ECLI:NL:TAHVD:2023:248 Hof van Discipline 's Gravenhage 230051 t/m 230054

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:248
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 20-12-2023
Zaaknummer(s): 230051 t/m 230054
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen faillissementscurator niet-ontvankelijk. Vast staat dat de brief in kwestie in december 2017 ter hand is gesteld aan de advocaat van R BV, zodat die kennis wordt toegerekend aan de bestuurder van R BV. Nu deze bestuurder ook de bestuurder van klaagsters is, konden klaagsters meer dan drie jaren voordat zij de klacht indienden bij de deken bekend zijn met de brief waarover zij klager. De vervaltermijn is daarom verstreken. Ten overvloede acht het hof de klacht ook ongegrond en sluit zij zich aan bij het oordeel van de raad. Klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van 18 december 2023

in de zaak 230051 t/m 230054

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster 1

en

klaagster 2

tezamen ook: klaagsters

gemachtigde: [V]

 tegen:

 verweerder

gemachtigde: mr. A.M. Oostendorp, advocaat te Velp (Gld).

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 februari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer 22-293/AL/GLD, 22-294/AL/GLD, 22-295/AL/GLD en 22-296/AL/GLD). In deze beslissing zijn de klachten van klaagsters tegen verweerder en tegen zijn voormalig kantoorgenoot ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:26 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klaagsters tegen de beslissing is op 1 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroep tegen de beslissing van de raad zag aanvankelijk niet alleen op de klacht gericht tegen verweerder, maar ook op de klacht tegen een voormalig kantoorgenoot van verweerder. Het beroep in de klachtzaak tegen de voormalig kantoorgenoot is door klaagsters ingetrokken per e-mail van 2 oktober 2023.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • de brief met bijlagen van 21 september 2023 met een bijlage van de gemachtigde van verweerder;
  • vijf e-mails met bijlagen van de gemachtigde van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 oktober 2023. Daar is verweerder met zijn gemachtigde verschenen. Hoewel de gemachtigde van klaagsters correct was opgeroepen door de griffier en hem desgevraagd een hyperlink is toegezonden om per videoverbinding deel te nemen aan de mondelinge behandeling, is hij niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft verweerders standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. De gemachtigde van klaagster had vooraf per e-mail zijn spreekaantekeningen overgelegd. De spreekaantekeningen maken eveneens onderdeel uit van het dossier van het hof.

3 FEITEN

In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. Het hof neemt de feiten van de raad tot uitgangspunt en vult de feiten daarnaast aan ten behoeve van de beoordeling in hoger beroep.

​​​​​​​3.1 De gemachtigde van klaagsters is (indirect) enig bestuurder van beide klaagsters.

​​​​​​​3.2 V(…) B.V., M(…) B.V. en O(…) B.V. zijn op respectievelijk 17 november 2015, 17 mei 2016 en 31 januari 2017 failliet verklaard. Verweerder is tot curator in deze faillissementen benoemd. Ook de gemachtigde van klaagsters is failliet verklaard.

​​​​​​​3.3 Op 11 december 2017 heeft verweerder in voornoemde faillissementen een brief geschreven aan de bank KBC Group N.V. (hierna: KBC Bank).

​​​​​​​3.4 In deze brief heeft verweerder onder meer geschreven dat de drie onder 3.2 vermelde failliet verklaarde B.V.’ s behoren tot de volgende groep bedrijven, geleid door de heer [V] (hierna: de gemachtigde van klaagsters):

“U(…) B.V. (…);

U(…) B(…) B.V. (…);

[klaagster 1] (…);

C(…) B.V. (…);

C(…) Europe B.V. (…);

C(…) USA Inc. (…);

O(…) T(…) Belgium (…);

O(…) T(…) SARL (…);

R(…) AG (…);

U (…);

[klaagster 2] (…)”

​​​​​​​3.5 In verband met de beëindiging van het dienstverband van verweerder, heeft de rechter-commissaris op 29 december 2017 een voormalig kantoorgenoot van verweerder [verweerder 2 in eerste aanleg] in de onder 3.2 genoemde faillissementen tot curator benoemd.

​​​​​​​3.6 C(…) Europe GmbH, C(…) USA Inc. en R(…) AG hebben zich voor juridische bijstand gewend tot advocaat mr. S. Op 15 januari 2018 heeft mr. S namens zijn cliënten een brief gezonden aan verweerders, waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

“Cliënten stelden mij de brief van 11 december jl. aan [KBC Bank] van [verweerder] ter hand. In die brief wordt door hem kenbaar gemaakt dat cliënten onderdeel zouden zijn van een groep van vennootschappen die zouden worden geleid door de [gemachtigde van klaagsters]. Bovendien wordt een negatief beeld van cliënten gegeven. Dat is echter evident onjuist. Cliënten hebben geen relatie met [de gemachtigde van klaagsters] en/of hij heeft geen zeggenschap binnen die vennootschappen.”

Verweerders zijn in deze brief verzocht en zo nodig gesommeerd om een bericht te sturen naar de KBC Bank, waarin melding zou moeten worden gemaakt van het feit dat in de brief van 11 december 2017 onjuistheden zijn opgenomen.

​​​​​​​3.7 De voormalig kantoorgenoot van verweerder heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek om rectificatie van mr. S.

​​​​​​​3.8 De gemachtigde van klaagsters heeft de rechter-commissaris in de onder 3.2 vermelde faillissementen meerdere keren aangeschreven en daarbij onder andere aangekaart dat verweerder ten onrechte in zijn correspondentie aan banken klaagsters heeft vermeld en dat zijn kantoorgenoot hier niets tegen heeft ondernomen.

​​​​​​​3.9 Bij brief van 26 maart 2021 is namens de rechter-commissaris als volgt hierop gereageerd:

“Ik heb uw hiervoor genoemde eerdere brieven niet inhoudelijk beantwoord (als het goed is heeft u wel een ontvangstbevestiging ontvangen), omdat die informatief bedoeld leken, geen concreet aan mij gericht verzoek bevatten en de inhoud daarvan voor mij geen aanleiding vormde om in te grijpen in het afwikkelen van deze faillissementen door de curator.”

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

​​​​​​​4.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door als curator in het faillissement van drie B.V.’ s in een brief aan de KBC Bank klaagsters te vermelden, terwijl klaagsters niet failliet zijn verklaard en ook niet tot dezelfde groep behoren als de drie failliet verklaarde ondernemingen.

5 BEOORDELING

ontvankelijkheid         

​​​​​​​5.1 Verweerder heeft in hoger beroep opnieuw het verweer gevoerd dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in hun klachten, omdat zij hun klachten hebben ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn om een klacht in te dienen (ex art. 46g Advocatenwet).

​​​​​​​5.2 Het hof stelt voorop dat voor het indienen van een klacht een vervaltermijn geldt van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft (art. 46g lid 1 onder a Advw). Na afloop van die vervaltermijn blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de betreffende advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken (art. 46g lid 2 Advw). Het gaat daarbij om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om de subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.

​​​​​​​5.3 Verweerder heeft het volgende aangevoerd. R(…) AG was in ieder geval bekend met de brief van verweerder van 11 december 2017. De brief van 11 december 2017 is namelijk ter hand gesteld aan mr. S als advocaat van onder meer R(…) AG. Mr. S heeft als advocaat van onder meer R(…) AG bij brief van 15 januari 2018 richting verweerder over diens brief van 11 december 2017 gecorrespondeerd.  De kennis van R(…) AG en van zijn bestuurder, tevens zijnde de gemachtigde van klaagsters, dient volgens verweerder te worden toegerekend aan klaagsters. De gemachtigde van klaagsters is namelijk enig bestuurder van R(…) AG en hij is ook de (indirect) enig bestuurder van klaagsters. Klaagsters konden aldus medio december 2017 redelijkerwijs bekend zijn met de brief van verweerder. Zij hebben hun klacht echter pas meer dan drie jaren later ingediend bij de deken, te weten op 15 januari 2021. De vervaltermijn van drie jaren was toen verstreken (ex art. 46g lid 1 Advw).

​​​​​​​5.4 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de klachten van klaagsters zijn ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn. De klachten zijn ingediend op 15 januari 2021. Klaagsters hebben de door verweerder aan de hand van een netwerktekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegelichte stelling dat [V] de enig bestuurder van R(…) AG is en tevens de enig (indirect) bestuurder van klaagsters is, niet weerlegd. Het hof is daarom van oordeel dat bij R(…) AG aanwezige kennis redelijkerwijs gelijk kan worden gesteld met bij klaagsters aanwezige kennis. Namens R(…) AG is door haar advocaat bij brief van 15 januari 2018 gereageerd op de brief van verweerder van 11 december 2017. Klaagsters hebben dan ook redelijkerwijs eind 2017, en in ieder geval vóór 15 januari 2018, en dus meer dan 3 jaar vóór indiening van de klachten kennis genomen althans redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het door klaagsters aan verweerder verweten handelen, te weten de brief van verweerder van 11 december 2017. De uitzondering van art. 46g lid 2 Advw doet zich niet voor, nu de gevolgen van het door klaagsters aan verweerder verweten handelen reeds gedurende de driejaarstermijn bij klaagsters bekend waren.

​​​​​​​5.5 Het hof zal daarom de beslissing van de raad vernietigen en klaagsters alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

overweging hof ten overvloede

​​​​​​​5.6 Het hof overweegt – ten overvloede – dat het zich verenigt met de inhoudelijke gronden waarop de raad tot een ongegrondverklaring van de klachten is gekomen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 6 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-293/AL/GLD, 22-294/AL/GLD, 22-295/AL/GLD en 22-296/AL/GLD;

doet opnieuw recht:

​​​​​​​​​​​​​​6.2 verklaart klaagsters niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en J.A. Huijgen , leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 18 december 2023 .