ECLI:NL:TAHVD:2023:25 Hof van Discipline 's Gravenhage 220002

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:25
Datum uitspraak: 06-02-2023
Datum publicatie: 21-02-2023
Zaaknummer(s): 220002
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13-beklag. Het hof is met de deken van oordeel dat klager geen belang heeft bij toewijzing van een advocaat, gelet op de al aanhangige procedure waarin dezelfde rechtsvraag voorligt, en gelet op het feit dat klager nog niet in overleg is getreden met de Ontvanger. Reeds hierom acht het hof klagers beklag ongegrond.

BESLISSING

van 6 februari 2023
in de zaak 220002
 
naar aanleiding van het beklag van:
 
klager
 
tegen:
 
mr. E.J. Henrichs
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam

de deken


1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 23 november 2021. Op 8 december 2021 heeft de deken zijn beslissing nader aangevuld. Klager heeft een beklag d.d. 3 januari 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 3 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:
- het verweerschrift van de deken;
- een nader stuk van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 december 2022. Daar zijn klager en de deken verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
 

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 In 2019/2020 had klager een zaak tegen de belastingdienst inzake zijn aanslag IB 2016, waarbij klager zelf verzet had ingesteld tegen een dwangbevel van de Ontvanger van 10 juli 2019. Klager liet in de door hemzelf opgestelde dagvaarding als eerste zittingsdag 20 augustus 2020 vermelden en meldde zich op 11 augustus 2020 bij de deken met een aanwijzingsverzoek. Naar aanleiding hiervan heeft de deken op 19 augustus 2020 [naam aangewezen advocaat] aangewezen als advocaat. [naam aangewezen advocaat] heeft de zaak vervolgens in behandeling genomen en inmiddels heeft de rechtbank uitspraak gedaan. De op unierecht gebaseerde schadevergoedingsvordering van klager is hierin afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld. Deze hoger beroepsprocedure, waarin [naam aangewezen advocaat] klager eveneens bijstaat, is thans aanhangig.   

3.2 Op 4 november 2021 heeft klager de deken opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat in een nieuwe zaak tegen de belastingdienst, inzake zijn aanslag IB-2014. Ook in deze zaak heeft klager zelf verzet ingesteld tegen het dwangbevel, dat dateert van 18 november 2020. Klager heeft in december 2020 zelfstandig een dagvaarding uitgebracht en hierin als eerste zittingsdag 10 november 2021 laten vermelden.

3.3 Per e-mail van 23 november 2021 heeft de deken dit aanwijzingsverzoek afgewezen. Hiertoe heeft de deken – kort samengevat – aangevoerd dat klager desgevraagd geen informatie heeft verstrekt over de periode van december 2020 tot 4 november 2021, zodat de deken onvoldoende kan beoordelen of het feit dat klager in 11 maanden tijd geen advocaat heeft gevonden niet aan hemzelf is te wijten. Daarnaast is volgens de deken sprake van tweemaal dezelfde procedure, omdat de in klagers dagvaarding opgeworpen rechtsvraag dezelfde zou zijn als reeds door hem aan de orde gesteld in de thans nog aanhangige procedure inzake de aanslag IB-2016, waarvoor al een advocaat aangewezen is. Gelet hierop acht de deken klagers rechten voldoende geborgd. Ten slotte heeft de deken klager in overweging gegeven stuitingshandelingen te verrichten ten aanzien van zijn vermeende vordering en de uitkomst van de hoger beroepsprocedure af te wachten.  

3.4 Per brief van 8 december 2021 heeft de deken deze afwijzing nader aangevuld, onder verwijzing naar een door hem opgevraagde reactie van [naam aangewezen advocaat]. Uit deze reactie blijkt dat de door klager beoogde verzetsprocedure jegens de belastingdienst niet de aangewezen weg lijkt voor de oplossing van het door klager gesignaleerde probleem met de belastingdienst. [naam aangewezen advocaat] adviseert klager om in overleg te treden met de Ontvanger en/of alsnog bezwaar te maken tegen de kosten van het dwangbevel. In de procedure inzake de aanslag IB-2016 heeft de Ontvanger de kosten van het dwangbevel na een dergelijk verzoek meteen laten vallen. Gelet hierop valt volgens de deken niet in te zien dat voor het beoogde doel inschakeling van een advocaat noodzakelijk is en handhaaft de deken zijn eerdere afwijzing.     


4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klager voert – kort samengevat – het volgende aan. Volgens klager is een veroordeling van de Ontvanger tot bijstelling van de administratieve procedure, met als doel het mogelijk maken van een daadwerkelijk beroep op de rechten en vrijheden van het unierecht in onderhavige zaak, klagers  enige optie. Hiertoe dient klager in rechte op te treden, vertegenwoordigd door een advocaat, op grond van artikel 79, tweede lid, Rv. Klager stelt dat de onderhavige beklagprocedure ex artikel 13 Advocatenwet een intracommunautair geschil is waarop het (procesrecht van) het unierecht van toepassing is en dat de deken ten onrechte klagers grondrecht ex artikel 47 HGrEU en zijn toegang tot de rechter heeft geblokkeerd. De deken zou klager daarnaast ten onrechte niet hebben gehoord bij de voorbereiding van zijn besluit. De deken zou verder hebben miskend dat de belastingwet een onderscheid aanbrengt in belastingplicht per belastingjaar en dat elke aanslag van elk jaar zijn eigen merites kent. Klagers hiermee gemoeide belangen lopen daardoor ook uiteen. Gelet hierop acht klager het unierecht gekwalificeerd geschonden door de deken. Klager stelt verder dat het hof gehouden is een vooronderzoek te verrichten ter bepaling van een grondslag voor rechtsvinding en pas daarna kan overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Verweer deken

4.2 De deken heeft – kort samengevat – het verweer gevoerd dat wat klager in zijn beklag heeft aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing. De deken wijst erop dat hij geen antwoord heeft gekregen op zijn vraag over wat klager zelf heeft ondernomen in de periode tussen december 2020 en 4 november 2021 en voert aan dat klager het er zelf op heeft laten aankomen, door minder dan een week voor de door hemzelf gekozen zittingsdatum met een aanwijzingsverzoek te komen bij de deken. De deken blijft bij zijn standpunt dat het voeren van een verzetprocedure met aanwijzing van een advocaat prematuur moet worden geacht, gelet op de lopende procedure waarin dezelfde rechtsvraag voorligt, en gelet op het feit dat klager nog niet in overleg is getreden met de Ontvanger.  De beslissing om geen advocaat aan te wijzen is volgens de deken dus op goede gronden genomen.
 
Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan op grond van dit artikel een verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4 Het hof stelt voorop dat het juridisch kader van de zaak die aan hem voorligt is beperkt tot artikel 13 van de Advocatenwet, en niet wordt gevormd door de zaak waarvoor aanwijzing van een advocaat wordt gevraagd. Het hof komt daarom niet toe aan klagers bespiegelingen met betrekking tot die (onderliggende) zaak, noch aan de vraag of daarin al dan niet een juiste toepassing wordt gegeven aan het unierecht. Ook voor aanhouding van de onderhavige zaak ten behoeve van het stellen van prejudiciële vragen of het anderszins verrichten van het door klager bedoelde vooronderzoek ziet het hof geen aanleiding.

4.5 Ten aanzien van klagers betoog dat de deken hem ten onrechte niet zou hebben gehoord, overweegt het hof dat de deken hiertoe niet was gehouden op grond van de hiervoor vastgestelde procedure. Het hof is verder met de deken van oordeel dat klager geen belang heeft bij toewijzing van een advocaat, gelet op de al aanhangige procedure waarin dezelfde rechtsvraag voorligt, en gelet op het feit dat klager nog niet in overleg is getreden met de Ontvanger. Reeds hierom acht het hof klagers beklag ongegrond.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 23 november 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.J.G. van den Boom,                 G. Creutzberg, B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023.

griffier  voorzitter   
 
De beslissing is verzonden op 6 februari 2023.