ECLI:NL:TAHVD:2023:57 Hof van Discipline 's Gravenhage 230002

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:57
Datum uitspraak: 14-04-2023
Datum publicatie: 31-05-2023
Zaaknummer(s): 230002
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Daags voor het verstrijken van de cassatietermijn heeft klager beklag ingesteld. De termijn om cassatie in te stellen is inmiddels verstreken. Dit betekent dat klagers doel – een rechtsmiddel instellen tegen deze beslissing – niet meer kan worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Overigens is het hof met de deken, gelezen hebbende het procesadvies van de cassatieadvocaat, van oordeel dat de procedure die klager had willen voeren geen kans van slagen heeft. Beklag ongegrond.

Beslissing van 14 april 2023

in de zaak 230002

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 6 januari 2023. Klager heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beklag is op 6 januari 2023 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier het verweer van de deken van 2 maart 2023 met bijlagen.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 5 januari 2023 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen, omdat hij cassatieberoep wenst in te stellen tegen een arrest van het gerechtshof Den Bosch van 11 oktober 2022. In zijn verzoek schrijft klager dat het hem niet is gelukt om een advocaat te vinden die een ‘second opinion’ cassatieadvies wil opmaken.

​​​​​​​3.2 Op 6 januari 2023 heeft klager desgevraagd een kopie van het arrest en een kopie van een door mr. A. uitgebracht cassatieadvies van 29 november 2022 bij de (stafjurist van de) deken aangeleverd. In het cassatieadvies staat onder meer het volgende:

“(..) Ik begin met een formele opmerking. Zoals het hof in rov. 3.19 en 3.52 opmerkt, is de memorie van grieven minst genomen niet erg leesbaar, met name door het ontbreken van (goed) genummerde grieven. Nu is dat laatste geen wettelijke eis, maar dat is wel een risico, omdat het hof dan zelf gaat bepalen wat als grief kan worden gekwalificeerd en wat niet, zoals in casu ook is gebeurd. (..) Volgens mij heeft het hof alle (genummerde, ongenummerde en impliciete) grieven in zijn oordeel betrokken en daar op deugdelijke wijze op gerespondeerd, zodat (bijvoorbeeld) niet gezegd kan worden dat het hof essentiële stellingen uwerzijds onbesproken heeft gelaten.

Ad a) schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Vooropgesteld moet worden dat in een zaak als de onderhavige een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, welk recht mede wordt beschermd door art. 8 EVRM en ook het recht op bescherming van de goede naam en reputatie omvat,³ en anderzijds het mede door art. 10 EVRM beschermde fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting waaronder ook de journalistieke vrijheid valt. (..)

Het hof heeft deze maatstaf tot uitgangspunt genomen in de rov. 3.22 en 3.23 en deze is juist (en door u ook niet betwist - zie o.a. par. 8.8 van de inleidende dagvaarding), zodat meteen al geconcludeerd kan worden dat het hof een rechtens juist uitgangspunt heeft gehanteerd en het recht dus niet heeft geschonden.

Dat betekent, zoals het hof ook meermalen overweegt, dat het aankomt op een belangenafweging en deze geldt in cassatie als feitelijk, dat wil zeggen dat deze aan de feitenrechter is voorbehouden en in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Dat laatste dan weer behoudens onbegrijpelijkheid (hetgeen een motiveringsgebrek zou betekenen), maar dat kan van de beslissing van het hof echt niet worden gezegd; rov. 3.24 en de uitwerking daarvan in rov. 3.25 t/m 3.41 zijn alleszins begrijpelijk en goed gemotiveerd. Al die overwegingen zou ik hier uitvoerig kunnen bespreken, maar kortheidshalve laat ik het bi. Zo is juist het oordeel in rov. 3.27 dat de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek geen 'recht' bevat (als ook de rechtbank in rov. 4.20 had overwogen) en dat niet als juist kan worden aanvaard dat 'kloppende feiten' moeten worden gepresenteerd (rov. 3.33). En er bestaat geen absoluut recht op wederhoor en is het ontbreken daarvan een omstandigheid die in de belangenafweging moet worden betrokken (rov. 3.16; vgl. rov. 4.13 rechtbank).

Ad b) schending AVG en/of Wbp en/of art. 8 EU-Handvest

(..)

Te dien aanzijn kom ik tot dezelfde bevingen als hiervóór onder a): het hof heeft de juiste maatstaf gehanteerd (rov. 3.44 en 3.45) en de uitwerking daarvan in rov. 3.46 t/m 3.51 is genoegzaam gemotiveerd en kan de begrijpelijkheidstoets alleszins doorstaan. Onder meer geldt dat voor het oordeel dat in casu sprake is van verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden (rov. 3.46; vgl. rov. 4.18 rechtbank), het portretrecht (rov.3.47) en het beroep op het EVRM, het EU-Handvest en de onschuldpresumptie (rov. 3.50 en 3.51).

N.B.: dat het hof (op onderdelen) mogelijk ook anders had kunnen oordelen is voor de cassatiekansen niet relevant; het gaat er om of rechtens de juiste maatstaf is gehanteerd en of de beslissing de begrijpelijkheidstoets kan doorstaan en beide zijn naar mijn overtuiging het geval.

Conclusie

Helaas zie ik geen cassatiemogelijkheden. Ik kan en zal dan ook geen beroep in cassatie tegen het arrest van 11 oktober jl. instellen. Wellicht dat een andere cassatieadvocaat wel mogelijkheden ziet. Uiteraard heb ik er geen enkel bewaar tegen als u uw zaak nog aan een cassatieadvocaat voorlegt en ben ik alleszins beried het dossier aan hem of haar over te dragen. Daarvoor resteert alleen erg weinig tijd. (..)”

​​​​​​​3.3 In een brief van 6 januari 2023 (die per e-mail aan klager is gestuurd) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. In de beslissing staat onder meer vermeld dat de deken op basis van het gemotiveerde negatieve cassatieadvies van mr. A. concludeert dat het instellen van een cassatieberoep geen redelijke kans van slagen heeft.

4 BEOORDELING

Beklag

​​​​​​​4.1 Klager heeft – samengevat – aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de afwijzende beslissing van de deken, omdat zij zich enkel baseert op het cassatieadvies van mr. A. en geen aanvullende informatie heeft opgevraagd bij klager. De deken maakt het daardoor onmogelijk voor een rechtzoekende om een cassatieprocedure te starten. Verder stelt klager dat het eerste cassatieadvies niet volstrekt negatief is en er door een opvolgend cassatieadvocaat aanknopingspunten voor cassatie kunnen worden aangevoerd.

Verweer deken

​​​​​​​4.2 De deken heeft – samengevat – aangevoerd dat zij meent dat zij op basis van het gemotiveerde cassatieadvies van mr. A. op goede gronden heeft geoordeeld dat het cassatieberoep geen redelijke kans van slagen heeft. Dit is ook in lijn met bestendige jurisprudentie van het hof. Zij stelt verder dat voor het opvragen van nadere informatie en/of het stellen van vragen geen aanleiding bestond. Klager heeft ook niet gemotiveerd aangegeven welke informatie de deken had moeten opvragen en/of welke vragen zij hem had moeten stellen. Verder wordt opgemerkt dat de cassatietermijn ruimschoots is verstreken, zodat klager geen belang meer heeft bij zijn beklag. De deken verzoekt het hof dan ook om klagers beklag ongegrond te verklaren.

Toetsingskader

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

​​​​​​​4.4 Klager wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen tegen een arrest van het gerechtshof Den Bosch van 11 oktober 2022. Daags voor het verstrijken van de cassatietermijn, op 6 januari 2023, heeft klager beklag ingesteld. De termijn om cassatie in te stellen is inmiddels verstreken, op 11 januari 2023. Dit betekent dat klagers doel – een rechtsmiddel instellen tegen deze beslissing – niet meer kan worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Op die grond dient het beklag van klager al te worden afgewezen. De door klager in zijn beklag genoemde inhoudelijke gronden, die door de deken zijn weersproken, behoeven bij gebrek aan enig belang geen nadere bespreking meer.

​​​​​​​4.5 Overigens is het hof met de deken, gelezen hebbende het procesadvies van de cassatieadvocaat, van oordeel dat de procedure die klager had willen voeren geen kans van slagen heeft. Dit is een gegronde reden om het verzoek af te wijzen, wat de deken dan ook terecht heeft gedaan. De maatstaf die de Raad voor Rechtsbijstand hanteert voor het al dan niet afgeven van een toevoeging voor een second opinion over een civiel cassatieberoep is in het kader van artikel 13 Advocatenwet niet relevant. Daarbij komt dat de deken het – negatieve – procesadvies tot uitgangspunt kon nemen, nu het een uitvoerig en gemotiveerd advies betreft over de haalbaarheid, afkomstig van een in het betreffende rechtsgebied gespecialiseerde advocaat. Door klager zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, noch zijn die aan het hof gebleken, die afbreuk doen aan dit advies en het zinvol zouden maken om een second opinion in te winnen.

​​​​​​​4.6 De slotsom is dat het beklag van klager ongegrond wordt verklaard.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 6 januari 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 .

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 14 april 2023.