ECLI:NL:TAHVD:2023:35 Hof van Discipline 's Gravenhage 210298
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2023:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2023 |
Datum publicatie: | 01-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 210298 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een e-mail aan de rechtbank te sturen zonder een kopie daarvan aan de wederpartij te sturen. Bekrachtiging beslissing raad. Waarschuwing en proceskostenveroordeling. |
Beslissing van 20 maart 2023
in de zaak 210298
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klagers
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 10 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-638/A//NH. De raad heeft klachtonderdeel d) gegrond verklaard, de klachtonderdelen a), b), c), e), f) en g) ongegrond verklaard, verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerder in de proceskosten, griffierecht en reiskosten veroordeeld.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:207 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 8 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het schrijven van klager 5 van 5 januari 2022 met bijlagen;
- het verweerschrift van klagers 1, 2 en 5;
- de e-mail van de gemachtigde van verweerder van 10 maart 2022 met bijlagen.
2.3 Bij tussenbeslissing van 11 februari 2022 heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd, voor zover die ziet op de klacht van vijf andere klagers dan degenen die nu nog als klagers optreden, nadat die andere vijf klagers hun klacht tegen verweerder hadden ingetrokken. Deze beslissing van het hof is onder ECLI:NL:TAHVD:2022:46 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 januari 2023. Daar zijn verweerder en diens gemachtigde mr. X. verschenen. Ook klager sub 5, mr. Y. is verschenen, mede namens klagers 1 (S.) en 2 (Z.). Klagers 2 (B.) en 3 (L.) zijn niet verschenen. De gemachtigde van verweerder, mr. X, en mr. Y. hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2 Klagers 1 tot en met 4 zijn al dan niet indirect in verschillende juridische procedures verwikkeld met vier vennootschappen, die worden bijgestaan door verweerder. Klager 1 (waarvan klager 2 de bestuurder is) wordt in die procedures bijgestaan door klager 5; klager 3 (waarvan klager 4 de bestuurder is) door een andere advocaat.
3.3 Op 10 januari 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan een juridisch-administratief medewerkster van de rechtbank ter bevestiging van een telefoongesprek dat hij met die medewerkster heeft gevoerd. In de e-mail heeft hij het volgende geschreven:
“Telefonisch heb ik u gisteren laten weten dat er op zichzelf geen bezwaar bestaat tegen de voeging door de partijen [klager 1] en haar aandeelhouder en bestuurder [klager 2], beiden vertegenwoordigd door [klager 5].
(...)
Ook breng ik in herinnering onze bezwaren tegen het voorzitterschap van mr. [S.] van de meervoudige kamer nu hij als Voorzieningenrechter recent 2 zaken heeft behandeld en daarbij bepaalde duidelijke uitlatingen heeft gedaan.
3.4 Verweerder heeft deze e-mail niet gelijktijdig aan klagers gestuurd.
3.5 In een e-mail van 13 januari 2020 heeft de juridisch-administratief medewerkster aan verweerder het volgende gevraagd:
“Is deze mail ook doorgezonden naar de overige partijen, zie het nl. niet in de cc staan. Zo niet verzoek ik u dit nog na te zenden.”
3.6 In een e-mail van 14 januari 2020 heeft de secretaresse van verweerder een e-mail gestuurd aan de rechtbank, met onder meer klager 5 in cc. Bij die e-mail heeft verweerder de voorgaande e-mailcorrespondentie met de rechtbank meegestuurd. Hieronder was ook begrepen de e-mail die in 3.3 is genoemd.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) (…)
c) (…)
d) verweerder de rechtbank heeft aangeschreven zonder de advocaten van de wederpartij daarover te informeren.
e) (…)
f ) (…)
g) (…)
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft klachtonderdeel d) gegrond verklaard en daarbij – kort samengevat – overwogen dat het de advocaat op grond van Gedragsregel 21 lid 1 niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij te wenden tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren. Verweerder heeft aangevoerd dat het initiatief is uitgegaan van de rechtbank, dat hij enkel aan de griffier (niet de rechter) het telefoongesprek met de griffie heeft bevestigd en dat hij ervan uitging dat de rechtbank dit verder met de wederpartij zou opnemen. Vast staat dat verweerder de rechtbank op 10 januari 2020 heeft aangeschreven zonder een afschrift van deze e-mail aan (de advocaten van) klagers te sturen. Gedragsregel 21 lid 1 kent geen uitzonderingen. Elk bericht aan de rechtbank dient aan de wederpartij te worden gezonden. Het is daarbij niet van belang of de brief aan de rechter of een juridisch medewerker is gericht en wie daartoe het initiatief heeft genomen. Niet alleen de advocaten maar ook de procespartij zelf heeft een belang bij het indienen van deze klacht. Het is in het belang van een partij om tijdig processtukken en andere berichten van een wederpartij te ontvangen en zodoende op de hoogte te zijn van de voortgang van de procedure.
beroepsgronden
5.2 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Omdat de brief van 10 januari 2020 een bevestiging was van een telefoongesprek met een medewerkster van de griffie, dat op haar initiatief plaatsvond, heeft verweerder er niet aan gedacht dat hij het niet-inhoudelijke, informele bericht ook aan de advocaten van de wederpartijen had moeten sturen. Nadat de rechtbank ook nog een formeel standpunt van verweerder vroeg, heeft verweerder dat bij e-mail van op 14 januari 2020 aan de rechtbank en de advocaten van de wederpartij gestuurd. Klagers hebben van deze eenmalige omissie geen enkel nadeel ondervonden.
5.3 Voorts voert verweerder aan dat klagers 1 tot en met 4 niet-ontvankelijk zijn, omdat regel 21 van de Gedragsregels ziet op de onderlinge verhouding van advocaten. Klagers 1 tot en met 4 hebben geen eigen belang en zijn ook niet benadeeld. Tot slot richt verweerder beroepsgronden tegen de opgelegde maatregel en de proceskostenveroordeling.
verweer in beroep
5.4 Klager 5 heeft, mede namens klagers 1 en 2, betoogd dat het beroep van verweerder verworpen dient te worden.
Ontvankelijkheid klagers 1 t/m 4
5.5 Het hof gaat allereerst in op het standpunt van verweerder dat klagers 1 t/m 4 niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard, bij gebrek aan een eigen belang daarbij. Het hof overweegt in dit verband het volgende. Zoals in de feiten staat omschreven wordt klager 1 (waarvan klager 2 de bestuurder is) in de betreffende procedures bijgestaan door klager 5. Klager 3 (waarvan klager 4 de bestuurder is) wordt bijgestaan door een andere advocaat. Hieruit volgt dat de klagers 1, 2 als cliënten van klager 5 belang hadden bij het (via hun advocaat) ontvangen van de correspondentie die door hun wederpartij aan de rechtbank werd gestuurd. Dit betekent dat klagers 1 en 2 (naast klager 5) een voldoende concreet eigen belang hebben bij dit klachtonderdeel. Zij zijn dus, samen met klager 5, ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
5.6 Het voorgaande is anders met betrekking tot klagers 3 en 4. Deze klagers werden niet bijgestaan door klager 5, maar door een andere advocaat. De correspondentie waarover het in dit klachtonderdeel gaat heeft geen betrekking op klagers 3 en 4 en zij worden daarin ook niet genoemd. Het hof wijst in dit verband op de inhoud van de e-mail zoals opgenomen in 3.3. Het ontbreekt klagers 3 en 4 daarom aan een eigen belang bij de bespreking van dit klachtonderdeel. Het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van klagers 3 en 4 ten aanzien van klachtonderdeel d) slaagt derhalve. De beslissing van de raad zal voor zover die ziet op klachtonderdeel d) ten aanzien van klagers 3 en 4 worden vernietigd. Klagers 3 en 4 worden niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel.
maatstaf
5.7 De raad heeft bij de beoordeling terecht tot uitgangspunt genomen dat de advocaat – kort samengevat – een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt.
5.8 Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad in de rechtsoverwegingen 5.9 tot en met 5.12 en neemt die over. In aanvulling hierop wijst het hof erop dat verweerder niet betwist dat hij de hier relevante e-mail niet gelijktijdig aan zijn wederpartij heeft verzonden. Daarmee staat vast dat klachtonderdeel d) gegrond moet worden verklaard. De omstandigheid dat verweerder deze e-mail enkele dagen later alsnog (overigens niet op eigen initiatief, maar op verzoek van de rechtbank) alsnog aan de wederpartij heeft gestuurd maakt deze beoordeling niet anders. De regel is immers dat verweerder deze e-mail gelijktijdig en met gebruikmaking van hetzelfde communicatiemiddel had moeten toesturen aan de wederpartij (vgl. HvD 13 februari 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3036 en HvD 4 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:119). Door dit niet te doen heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig het in regel 21 lid 1 van de Gedragsregels neergelegde fundamentele beginsel dat advocaten zich uitsluitend onder toezending van een gelijktijdig afschrift aan de advocaat van de wederpartij tot de rechter wenden. Verweerder heeft daardoor niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt (artikel 46 Advocatenwet). Gelet hierop heeft de raad dit klachtonderdeel terecht gegrond verklaard. De grieven van verweerder worden in zoverre verworpen, zodat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
maatregel
5.9 Het hof is met de raad van oordeel dat aan verweerder de maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd. Het gegrond verklaarde klachtonderdeel betreft immers een schending van een voor de advocatuur geldende elementaire regel hoe met het aanschrijven van de rechter moet worden omgegaan. Het hof acht deze schending niet van zodanig ondergeschikte betekenis dat van het opleggen van een maatregel zou behoren te worden afgezien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verweerder zijn verzuim niet eigener beweging heeft hersteld, maar eerst na een verzoek van de rechtbank, én dat het mailbericht van verweerder aan de rechtbank niet louter een processueel punt aansnijdt, maar er ook toe strekt om bezwaar te maken tegen de rechter die de zaak zou behandelen.
proceskosten
1.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klagers (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
1.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan de gezamenlijke kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
1.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
2 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van 10 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 20-638/A//NH, voor zover klagers 3 en 4 ten aanzien van klachtonderdeel d) ontvankelijk zijn verklaard en deze klachten gegrond is verklaard en, opnieuw rechtdoende, verklaart klagers 3 en 4 ten aanzien van klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk;
- bekrachtigt de beslissing van 10 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 20-638/A//NH, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot , voorzitter, mrs. G. Creutzberg, K. Teuben, I.P.A. van Heijst en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 maart 2023 .