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 KLACHT

3.1       De klacht houdt in beide zaken – zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)ondanks betaling door klaagster van een aanzienlijk bedrag de tussen verweerders en M c.s. gesloten vaststellingsovereenkomst d.d. 15 mei 2005 niet na te komen want i) zij hebben MS B.V. ondanks beloftes in de kwestie E niet gesteund; iii) zij zijn hun taak in de afwikkeling van het faillissement niet nagekomen; iii) zij hebben welbewust geen cent geïnd van debiteuren terwijl er op 17 maart 2005 twee schepen geleverd zijn; iv) zij hebben de bankgarantie op die twee schepen laten verlopen; v) zij hebben de huurpenningen plus handelsrente niet geïnd van GS ondanks belofte aan de rechter;

b) zich niet te verzetten tegen de valse steunvordering van ING waar het faillissement van MS B.V. op was gebaseerd;

c)(verweerder B) samen te spannen met mr. B en hem ertoe aan te zetten om het persoonlijke faillissement van klaagster op basis van een valse steunvordering van mr. S. te bewerkstelligen;

d)vijftien jaar over het faillissement te doen in plaats van het faillissement op grond van artikel 6 EVRM voortvarend af te handelen, dit alleen maar om hun eigen rekening te spekken met als gevolg dat er een advocatenrekening van circa 1 miljoen ten laste van de boedel kwam;

e)aan klaagster geen verantwoording af te leggen over het batig saldo van 1,5 miljoen euro;

f) de voorzieningenrechter te misleiden door op 17 juli 2017 ten overstaan van de rechter in het executiegeschil inzake de woning van klaagster een vaststellingsovereenkomst te sluiten, die naast zich neer te hebben gelegd en het persoonlijk faillissement dat door verweerders op 22 mei 2018 is aangevraagd op basis van valse steunvorderingen als chantagemiddel te gebruiken.

4 FEITEN

4.1       Het hof gaat in beide zaken uit van de volgende feiten.

4.2       Verweerders waren curator in het faillissement van MSW B.V. dat op 15 maart  2005 door de rechtbank uitgesproken.

4.3       Klaagster was toen bestuurder van MSW B.V. Zij is (onder meer) in persoon aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort.

4.4  Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van een door klaagster gestart executiegeschil over de verkoop van haar woning met verweerders een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer afgesproken dat verweerders de aangekondigde veiling van de woning intrekken en dat beide partijen zich tot 31 oktober 2017 zullen inspannen om te komen tot een onderhandse verkoop van de woning.

4.4      Op verzoek van verweerders van 22 mei 2018 heeft de rechtbank klaagster op 20 juni 2018 in persoon failliet verklaard. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.

4.5       Het faillissement van MSW B.V. is op 16 december 2019 opgeheven wegens de toestand van de boedel.

4.6  Op 18 juni 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

​​​​​​​4.7  Verweerder B heeft zich per 1 augustus 2020 van het tableau laten schrappen.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1       In de (verzet)beslissing van 10 januari 2022 heeft de raad het verzet tegen de beoordeling van de klachtonderdelen a),b),d) en e) ongegrond verklaard. Dat betekent dat klaagster van de beslissing op die klachtonderdelen niet meer in hoger beroep kan komen. Van een beroepsgrond die zou kunnen leiden tot doorbreken van dat appelverbod (schending van een fundamenteel rechtsbeginsel) en die zou kunnen leiden tot ontvankelijkheid ten aanzien van die klachtonderdelen is niet gebleken.  

5.2       Dat betekent dat in hoger beroep alleen nog de klachtonderdelen c) en f) aan de orde zijn. Ter zitting is dat ook zo met partijen besproken.

Overwegingen raad

5.3       Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerders in hun hoedanigheid van curator(en) in het faillissement van MSW B.V. in mei 2018 het persoonlijk faillissement van klaagster hebben aangevraagd. Vaststaat dat de uitspraak waarbij het faillissement van klaagster is uitgesproken in hoger beroep is bevestigd en het daartegen gerichte cassatieberoep is verworpen. De raad heeft overwogen dat het zoeken naar een steunvordering een gebruikelijke praktijk is en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is de raad niet gebleken dat er sprake was van een valse steunvordering. Verder is niet onderbouwd dat verweerders het persoonlijk faillissement als chantagemiddel hebben gebruikt. Van schending van het vertrouwen in de advocatuur door verweerders is dan ook niet gebleken, aldus de raad.

5.4       Ten aanzien van klachtonderdeel f) heeft de raad overwogen dat klaagster niet heeft onderbouwd op welke wijze verweerders in strijd hebben gehandeld met de schikking die op 17 juli 2017 is getroffen in het executiegeschil tussen klaagster en verweerders. Dat geldt eveneens voor het verwijt dat verweerders de voorzieningenrechter op enig moment hebben misleid, aldus de raad.

Beroepsgronden klaagster

5.5 Klaagster heeft in beroep aangevoerd dat de raad onder de feiten niet alles of onjuist heeft besproken. Voor het overige heeft klaagster in beroep haar standpunt ten aanzien van de klachten herhaald.

Verweer verweerders

5.6       Verweerders hebben voor hun verweer verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg hebben aangevoerd.

Oordeel hof

5.7       Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klachten c) en f) te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Daarbij heeft het hof de (relevante) feiten zelf opnieuw vastgesteld.

5.8       Ten aanzien van klachtonderdeel c) voegt het hof daaraan nog het volgende toe. Niet de tuchtrechter maar de civiele rechter gaat over de vraag of verweerders bij de aanvraag van het faillissement van klaagster in mei 2018 al dan niet gebruik hebben gemaakt van een niet (meer) bestaande (“valse”)(steun)vordering van de heer S.

5.9       Ten aanzien van klachtonderdeel f) wijst het hof nog op de e-mail van 17 december 2017 van verweerder A aan de toenmalige advocaat van klaagster. Daarin vraagt hij hoe nu verder te gaan. Kennelijk was het niet gelukt om de woning van klaagster onderhands te verkopen voor de afgesproken datum van 31 oktober 2017. Aldus valt niet in te zien op welke wijze verweerders de op 17 juli 2017 getroffen regeling naast zich neer hebben gelegd, integendeel. Zij probeerden nadere afspraken te maken met de toenmalige advocaat van klaagster.  

5.9 Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de gronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

Bekrachtigt de beslissing van 10 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder de nummers 21-021/21-022/AL/NN.

Deze beslissing is gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr.S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 12 mei 2023 .