ECLI:NL:TAHVD:2023:217 Hof van Discipline 's Gravenhage 220291

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:217
Datum uitspraak: 24-11-2023
Datum publicatie: 29-11-2023
Zaaknummer(s): 220291
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klachten ongegrond. Klager heeft geen rechtens te respecteren belang bij het indienen van zijn klacht tegen verweerder nu ook zijn eigen advocaat dezelfde visie deelde als verweerder over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Verweerder heeft belangen van zijn cliënte willen behartigen. Gelet op art. 10a Advw kan deze vrijheid niet ten gunste van een klager worden beknot. Van een nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden van de belangen van klager door verweerder is het hof niet gebleken. Omvang HB. Klager niet-ontvankelijk voor zover hij meent dat verweerder een proceskostenveroordeling zou moeten betalen om de kosten van de belastingbetaler te dekken omdat de fouten van verweerder het rechtssysteem hebben belast, nu klager geen belanghebbende is. Klager kan enkel opkomen tegen handelen of nalaten van verweerder waardoor klager rechtstreeks in zijn eigen belang is geraakt. Daarnaast is klager, gelet op art. 56 lid 1 aanhef onder sub a. Advw niet-ontvankelijk voor zover zijn beroep gericht is tegen de opgelegde maatregel.

Beslissing van 24 november 2023

in de zaak 220291

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 oktober 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-506/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van klachtonderdeel 1) gegrond en ten aanzien van klachtonderdeel 2) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:150 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 21 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof. Op 22 november 2022 zijn de bijlagen bij het hoger beroepschrift ontvangen.

2.2 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 21 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.3 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klager;
  • het verweerschrift van verweerder;
  • een e-mailbericht van 21 januari 2023 van klager met bijlagen.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 oktober 2023. Daar zijn verweerder en zijn gemachtigde mr. Jurgens verschenen. Klager heeft aan de zitting deelgenomen via een telefoon- en videoverbinding. Klager en verweerder hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De griffier heeft van hetgeen is besproken aantekening gemaakt.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klager is op 8 juni 2016 gehuwd met mevrouw Q, hierna: “de vrouw”, in algehele gemeenschap van goederen. Klager en de vrouw hebben zich op 8 augustus 2016 gevestigd in de Filipijnen. De vrouw heeft een minderjarig kind uit een vorige relatie. Klager heeft dit kind erkend op 25 mei 2016. Klager heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Filipijnse nationaliteit. De vrouw heeft haar gewone verblijfplaats sinds 2 augustus 2018 in Nederland.

3.3 Op 13 december 2018 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In het verzoekschrift heeft verweerder namens de vrouw betoogd dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlands recht van toepassing is.

3.4 Op 3 mei 2019 heeft klagers advocaat een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. In het verweerschrift heeft klagers advocaat geen verweer gevoerd tegen het door verweerder namens de vrouw ingenomen standpunt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlands recht van toepassing is.

3.5 Bij brief van 27 november 2019 heeft klagers advocaat aan verweerder een schikkingsvoorstel gestuurd. Bij e-mail van 12 december 2019 heeft klagers advocaat aan verweerder een rappel gestuurd. Bij e-mail van 13 december 2019 heeft verweerder klagers advocaat bericht dat hij in de loop van de maand januari op het schikkingsvoorstel zou reageren.

3.6 Bij e-mail van 18 maart 2020 heeft verweerder klagers advocaat, onder verwijzing naar zijn eerdere e-mails van 3 en 24 februari 2020, nogmaals verzocht om te reageren op het door hem namens de vrouw geformuleerde schikkingsvoorstel. Bij e-mail van 17 april 2020 heeft verweerder klagers advocaat als volgt bericht:

“Helaas heb ik niet meer van u mogen vernemen. Ik vind dit jammer, omdat naar mijn mening partijen tot overeenstemming waren geraakt. Kunt u mij ten spoedigste berichten wat nu de bedoeling is? Ook als uw cliënt niet verder wil onderhandelen, verneem ik dit eveneens graag van u.(…)”

3.7 Bij brief van 1 mei 2020 heeft de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant beide partijen verzocht om een schriftelijk en onderbouwd standpunt over de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft aan de rechtbank toe te sturen.

3.8 Per e-mail van 8 mei 2020 heeft verweerder aan de advocaat van klager een voorstel tot minnelijke regeling gestuurd, waarbij verweerder aangeeft dat hij er vanuit gaat dat de berichten op Facebook ter zake van de verkoop van één van de woningen van partijen op een misverstand berusten. Vervreemding van een goed uit de gemeenschap zou een onrechtmatige daad opleveren van de vrouw.

3.9 Bij brief van 10 juni 2020 heeft klagers advocaat de rechtbank als volgt bericht:

“(…) De man stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter de rechtsmacht toekomt ten aanzien van de echtscheiding en verdeling van het huwelijksgoederengemeenschap.

de man heeft de Nederlandse nationaliteit;

de vrouw heeft de Filipijnse nationaliteit;

[de zoon] heeft de Nederlandse en Filipijnse nationaliteit.

Ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding heeft ook de man de wens de echtscheiding te laten uitspreken naar Nederlands recht. Gelet op voormelde stelt de man zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter bevoegd is de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.

Voorts heeft de man bij wijze van zelfstandig verzoek ook om een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verzocht. Gelet op het feit dat Nederland de eerst gewone verblijfplaats was na huwelijkssluiting geldt op grond van artikel 4 lid 1 Haags Huwelijksvermogensverdrag dat het Nederlands recht van toepassing is. (…)”

3.10 Bij beschikking van 13 juli 2020 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:

“(…) (4.1) Nu deze zaak een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding. (…)

(4.2) In artikel 3 Brussel II-bis is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in de volgende gevallen:

(…)

(4.3) De rechtbank stelt vast dat geen van genoemde situaties zich voordoet. De vrouw heeft immers wel haar gewone verblijfplaats in Nederland, maar de man, die verwerende partij is, verblijft in de Filipijnen. Daarnaast was de laatste gewone verblijfplaats van partijen gezamenlijk niet in Nederland, maar in de Filipijnen. Er is geen sprake van een gemeenschappelijk verzoek, zodat ook geen sprake is van de situatie zoals hiervoor genoemd onder d. Verder heeft de vrouw de Filipijnse nationaliteit en zij verbleef op het moment van het indienen van het verzoek niet al gedurende een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek in Nederland. Ook van een gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit van partijen is geen sprake.

(4.4) De vrouw beroept zich op haar forumkeuze voor de Nederlandse rechter en de man stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat hij de wens heeft dat echtscheiding naar Nederlands recht uit te laten spreken. De rechtbank stelt vast dat op grond van Brussel II-bis forumkeuze niet mogelijk is. Artikel 8 Wetboek van Rechtsvordering biedt wel de mogelijkheid om een forumkeuze uit te brengen, maar dit geldt uitsluitend voor geschillen die ter vrije bepaling aan partijen staan. Daaronder valt echtscheiding niet. Dit brengt mee dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen. De rechtbank stelt vast dat, nu de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoeken, de rechtbank aan de verzoeken van de man niet toekomt.

(4.5) Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. (…)”

3.11 Op 6 augustus 2020 heeft klagers advocaat een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij beschikking van 25 januari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding en dat het Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en heeft de beslissing voor het overige tot 15 maart 2022 aangehouden in afwachting van verdere berichtgeving door de advocaten.

3.12 Op 9 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3.13 Bij brief van 10 juni 2022 heeft de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant partijen gememoreerd aan de beschikking van 25 januari 2022, waarin de beslissing op de verzoeken inzake de alimentatie en de verdeling van het huwelijksvermogen zijn aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om alsnog te komen tot een minnelijke regeling en waarin is bepaald dat, indien zij niet tot overeenstemming komen, partijen de rechtbank nader dienen te informeren op de wijze zoals is uiteengezet in de beschikking. Omdat de rechtbank nog niets van partijen had vernomen, heeft de griffier aan partijen medegedeeld dat hen een laatste termijn van vier weken werd geboden.

3.14 Op 14 juli 2022 heeft de advocaat van klager aan verweerder verzocht om stukken ten aanzien van de woningen. Zonder die stukken kunnen de woningen niet gewaardeerd worden. Daarbij geeft de advocaat aan dat zij de zaak graag zou bespoedigen. Verder wijst de advocaat van klager verweerder erop dat klager geen voorstellen doet, terwijl de vrouw ook geen reële voorstellen heeft gedaan.

3.15 Op 13 september 2022 heeft verweerder nog een schikkingsvoorstel voorgelegd aan de advocaat van klager, inhoudende dat de vrouw de woning in Dalaguete en de daarbij behorende grond door de vrouw zal behouden zonder verdere verrekening met klager. Dan zal klager geen alimentatie meer verschuldigd zijn. De vrouw is bekend met de huidige staat van de woning en neemt derhalve het daaruit voortvloeiende financiële risico op zich. Verder behouden partijen alles wat zij op dit moment feitelijk in bezit hebben.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1) Verweerder heeft zich tot de verkeerde rechter gewend, waardoor klager veel kosten heeft moeten maken;

2) Verweerder is niet ingegaan op klagers redelijke verzoeken om tot een oplossing te komen.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

5.1 In hoger beroep stelt klager dat verweerder (naar het hof begrijpt:) een proceskostenveroordeling zou moeten betalen om de kosten van de belastingbetaler te dekken, omdat de fouten van verweerder het rechtssysteem hebben belast. Voor zover klagers klacht daarop ziet kan hij niet als belanghebbende worden aangemerkt. Dit deel van de klacht ziet immers op het algemeen belang. Daarover kan klager in deze tuchtprocedure niet klagen. Klager kan enkel opkomen tegen handelen of nalaten van verweerder waardoor klager rechtstreeks in zijn eigen belang is geraakt. Dit verwijt vormt daarmee geen onderdeel van de onderhavige tuchtprocedure in hoger beroep. Klager is voor zover zijn beroep hierop ziet, niet-ontvankelijk.

5.2 Verder komt klager in beroep tegen de opgelegde maatregel. Op grond van artikel 56 lid 1 aanhef onder sub a. Advocatenwet kan een klager beroep instellen van een beslissing van de raad waarbij de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. In dit geval is de klacht van klager tegen verweerder ten aanzien van klachtonderdeel 1) gegrond verklaard. Voor klager staat daarom tegen de beslissing van de raad geen beroep open, ook niet tegen de aard of omvang van de opgelegde maatregel. Klager is om deze reden niet-ontvankelijk in zijn beroep.

5.3 Nu verweerder beroep heeft ingesteld tegen het gegrond verklaarde klachtonderdeel 1) en klager tegen het ongegrond verklaarde klachtonderdeel 2), ligt de klacht in beroep in volle omvang voor. Het hof zal bij de beoordeling daarvan uitgaan van de klachtomschrijving zoals deze door de raad is vastgesteld.

Overwegingen raad

5.4 De raad heeft klachtonderdeel 1) gegrond verklaard en overweegt hiertoe als volgt. Van een advocaat, ook wanneer die advocaat optreedt in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, mag worden verwacht dat deze bekend is met de wet- en regelgeving die van toepassing is op de zaken die hij behandelt. Van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag voorts worden verwacht dat deze voorafgaand aan indiening van een vordering of verzoek, onderzoekt welke instantie ter zake bevoegd is. In artikel 3 lid 1 onder a van de EG-verordening 2201/2003 (“Brussel II-bis”), die op deze echtscheidingszaak van toepassing is, is limitatief opgesomd in welke gevallen de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Geen van de in deze bepaling genoemde situaties deed zich voor toen verweerder op 13 december 2018 het echtscheidingsverzoek namens zijn cliënte indiende bij de Nederlandse rechter, met als gevolg dat verweerders cliënte bij beschikking van 13 juli 2020 niet ontvankelijk is verklaard in het verzoek. Het verweer van verweerder dat beide partijen de wens hadden dat de Nederlandse rechter de echtscheiding naar Nederlands recht zou uitspreken wordt door de raad terzijde geschoven, omdat op grond van genoemde verordening forumkeuze niet mogelijk is. Ook dat had verweerder naar het oordeel van de raad kunnen en moeten weten.

5.5 Verder is de raad op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder had moeten voorzien dat zijn cliënte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in haar verzoek. Dat het door verweerder op onjuiste wijze inleiden van de procedure voor zowel diens cliënte als voor klager tot vertraging en extra kosten heeft geleid staat volgens de raad vast. Nadat het eerste echtscheidingsverzoek bij beschikking van 13 juli 2020 niet-ontvankelijk is verklaard heeft klager zich immers genoodzaakt gezien om opnieuw een echtscheidingsverzoek in te dienen, waarna de echtscheiding bij beschikking van 22 januari 2022 alsnog is uitgesproken. De raad is van oordeel dat verweerder door zijn handelswijze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat verweerder niet de intentie heeft gehad om klager te benadelen maakt dit niet anders.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is, omdat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt. Verweerder heeft dit klachtonderdeel uitdrukkelijk betwist, terwijl voor de juistheid van dit klachtonderdeel ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de overgelegde stukken.

Beroepsgronden klager

5.7 Voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, is klager van oordeel dat de raad klachtonderdeel 2) ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

Beroepsgronden verweerder

5.8 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt zich op het standpunt dat zijn handelen, gelet op zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, slechts marginaal getoetst kan worden. Verweerder stelt dat klager niet onevenredig in zijn belangen is geschaad door het handelen van verweerder. Bovendien geldt dat beide partijen in deze zaak zich op het standpunt hebben gesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd was. Als er al sprake was van een (beroeps)fout aan de zijde van verweerder, dan had de advocaat van klager dit eenvoudig kunnen herstellen door een eigen verzoek in te dienen, zoals ook bij verweer is gedaan.

Maatstaf

5.9 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Oordeel hof

Klachtonderdeel 1)

5.10 Uit de stukken maakt het hof op dat op 3 mei 2019 de advocaat van klager namens klager een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft ingediend in het kader van de echtscheidingsprocedure. De advocaat van klager heeft in haar verweerschrift – net als verweerder - gesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het (echtscheidings)verzoek kennis te nemen. Daarnaast heeft de advocaat van klager aangegeven dat het de wens van klager was dat de echtscheiding naar Nederlands recht zou worden uitgesproken. Op 13 juli 2020 is de rechter vervolgens tot het oordeel gekomen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Tegen deze achtergrond bezien is het hof van oordeel dat klager bij dit klachtonderdeel geen rechtens te respecteren belang heeft bij het indienen van zijn klacht tegen verweerder. Immer, ook zijn eigen advocaat deelde dezelfde visie als verweerder over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Aldus werd het standpunt van verweerder dat klager nu als klachtwaardig bestempelt indertijd ook expliciet door hemzelf, althans zijn eigen advocaat, verdedigd. Bij die stand van zaken kan de klacht naar het oordeel van het hof niet slagen. Anders dan de raad acht het hof klachtonderdeel 1) dan ook ongegrond.

5.11 Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op: gelet op de opmerking van de advocaat van klager over de wens van klager om de echtscheiding naar Nederlands recht uit te laten spreken, gaat het hof ervan uit dat klager en zijn ex-echtgenote om voor hen moverende redenen een procedure in Nederland aanhangig hebben willen maken. Verweerder heeft tevens onweersproken gesteld dat zijn cliënte een spoedeisend belang had gelegen in het kind bij het indienen van een verzoekschrift tot echtscheiding. Het hof sluit daarom niet uit dat verweerder met het indienen van het echtscheidingsverzoek bij de Nederlandse rechter (rechtbank Zeeland-West-Brabant) de (gerechtvaardigde) belangen van zijn cliënte heeft willen behartigen. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van klager worden beknot. Daar komt bij dat van het nodeloos en op ontoelaatbare wijze schaden van de belangen van klager door verweerder het hof niet is gebleken. Ook om die reden acht het hof dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 2)

5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 ziet hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu er door klager geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof sluit zich voor wat betreft klachtonderdeel 2 aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 24 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-506/DB/ZWB, voor zover het betreft:

  • klachtonderdeel 1);
  • de opgelegde maatregel van waarschuwing;
  • de proceskostenveroordeling en de betaling van het griffiegeld,

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart klachtonderdeel 1) ongegrond, en;

6.3 bekrachtigt de beslissing van 24 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-506/DB/ZWB, voor het overige.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.M. Koene en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 24 november 2023.