ECLI:NL:TAHVD:2023:6 Hof van Discipline 's Gravenhage 220054

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:6
Datum uitspraak: 13-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 220054
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag van verzoeker tegen de beslissing van de Raad van de Orde van Advocaten is ongegrond. Artikel 4 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de raad kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, als – samengevat – a) de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 2 en 2a van die wet gestelde vereisten voor inschrijving, b) de gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten, of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt of c) als de verzoeker wegens het niet op tijd behalen van de stageverklaring of het beroepsexamen van het tableau is geschrapt en het verzoek wordt ingediend binnen een door de algemene raad nader te bepalen termijn na schrapping. Deze termijn is door de algemene raad bij art. 36 van de Regeling op de advocatuur gesteld op vijf jaren. Het tweede lid van artikel 4 Advocatenwet bepaalt dat de raad ook kan weigeren om het verzoek in behandeling te nemen als het is ingediend door een verzoeker die eerder als advocaat is ingeschreven geweest en de raad van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de bij of krachtens verordening gestelde eisen om voor hernieuwde inschrijving in aanmerking te komen. In dit geval heeft de raad zijn weigering om klagers verzoek in behandeling te nemen gegrond op de hiervoor onder c) omschreven grond: klager is van het tableau geschrapt en hij heeft zijn verzoek ingediend binnen de door de algemene raad bepaalde termijn na schrapping. Naar het oordeel van het hof heeft de raad op goede gronden geweigerd om klagers verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Hetgeen klager nog heeft aangevoerd aangaande de volgens hem niet terechte afwijzing van de Woo-verzoeken die hij bij de verschillende dekens indiende laat het hof buiten beschouwing, aangezien die discussie buiten het bestek van deze procedure valt.

Beslissing van 13 januari 2023

in de zaak 220054

klager

tegen:

de raad van de orde

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft op 21 december 2021 bij de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de raad) een verzoek ingediend tot inschrijving als advocaat op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten. De raad heeft bij beslissing van 3 januari 2022 geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen.

1.2 Klager heeft op 14 februari 2022 een beklag tegen de beslissing van de raad van 3 januari 2022 ingediend bij het hof. In het beklag heeft klager zich beklaagd over de beslissing van de raad, te weten de weigering om klagers verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hof heeft kennis genomen van:

  • het beklagschrift van klager van 14 februari 2022;
  • de antwoordmemorie namens de raad van mr. X, Portefeuillehouder Toelatingen van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, van 23 maart 2022, ter griffie van het hof per e-mail ontvangen op 23 maart 2022;
  • een e-mail van klager van 5 april 2022 met daarbij gevoegd twee bijlagen (ter onderbouwing van het beklag);
  • een e-mail van klager van 22 mei 2022 waarin hij (in reactie op een bericht van het hof waarin het hof klager liet weten dat een mondelinge behandeling zich niet op korte termijn liet plannen en hem de optie van schriftelijke afhandeling voorhield) op een mondelinge behandeling aandringt;
  • een e-mail van klager van 4 augustus 2022 inhoudende de aanvulling van gronden in de beklagprocedure;
  • een e-mail van klager van 29 september 2022 met als bijlage door klager ingediende Woo-verzoeken en de afwijzing daarvan door de verschillende dekens.

2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 november 2022. Daar zijn klager in persoon, alsmede mr. X van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

2.3 Na de behandeling is het onderzoek gesloten en is de datum waarop uitspraak wordt gedaan bepaald op vandaag.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klager is als advocaat ingeschreven geweest van 28 februari 2015 tot 11 februari 2019. Omdat klager niet binnen de gestelde termijn het beroepsexamen (alsnog) met goed gevolg heeft afgelegd, is hij met ingang van 11 februari 2019 van het tableau geschrapt.

3.3 Bij brief van 21 december 2021 heeft klager de raad verzocht in te stemmen met de aanmelding voor de beroepsopleiding advocatuur.

4 DE WEIGERING

4.1 Bij besluit van 3 januari 2022 heeft de raad het verzoek van klager afgewezen. De raad heeft daartoe overwogen dat het verzoek tot inschrijving is ingediend binnen vijf jaar na schrapping van het tableau. De raad heeft besloten om gebruik te maken van de bevoegdheid om het verzoek van klager op grond van artikel 4 lid 1 onder c van de Advocatenwet juncto artikel 36 van de Regeling op de advocatuur buiten behandeling te laten. Het is de raad niet gebleken dat sprake is van een wijziging c.q. van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om met klagers verzoek in te stemmen.

5 HET BEKLAG EN HET STANDPUNT VAN DE RAAD

5.1 Klager voert het volgende aan.

Beklag conform de brief van 14 februari 2022

  • Klager kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, omdat een deugdelijke en draagkrachtige motivering ontbreekt. Klager meent dat de zorgvuldigheid niet in acht is genomen en het bestreden besluit in strijd is met art. 3:2 en 3:49 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
  • Toepassing van art. 4 Advocatenwet leidt tot een evident onbillijke uitkomst gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
  • Schrapping van het tableau staat er niet aan in de weg om een nieuw verzoek tot inschrijving te doen.
  • De raad heeft verzuimd een behoorlijke belangenafweging te maken in de zin van art. 3:4 Awb.
  • Klager heeft beroep gedaan op ‘spoedeisend belang’ en om de versnelde afhandeling van zijn beklag verzocht.
  • Klager doet een beroep op art. 4:84 Awb ter onderbouwing van zijn verzoek om af te wijken van de vijfjaarstermijn na schrapping.

Beklag conform de brief van 4 augustus 2022 (aanvulling van gronden)

  • Klager beklaagt zich erover dat mr. Y, werkzaam bij de Raad van de Orde, op geen enkele wijze heeft gereageerd op zijn berichten om een regeling te treffen.
  • Klager doet een beroep op de schending van de hoorplicht.
  • Deugdelijke en draagkrachtige motivering ontbreekt.
  • Toepassing van art. 4 Advocatenwet leidt tot een evident onbillijke uitkomst/schrapping van het tableau staat er niet aan in de weg om een nieuw verzoek tot inschrijving te doen. Ter toelichting haalt klager het voorbeeld aan van een advocaat die geschrapt wordt als tuchtrechtelijke maatregel en binnen de vijfjaarstermijn een verzoek tot inschrijving kan doen.
  • Als aanvulling op de bijzondere omstandigheden voert klager aan dat er een nieuwe regeling geldt in het kader van de beroepsopleiding waarbij de grondslag van de schrapping, te weten het niet behalen van de examens van de beroepsopleiding, niet meer aan de orde is. Stagiaires moeten nu immers een basistest afleggen.

5.2 De raad verweert zich als volgt.

Van procedurefouten is geen sprake. Op grond van artikel 4 lid 1 sub c van de Advocatenwet kan de raad het verzoek tot inschrijving als advocaat weigeren in behandeling te nemen indien de verzoeker, zoals hier aan de orde, op grond van artikel 8c eerste lid onderdeel c van de Advocatenwet van het tableau is geschrapt zonder dat alsnog de daar bedoelde verklaring of het bewijs kan worden overgelegd en het verzoek wordt ingediend binnen de door de algemene raad nader te bepalen termijn na schrapping. Artikel 4 lid 1 Advocatenwet geeft de raad de discretionaire bevoegdheid om tot weigering van het verzoek tot inschrijving van klager over te gaan als zijn verzoek, zoals hier het geval is, wordt ingediend binnen de door de algemene raad bepaalde termijn van vijf jaar na schrapping van het tableau (art. 36 van de Regeling op de advocatuur). De gezamenlijke Raden van Toezicht (thans: Raden van de Orde) hebben bij beleidsregel vastgesteld dat niet wordt afgeweken van de vijfjaarstermijn, met uitzondering van de situatie dat de verzoeker – met gebruikmaking van een terme de grâce – het (beroeps-)examen alsnog met goed gevolg heeft afgelegd. Dit beleid is ook bij de huidige, gewijzigde opzet van de beroepsopleiding gehandhaafd. De situatie van klager valt niet onder de geformuleerde uitzondering en derhalve kan hij geen aanspraak maken op deze beleidsregel. De door klager geschetste persoonlijke omstandigheden doen daar niet aan af.

6 DE BEOORDELING

6.1 Het beklag is tijdig gedaan, te weten binnen zes weken na de bekendmaking van de beslissing van de raad (artikel 5 lid 2 Advocatenwet).

In beroep heeft klager zijn beklag op de hiervoor bij 5.2 vermelde wijze aangevuld. Het hof stelt vast dat die aanvulling grotendeels op een herhaling neerkomt en ook voor het overige het beklag in de kern niet verruimt. Het hof betrekt de nadere invulling van het beklag bij de beoordeling.

6.2 Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager geprotesteerd tegen het bij de beoordeling betrekken van de pleitnotitie van de raad, op de grond dat hij geen gelegenheid heeft om deze goed te bestuderen alvorens erop te reageren. Het hof gaat daaraan voorbij. Klager had moeten beseffen dat het debat tussen partijen juist (ook) ter zitting plaatsvindt. De bewuste pleitnotitie is integraal voorgelezen en sloot aan bij het reeds uit de stukken bekende standpunt van de raad; van een verrassingseffect was geen sprake. Uit het vervolg van de zitting is bovendien gebleken dat klager wel degelijk in staat was om er inhoudelijk op te reageren. Aldus is klager niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad.

6.3 Artikel 4 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de raad kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, als – samengevat – a) de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 2 en 2a van die wet gestelde vereisten voor inschrijving, b) de gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten, of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt of c) als de verzoeker wegens het niet op tijd behalen van de stageverklaring of het beroepsexamen van het tableau is geschrapt en het verzoek wordt ingediend binnen een door de algemene raad nader te bepalen termijn na schrapping.

Het tweede lid van artikel 4 Advocatenwet bepaalt dat de raad ook kan weigeren om het verzoek in behandeling te nemen als het is ingediend door een verzoeker die eerder als advocaat is ingeschreven geweest en de raad van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de bij of krachtens verordening gestelde eisen om voor hernieuwde inschrijving in aanmerking te komen.

In dit geval heeft de raad zijn weigering om klagers verzoek in behandeling te nemen gegrond op de hiervoor onder c) omschreven grond: klager is van het tableau geschrapt en hij heeft zijn verzoek ingediend binnen de door de algemene raad bepaalde termijn na schrapping.

6.4 Naar het oordeel van het hof heeft de raad op goede gronden geweigerd om klagers verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De raad overweegt daartoe als volgt.

6.5 Klager is in 2019 van het tableau geschrapt vanwege het niet tijdig behalen van het beroepsexamen (artikel 8c eerste lid onderdeel c Advocatenwet). Op grond van artikel 4 lid 1 sub c Advocatenwet kan de raad van de orde in het arrondissement waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid (het verzoek tot inschrijving), is ingediend weigeren dat verzoek in behandeling te nemen, indien de verzoeker op grond van artikel 8c, eerste lid, onderdeel c, van het tableau is geschrapt zonder dat alsnog de daar bedoelde verklaring of het bewijs kan worden overgelegd en het verzoek wordt ingediend binnen een door de algemene raad nader te bepalen termijn na de schrapping. Deze termijn is door de algemene raad bij art. 36 van de Regeling op de advocatuur gesteld op vijf jaren.

6.6 De schrapping van klager is op 11 februari 2019 onherroepelijk geworden. Vanaf dat moment is de termijn van vijf jaren, die op voet van artikel 4 lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet jo art. 36 van de Regeling op de advocatuur geldt, gaan lopen. Het verzoek van klager is dus gedaan terwijl deze vijf jaren nog niet zijn verstreken. Krachtens ook thans nog geldend gezamenlijk beleid van de raden van de orde geldt een uitzondering voor degene die met gebruikmaking van een terme de grâce alsnog het beroepsexamen met goed gevolg heeft afgelegd, maar die situatie doet zich hier niet voor. Dat betekent dat de raad op goede gronden heeft geweigerd om klagers verzoek in behandeling te nemen. De benarde financiële situatie waarin klager verkeert doet daar, hoe vervelend die situatie ook is, niet aan af. Hetzelfde geldt voor zijn gevorderde leeftijd. Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andere afweging nopen. Met name is niet komen vast te staan dat mr. Y., deken in het arrondissement Gelderland, aan klager enige toezegging van hernieuwde inschrijving heeft gedaan. Uit het gesprek dat klager met haar heeft gehad volgt dat hij voorafgaand aan het besluit wel degelijk is gehoord en zijn belangen zijn meegewogen.

6.7 Hetgeen klager nog heeft aangevoerd aangaande de volgens hem niet terechte afwijzing van de Woo-verzoeken die hij bij de verschillende dekens indiende laat het hof buiten beschouwing, aangezien die discussie buiten het bestek van deze procedure valt.

6.8 Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van verzoeker tegen de beslissing van 3 januari 2022 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, P.T. Gründemann, A.M. Koene, Chr. H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheidvan mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 13 januari 2023.