ECLI:NL:TAHVD:2023:20 Hof van Discipline 's Gravenhage 220034
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2023:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-02-2023 |
Datum publicatie: | 21-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 220034 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager (verdachte en kroongetuige in een strafzaak) verwijt verweerder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en – na beëindiging van de samenwerking – geheimhoudersstukken aan de deken en het Openbaar Ministerie heeft verstrekt. De raad heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat verweerder meermalen de geheimhoudingsplicht (kernwaarde vertrouwelijkheid) tegenover klager, een voormalig cliënt, heeft geschonden. Deze schendingen hebben bovendien plaatsgevonden in het kader van een maatschappelijk belangwekkende en gevoelige strafzaak. Verweerder had geen gerechtvaardigd belang om zo te handelen en van hem had uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. |
BESLISSING
van 17 februari 2023
in de zaak 220034
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Klager is verdachte en kroongetuige in een strafzaak (het Marengo-proces). Verweerder heeft hem van eind 2019 tot medio maart 2020 als advocaat bijgestaan. Klager verwijt verweerder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en – na beëindiging van de samenwerking – geheimhoudersstukken aan de deken en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft verstrekt. De Raad van Discipline (hierna: de raad) heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.
1.2 Ook twee andere klagers hebben bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Die zaken zijn gezamenlijk met deze zaak bij de raad en bij het hof behandeld. Verder heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder ingediend, waarvan het hoger beroep tegen de beslissing door de raad daarover eveneens door het hof is behandeld. In alle vier de zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.
1.3 Hierna wordt eerst het procesverloop bij de raad (paragraaf 2) en het hof (paragraaf 3) besproken. Daarna worden de feiten opgesomd die voor de beslissing van het hof van belang zijn (paragraaf 4) en wordt de klacht benoemd (paragraaf 5). Vervolgens worden de overwegingen van de raad (paragraaf 6.1 e.v.), de beroepsgronden (paragraaf 6.6 e.v.) en het daartegen gevoerde verweer (paragraaf 6.16 e.v.) samengevat. Tot slot zal het hof een oordeel geven (paragraaf 6.22 e.v.).
2 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
2.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 27 december 2021 van de raad in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-684/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard en is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager. Aan verweerder is in de vier zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd, die om praktische redenen alleen in het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D is opgenomen.
2.2 De zaak is bij de raad gezamenlijk behandeld met de klachtzaken met zaaknummers 21-682/A/A en 21-683/A/A (zaaknummers hof: 220032 en 220033D). De zaak van het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D (zaaknummer hof: 220031D) is dezelfde dag afzonderlijk en achter gesloten deuren behandeld.
2.3 De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:293 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
3 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
3.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 25 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
3.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift namens klager van 15 april 2022;
- een e-mail van 15 november 2022 aan de zijde van verweerder met het verzoek ter
zitting een getuige te willen horen;
- een mail van 24 november 2022 van de griffier waarin een voorlopige zittingsplanning
aan partijen is medegedeeld;
- een e-mail van 30 november 2022 van de zijde van klager met een reactie op het getuigenverzoek;
- een e-mail van 7 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer een aangepaste
zittingsplanning en de mededeling dat de getuige gehoord zal worden als hij ter zitting
verschijnt;
- een e-mail van 15 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer de mededeling
dat de gemachtigde van verweerder heeft laten weten dat de getuige niet ter zitting
zal verschijnen.
3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 december 2022. Daar zijn verweerder, de gemachtigde van verweerder mr. K. Canatan), klager en zijn gemachtigden (mrs. P.C. Schouten en O.E. de Jong) verschenen. De gemachtigden hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Het hoger beroep van verweerder tegen beslissingen van de raad in de zaken van twee andere klagers, [klager inzake 220032] (zaaknummer 220032) en (wijlen) [klager inzake 220033D] (zaaknummer 220033D) zijn gelijktijdig met deze zaak behandeld.
3.4 Verder heeft de deken ook een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend (zaaknummer 220031D), die door het hof op 16 december 2022 afzonderlijk en achter gesloten deuren is behandeld. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is op zitting met de partijen in de drie klachtzaken afgesproken dat alle stukken en verklaringen in de drie klachtzaken in alle klachtzaken gebruikt worden. De stukken en verklaringen in de drie klachtzaken kunnen ook worden gebruikt in het dekenbezwaar, omdat de deken bij de behandeling van de klachtzaken aanwezig was. Daarentegen zullen de stukken en verklaringen in het dekenbezwaar niet in deze en de andere klachtzaken kunnen worden betrokken omdat de behandeling van het dekenbezwaar afzonderlijk en achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. In alle vier de zaken wordt vandaag - separaat - uitspraak gedaan.
4 FEITEN
4.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
4.2 Klager is verdachte en kroongetuige in het Marengo-proces. Na de moord op [naam voormalig advocaat klager], de eerdere advocaat van klager, heeft klager verweerder benaderd in oktober 2019. In december 2019 is er overeenstemming bereikt over de wijze waarop verweerder en een andere advocaat (door de raad aangeduid als mr. X) rechtsbijstand aan klager zouden verlenen. Tot 11 maart 2020 heeft verweerder samen met de andere advocaat klager als advocaat bijgestaan. Gedurende de door verweerder aan klager verleende rechtsbijstand zijn uit veiligheidsoverwegingen de namen van verweerder en de andere advocaat niet bekend gemaakt.
4.3 Op 11 januari 2020 is in De Telegraaf een interview met verweerder – als anonieme advocaat van klager – gepubliceerd. In het interview staat onder meer het volgende:
“(..) [klager] zei letterlijk: [naam advocaat van verdachte in het Marengo-proces] zet mijn advocaten zo voor een vuurpeloton.”
Ook uw cliënt is boos op [naam advocaat van verdachte in het Marengo-proces]?
Mijn cliënt vindt dat [naam voormalig advocaat klager] mede is vermoord vanwege krantenartikelen
waarin advocaten van verdachten in het Marengo-proces suggereerden dat [naam voormalig
advocaat klager] samen met de kroongetuige verklaringen in elkaar had gepuzzeld om
mensen veroordeeld te krijgen. Dat vindt hij een hele kwalijke insinuatie, die kwader
trouw suggereert en die er in zijn ogen toe bijdroeg dat zijn advocaat uit wraak te
laten vermoorden. (..)”.
4.4 Op 11 maart 2020 heeft klager de samenwerking met verweerder (telefonisch) beëindigd.
4.5 Op 12 maart 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de officier van justitie die belast is met bijzondere getuigen waarin hij bevestigt dat klager de samenwerking met hem heeft beëindigd. In de e-mail heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“(..) Aan de opzegging is niets vooraf gegaan dat ons daarop heeft voorbereid. Wel geeft hij de laatste twee weken aan “het roer om te willen gooien”. Hij heeft mij gevraagd daarover een gesprek met hem te hebben. Daarvoor was ik gisteren bij hem.
In dat kader (“het roer omgooien”) heeft hij vorige week, ook al even onverwacht voor
mij, de relatie met zijn vriendin beëindigd.
(…)
Een kopie van dit bericht stuur ik ook aan beide rechters-commissaris in deze zaak,
de officier van justitie en het NCTV.”
4.6 Op 12 maart 2020 heeft verweerder een telefoongesprek gevoerd met Telegraafjournalist [naam journalist].
4.7 Op 13 maart 2020 heeft verweerder de beëindiging van de samenwerking schriftelijk aan klager bevestigd.
4.8 Op 13 maart 2020 heeft verweerder (telefonisch) aan het OM medegedeeld dat hij in het bezit was een enveloppe met spullen waaronder een telefoon (iPhone) van klager. Verweerder heeft de telefoon vervolgens afgegeven bij de deken. Nadat de telefoon bij de deken was bezorgd, heeft het OM de telefoon in beslag genomen.
4.9 In een schriftelijke verklaring van 6 juni 2020 heeft een familielid van klager het volgende verklaard over het telefoongesprek van 12 maart 2022 tussen verweerder en [naam journalist]:
“(..) Op donderdag 12 maart werd ik in de vooravond gebeld door [klager inzake 220033D], die mij ontdaan vertelde dat hij zojuist gebeld was door [naam journalist] die wist van de contacten met de kroongetuige en dit had vernomen van de ex-advocaat. [klager inzake 220033D] was hier erg boos over. Ik weet dat [naam journalist] die donderdag 12 maart met de ex-advocaat persoonlijk contact heeft gehad over de breuk met de kroongetuige en een daarover te publiceren bericht. [naam journalist] heeft mij dit zelf medegedeeld. Naast de kroongetuige, [klager inzake 220033D] zelf, ondergetekende en de ex-advocaat wist niemand van het voornemen af om [klager inzake 220033D] in te schakelen. Op 14 maart 2020 heeft [naam journalist] ook bij mij geïnformeerd of het klopte dat de kroongetuige 'in zee ging met [klager inzake 220033D]’. Dit kon alleen maar van de voormalige advocaat af komen. (..)”.
4.10 Op 3 en 4 juli 2020 heeft het AD een interview met verweerder als voormalige anonieme advocaat van klager gepubliceerd. Daarin staat onder meer het volgende:
“˶Het lange gesprek met [klager] loopt op het eind bijna mis. “Je bent een trotse man”, zei ik. Daar was hij helemaal niet van gediend. Reageerde geërgerd op die vraag. Maar die avond belde hij toch. Dolenthousiast. Vanaf dat moment was ik zijn advocaat.”
˶Als mij gevraagd wordt waarom ik ben gestopt, wil ik eerlijk antwoord kunnen geven. En jullie hebben het mij gevraagd. Nou, ik ben gestopt omdat [klager inzake 220033D] zich met de verdediging van de kroongetuige ging bemoeien.”
˶ Maar je moet weten, [klager] is geen gemakkelijke man. Hij belt een keer of vier
per dag. Het vergt veel van je. (…) Er werd voorgesteld door zijn bewaarders, dat
[klager] lunch zou maken. Maar dat zag ik aanvankelijk niet zitten. Als advocaat neem
je liever geen lunch aan van een gedetineerde cliënt. Dat past niet in de verhoudingen.
Toen hij daar achterkwam, was hij beledigd. Uiteindelijk ontkwam ik er niet aan, want
je moet toch eten. Dan eet je samen een omeletje.”
(…)
Vrij snel na het hervatten van die verhoren gonsde het gerucht dat uw identiteit verder
was uitgelekt.
˶Dat was een foutje van [klager]. Die sprak advocaat [naam advocaat] bij een besloten
zitting aan met mijn naam, nota bene in het eerste verhoor. Heel spijtig.”
(…)
˶Het OM had een psychologisch rapport laten uitbrengen over [klager]. Daar las hij
uit voor en over de uitkomsten was hij laaiend. Hij voelde zich enorm genaaid door
het OM. Voor hem was dat het toppunt, hij was er helemaal klaar mee. Het roer zou
omgaan en de onderste steen moest boven komen. En [klager inzake 220033D] moest daarvoor
gaan zorgen.”
(…)
Maar ik merkte al snel dat [klager] vastbesloten was om met [klager inzake 220033D]
in zee te gaan. Nou, als hij dat per se wil, dan wilde ik best met hem praten, zei
ik nog. Maar toen zei hij al dat [klager inzake 220033D] niet met mij in zee wilde
en een andere advocaat op het oog had. Hij had slecht over mij gesproken.
(…)
˶Ja. Er was gedoe over [klager inzake 220032], dat heeft hij verteld. We spraken wel
eens over advocaten. Hij zei toen dat hij bijvoorbeeld niet met [klager inzake 220033D]
zoon [naam zoon klager inzake 220033D] kan werken, omdat die kantoor hield met [klager
inzake 220032].
Heeft hij u bedreigd?
˶Dat klopt.”
Waar ging dat over?
˶In januari belde de deken mij. Hij had via de advocaat van de weduwe van [naam voormalig
advocaat klager] een envelop met inhoud gekregen. De inhoud was afkomstig uit het
kantoor van [naam voormalig advocaat klager]. Die envelop heb ik bij de deken laten
ophalen. Maar toen ik erin keek, had ik gewild dat ik het nooit had aangepakt.”
(…)
˶De kroongetuige belde mij en vroeg de envelop met spullen aan hem te bezorgen. Ik
zei hem dat dit niet kon, en dat ik deze zou geven aan de deken. Ik had deze van de
deken gekregen, en die zou de envelop maar moeten doorgeven aan de opvolgend advocaat.
Nou, daar was de kroongetuige niet blij mee. Hij sprak plots met een agressieve toon.
‘Als je mijn spullen niet terugbezorgt, dan leer je een heel andere kant van mij kennen.’
Daar schrok ik van, deze bedreiging. Zeker uit de mond van iemand die heeft bekend
betrokken te zijn geweest bij een serie liquidaties.”
Heeft u aangifte gedaan?
˶Nee dat heeft weinig zin. Ik heb de zaaksofficier gebeld en op de hoogte gesteld.
Dat staat ongeveer gelijk aan aangifte doen. Die officier schrok zich dood. Volgens
de officier was de inhoud van de envelop brisant en voor de bezitter levensgevaarlijk.
Er werd voorgesteld de envelop meteen te komen halen, maar dat heb ik geweigerd. Uiteindelijk
is er een compromis gekozen. Het zou via de deken gaan. Die heb ik gebeld, en gezegd
dat ik hem een envelop zou terugbezorgen. Met de toevoeging dat het OM mij had verteld
dat het levensgevaarlijk was de spullen onder je te houden.”
Die zal daar niet blij mee zijn geweest.
˶Nee. Op maandag 16 maart, de eerste dag in de coronacrisis, heb ik de spullen zelf
overhandigd. Dat ging met beveiligd vervoer, de straat werd ervoor afgesloten. Nog
geen vijf minuten nadat ik vertrok werd de envelop aan het OM overgedragen. (..)”.
4.11 Op 9 juli 2020 is namens wijlen [klager inzake 220033D] een klacht ingediend tegen verweerder. In de klacht staat onder meer het volgende vermeld:
“(..) Op 12 maart 2020 heeft de anonieme advocaat gelekt aan [naam journalist] van
De Telegraaf dat mijn cliënt, dan wel het advocatenkantoor waar cliënt op dat moment
werkzaam was als directeur, de belangen zou gaan behartigen van de kroongetuige. (..)
Op 12 maart 2020 publiceerde De Telegraaf in een artikel van journalisten [naam journalist]
(…) en [hof: naam andere journalist] dat de breuk tussen de anonieme advocaat en de
kroongetuige een feit was. Nog dezelfde dag is door [naam journalist] telefonisch
contact opgenomen met cliënt. Hij vraagt in het gesprek de bevestiging of cliënt en
het kantoor [naam advocatenkantoor] zouden zijn benaderd om de kroongetuige bijstand
te verlenen. In het gesprek is duidelijk geworden dat [naam journalist] deze informatie
heeft verkregen van de anonieme advocaat. (..)”.
4.12 Verweerder is, op zijn verzoek van 29 januari 2021, met ingang van 16 februari
2021 van het tableau geschrapt.
4.13 In een schriftelijke verklaring (per mail) van 17 januari 2022 heeft [naam journalist] het volgende aan verweerder geschreven:
“Naar aanleiding van de klacht van [klager inzake 220033D] wil ik u bevestigen dat
ik zijn naam al had horen vallen in dit verband vóór dat u door de kroongetuige werd
ontslagen. Van een bron binnen de familie van de kroongetuige had ik al vernomen dat
er werd gedacht over een advocaatwissel, en van diezelfde bron dat het kantoor van
[klager inzake 220033D] was gevraagd om bijstand. (..)
Van diezelfde bron binnen de familie kreeg ik een paar dagen later, op 12 maart, een
dringend verzoek om in berichtgeving te melden dat jullie in goed overleg uit elkaar
gingen. Ik heb dat dringende verzoek op 12 maart 2020 om 18.31 per WhatsApp aan u
doorgegeven met de vraag of u daarmee akkoord was. U heeft dat toen niet willen bevestigen.
Verder heb ik (eveneens aan de hand van bewaarde WhatsApp-berichten) vastgesteld dat
ik u niet op 12 maart maar pas op 23 maart 2020 (om 20:53), kort nadat ik terug was
uit Colombia, heb gevraagd: “Weet je al wie je opvolger wordt?” U heeft daarop geantwoord
om 20:57: ”Opvolger niet bekend. Wie heeft daar nog zin in??”. Met daarop mijn reactie
20.57: “Precies, het verhaal van je schoenen weggooien voor je etc.”.
Ik kan daarom met zekerheid verklaren dat ik de naam van [klager inzake 220033D] NIET op 12 maart 2020 van u heb vernomen en dat u mij zijn naam niet als uw opvolger heeft genoemd. (..)”.
4.14 Op de zitting van 16 februari 2022 heeft [naam zoon van klager inzake 220033D] het volgende verklaard:
“(..) Ik citeer pag. 1 van de klacht die wij bij de deken hebben ingediend: “De klacht ziet op het handelen van de anonieme advocaat (..) Op 12 maart 2020 heeft de anonieme advocaat gelekt aan [naam journalist] van De Telegraaf dat mijn cliënt, dan wel het advocatenkantoor waar cliënt op dat moment werkzaam was als directeur, de belangen zou gaan behartigen van de kroongetuige. (..)”. Mijn vader was directeur en gezicht van het kantoor. Dat realiseerde [naam journalist] zich ook doordat hij heeft gebeld. We hebben het die dag (12 maart 2020) op kantoor besproken. Het feit dat verweerder de naam van het kantoor heeft genoemd is nog erger. Hij heeft dan niet alleen gevaarzettend gehandeld richting mijn vader, maar ook richting mij en mijn kantoorgenoot. (..)”.
5 KLACHT
5.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
a) bij herhaling zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
b) na beëindiging van de samenwerking geheimhoudersstukken aan de deken en aan het Openbaar Ministerie heeft verstrekt.
5.2 Uit de toelichting van klager blijkt dat klachtonderdeel a) ziet op
- het interview van verweerder met De Telegraaf,
- de e-mail van verweerder van 12 maart 2020 aan de officier van justitie, de rechter-commissaris
en het NCTV,
- een telefoongesprek met [naam journalist] van 12 maart 2020 en
- het interview van verweerder met het AD.
6 BEOORDELING
Overwegingen raad
6.1 De raad heeft – samengevat – het volgende overwogen.
klachtonderdeel a) – schending geheimhoudingsplicht
6.2 Verweerder heeft volgens de raad zijn geheimhoudingsplicht geschonden op de volgende
onderdelen:
- met het interview aan de Telegraaf, omdat niet is gebleken dat verweerder voorafgaand
aan het interview met klager heeft besproken wat hij in het interview zou gaan zeggen,
laat staan dat hij dit schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Dat had wel van verweerder
verwacht mogen worden;
- met de e-mail van 12 maart 2020, omdat verweerder zich in die e-mail – zonder toestemming
van klager – niet alleen heeft uitgelaten over de redenen van beëindiging van de samenwerking
met klager, maar ook over het privéleven van klager. Verweerder had kunnen en moeten
volstaan met de enkele mededeling aan de officier van justitie belast met bijzondere
getuigen dat klager de samenwerking met hem had opgezegd. De Staat der Nederlanden
was weliswaar een van belang zijnde partij voor verweerder, maar was niet de cliënt
van verweerder wiens belangen verweerder voorop diende te stellen. Dat was klager;
- in het telefoongesprek met [naam journalist] op 12 maart 2020, omdat hij in dat
gesprek heeft meegedeeld dat (wijlen) [klager inzake 220033D] een rol zou gaan spelen
in de verdediging van klager en daarmee mededelingen heeft gedaan over bijzonderheden
van een door hem behandelde zaak;
- met het interview dat verweerder aan het AD heeft gegeven, omdat hij daarin onder
meer informatie over de persoon van klager heeft gedeeld, gesproken over bijzonderheden
van de zaak en over uitlatingen die klager in vertrouwen aan hem zou hebben gedaan.
6.3 De raad heeft ook overwogen dat niet is gebleken dat is voldaan aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht, waarop verweerder overigens ook geen beroep op heeft gedaan.
klachtonderdeel a) – rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
6.4 Verder heeft de raad overwogen dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden,
te weten het algemeen belang, de confrontatie door de journalisten van het AD met
onjuiste beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] over de reden van beëindiging
van de samenwerking met klager, geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen.
De raad is van oordeel dat het algemeen belang op zichzelf niet een voldoende rechtvaardiging
vormt voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Daargelaten of
kan worden vastgesteld dat verweerder voor of tijdens het interview werd geconfronteerd
met beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] die volgens hem niet klopten,
heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hem geen andere middelen ten dienste
stonden om zich hiertegen te verweren. Bovendien, als verweerder vond dat er omstandigheden
waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigden, had het op zijn
weg gelegen om daarover eerst met de deken overleg te plegen. Dat heeft verweerder
nagelaten.
klachtonderdeel b) - verstrekken geheimhouderstukken
6.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat verweerder zijn
geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de zaaksofficier van justitie er op 13
maart 2020 telefonisch van op de hoogte te stellen dat hij beschikte over een envelop
met spullen van klager, waaronder een telefoon, en dat hij die telefoon aan de deken
zou overhandigen. Verweerder heeft hiermee immers aan een derde, het OM, mededelingen
gedaan over bijzonderheden van een door hem behandelde zaak. Dat de Hoge Raad in het
arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:193) heeft geoordeeld dat de betreffende
telefoon geen geheimhoudersstuk naar strafrechtelijke normen is, doet daaraan niet
af, nu het voor verweerder zonneklaar moet zijn geweest dat klager niet wilde dat
deze informatie aan het OM werd verstrekt. Van een rechtvaardigingsgrond is geen sprake.
Uit het dossier blijkt niet van een bedreiging door klager. Bovendien had het ook
hiervoor op de weg van verweerder gelegen om overleg te plegen met de deken over zijn
voornemen zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken, alvorens contact op te nemen met
het OM. Voor zover verweerder ook als rechtvaardigingsgrond aanvoert dat de inhoud
van de envelop “brisant” was en “nog gevaarlijker dan een vuurwapen” gaat de raad
ook hieraan voorbij. Vaststaat dat verweerder er al sinds begin februari 2020 van
op de hoogte was dat zich in de envelop een telefoon bevond en hij heeft kennelijk
in de periode van februari 2020 tot 13 maart 2020 de inhoud van de envelop niet als
“levensgevaarlijk” gezien. Door het OM op de hoogte te stellen van het bestaan van
de telefoon en door de envelop met spullen van klager, waaronder de telefoon, aan
de deken te verstrekken met de mededeling dat de inhoud van de envelop levensgevaarlijk
is, heeft verweerder niet alleen zijn geheimhoudingsplicht geschonden, maar ook de
belangen van klager ernstig geschaad.
Beroepsgronden
6.6 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van de klacht en de opgelegde maatregel. Hij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
onjuiste feiten vaststelling raad
6.7 Verweerder vindt dat de raad bij de beoordeling deels is uitgegaan van onjuiste/onvolledige
feiten. Dit heeft hij per onderdeel toegelicht en komt hierna terug in zijn beroepsgronden.
Klachtonderdeel a) – interview De Telegraaf (met [naam journalist])
6.8 Volgens verweerder heeft de raad ten onrechte overwogen dat verweerder geen toestemming
van klager had voor dit interview. Klager beschouwde [naam journalist] in die tijd
als een ‘vriend’ en [naam journalist] had dagelijks contact met familieleden van klager.
[naam journalist] heeft bedongen om op anonieme basis een interview te hebben met
verweerder, met als vraag waarom verweerder als enige advocaat bereid was gevonden
de behandeling van de voorgaande, vermoorde advocaat over te nemen. Klager wist hiervan
en vond het ook wel mooi. Verweerder heeft het conceptartikel naar aanleiding van
het interview van [naam journalist] op 10 januari 2020 per e-mail ontvangen en het
concept voor publicatie met klager besproken. Het concept is op verzoek van klager
aangepast en verweerder heeft vervolgens een laatste versie geaccordeerd. Klager heeft
– buiten medeweten van verweerder om – zelf via zijn broer aan [naam journalist] doorgegeven
dat er een zin moest worden toegevoegd, te weten: ‘[naam advocaat van verdachte in
het Marengo-proces] zet mijn advocaten zo voor een vuurpeloton.’ Dat deze zin van
klager afkomstig is, blijkt ook wel uit zijn latere verklaringen op zittingen waarin
hij vergelijkbare uitlatingen heeft gedaan.
6.9 De raad heeft, aldus verweerder, zijn beslissing op onjuiste feiten gebaseerd.
De raad heeft ook miskend dat verweerder een beroep toekwam op gedragsregel 3 lid
3, te weten dat klager geen bezwaar had tegen het naar buiten brengen van vertrouwelijke
kennis.
Klachtonderdeel a) – e-mail 12 maart 2020 aan OM, Kabinet RC en NCTV
6.10 Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder met zijn e-mail van 12 maart
2020 zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. De verhoren van klager waren
vastgesteld op 13, 17 en 19 maart 2020. De officier belast met bijzondere getuigen
bevond zich op Aruba en was niet bereikbaar. Verweerder had ten behoeve van zijn bijstand
aan de kroongetuige een overeenkomst met de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat).
Verweerder had ook rekening te houden met de belangen van de Staat zoals die uit die
overeenkomst voortvloeien. De inhoud van die overeenkomst is geheim.
Klachtonderdeel a) – telefoongesprek [naam journalist] op 12 maart 2020
6.11 Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder op 12 maart 2020 aan [naam
journalist] heeft medegedeeld dat klager bijstand wenste te verkrijgen van (het kantoor)
van (wijlen) [klager inzake 220033D]. [naam journalist] heeft in een e-mail van 17
januari 2022 aan verweerder bevestigd dat hij de naam van (wijlen) [klager inzake
220033D] niet op 12 maart 2020 van verweerder heeft vernomen. Verweerder heeft op
12 maart 2020 alleen contact met [naam journalist] gehad, omdat de broer van klager
verweerder had verzocht in berichtgeving te melden dat verweerder en klager in goed
overleg uit elkaar zijn gegaan. Verweerder heeft de naam van (wijlen) [klager inzake
220033D] nooit genoemd als zijn opvolger.
Klachtonderdeel a) - Interview AD
6.12 Ten aanzien van het interview in het AD verwijst verweerder naar een uitspraak
van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:3805).
Verweerder beroept zich op deze uitspraak omdat hierin civielrechtelijk is vastgesteld
dat verweerder de gewraakte uitspraken onder deze omstandigheden heeft mogen doen.
Klachtonderdeel b) – verstrekken geheimhoudersstukken
6.13 Volgens verweerder heeft de raad ten onrechte overwogen dat het gaat om ‘vertrouwelijke
eigendommen van klager, waaronder een telefoon’ die in de envelop zaten. Het gaat
uitsluitend om de telefoon (een iPhone). Verder heeft de raad ten onrechte overwogen
dat de telefoon een geheimhoudersstuk is. Een advocaat/verschoningsgerechtigde/geheimhouder
is geen kluis waarin de client alle denkbare informatie, relevant of niet, kan ‘opslaan’
en dat zulks een fundamentele rol is van een advocaat. Verweerder verwijst naar het
hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:193) waaruit blijkt dat
het verschoningsrecht van artikel 98, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
is beperkt tot brieven of andere geschriften. Verweerder stelt dat de telefoon aan
de advocaat is gegeven om deze aan strafrechtelijke autoriteiten te onttrekken. Dat
klager de telefoon buiten zijn strafdossier wilde houden blijkt ook uit zijn verklaring
dat hij in detentie slechts een telefoon ter beschikking had, een BlackBerry, terwijl
later is gebleken dat hij aanvankelijk ook deze IPhone bezat.
6.14 Anders dan de raad heeft overwogen is verweerder wel bedreigd door klager toen hij aangaf dat hij de iPhone niet de verblijfplaats van klager in wilde smokkelen. Bovendien heeft verweerder wel onmiddellijk de deken ingeschakeld. Verweerder heeft de telefoon ook niet aan het OM overhandigd, maar aan de deken. Tot slot betreffen de mededelingen die verweerder aan het OM heeft gedaan, geen geheimhoudersinformatie.
Ten aanzien van de maatregel
6.15 Tot slot stelt verweerder dat de opgelegde maatregel van schrapping van het
tableau een te zware sanctie is.
Verweer in beroep van klager
6.16 Klager betwist de gang van zaken die door verweerder in zijn beroepschrift wordt geschetst. Klager heeft – samengevat – het volgende als verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a) – interview De Telegraaf (met [naam journalist])
6.17 Klager vindt het onbegrijpelijk dat verweerder de verantwoordelijkheid voor
de uitlating '[klager] zei letterlijk: [naam advocaat van verdachte in het Marengo-proces]
zet mijn advocaten zo voor het vuurpeleton' bij zijn broer legt. Verweerder had er
zorg voor moeten dragen dat hij vooraf (schriftelijk) met de journalist was overeengekomen
dat hij toestemming diende te geven voor elke uitlating die aan verweerder wordt toegeschreven.
Ook had verweerder zich moeten vergewissen dat zijn cliënt, klager, instemt met de
publicatie van een interview door de tekst aan klager voor te leggen en zijn toestemming
te vragen. Dat is niet gebeurd. Zelfs al zou de (broer van) klager de bewuste uitlating
hebben gedaan, dan nog hoort een advocaat die uitlating geheim te houden, tenzij hij
uitdrukkelijk toestemming en/of opdracht heeft om deze te openbaren. Verder betwist
klager dat hij heeft aangemoedigd dat verweerder een interview zou geven aan [naam
journalist] of dat de inhoud van de publicatie telefonisch met hem is doorgesproken.
Klachtonderdeel a) – e-mail 12 maart 2020 aan OM, Kabinet rechter-commissaris en NCTV
6.18 Klager heeft geen opdracht of toestemming aan verweerder gegeven om informatie
met het OM en de rechter-commissaris te delen waaruit iets zou kunnen worden opgemaakt
over zijn vermogen of kwaliteiten om aan zijn verplichtingen als kroongetuige te voldoen.
Het was verweerder ook bekend dat klager in onmin met het OM leefde. In de overeenkomst
die verweerder met de Staat heeft gesloten, staat geen verplichting opgenomen om aan
alle partijen aan wie de e-mail van 12 maart 2020 is verzonden over de beëindiging
van de samenwerking in te lichten en daarbij (onjuiste) privé-informatie over klager
te vermelden. De Staat er heeft er dus ook geen belang bij dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht
heeft geschonden.
Klachtonderdeel a) – telefoongesprek [naam journalist] op 12 maart 2020
6.19 De verklaring van verweerder dat familie van klager de naam van (wijlen) [klager
inzake 220033D] aan [naam journalist] heeft gegeven, staat haaks op de verklaring
van verweerder in zijn verweer bij de raad. Zelfs indien [naam journalist] de naam
van (wijlen) [klager inzake 220033D] als vertrouwenspersoon al eerder heeft vernomen,
handelt verweerder in strijd met zijn geheimhoudingsplicht indien hij deze naam ook
aan [naam journalist] doorgeeft. De bewijswaarde van de conclusie in de recente e-mail
van [naam journalist], dat hij met zekerheid kan verklaren dat hij de naam van (wijlen)
[klager inzake 220033D] niet van verweerder heeft vernomen, is nihil. Ook het WhatsApp-bericht
van 23 maart 2022 tussen [naam journalist] en verweerder heeft geen bewijswaarde.
[naam journalist] heeft er, gelet op zijn reputatie, belang bij te blijven volhouden
dat hij zijn bronnen niet prijsgeeft. Hij heeft er dus ook belang bij een ontkennende
verklaring af te leggen dat verweerder een van zijn bronnen is geweest.
Klachtonderdeel a) – Interview AD
6.20 Klager handhaaft zijn verwijt hierover.
Klachtonderdeel b) – verstrekken geheimhouderstukken
6.21 Volgens klager is het arrest waar verweerder naar verwijst niet relevant voor
de vraag of verweerder zorgvuldig is omgegaan met de telefoon na de beëindiging van
de samenwerking met klager. De vraag of uit de artikelen 98 en 218 Sv aan een advocaat
verschoningsrecht toekomt over een telefoon die aan hem in bewaring is gegeven, is
een andere vraag dan de vraag of verweerder met de overdracht van de telefoon aan
de deken en het inlichten van de officier van justitie zijn geheimhoudingsplicht heeft
geschonden. Verder ontkent klager met klem dat hij verweerder heeft bedreigd. Tot
slot blijkt uit niets dat verweerder kon concluderen dat klager de telefoon aan de
voorgaande vermoorde advocaat heeft toevertrouwd met als doel deze aan strafvorderlijke
autoriteiten te onthouden.
Overwegingen hof
Feitenvaststelling
6.22 De beroepsgronden van verweerder tegen de vaststelling van de feiten door de
raad behoeven geen nadere bespreking, omdat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
Omvang klacht/klachtomschrijving
6.23 Voor zover klager ter zitting heeft aangevoerd dat in het beroepschrift en in
de pleitnota van (de gemachtigde van) verweerder gebleken is van nog meer schendingen
van de geheimhoudingsplicht, zal het hof daar aan voorbijgaan. Voor zover al beoogd
is daarmee (een) nieuwe klacht(en) in te dienen, wijst het hof er op dat aanvulling
of uitbreiding van de klacht in hoger beroep niet mogelijk is. (Vgl. HvD 30 mei 2022,
ECLI:NL:TAHVD:2022:122 en HvD 30 november 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:222).
Voorwaardelijk verzoek klager – verstrekken Whatsapp-berichten tussen verweerder en
OM
6.24 Ter zitting is door klager verzocht om verweerder op te dragen Whatsappberichten
tussen verweerder en de officier van justitie aan klager te verstrekken, zodat kan
worden bekeken of verweerder informatie aan het OM heeft gedeeld die een schending
van de geheimhoudingsplicht kunnen opleveren. Het hof wijst dit verzoek af, omdat
onvoldoende is onderbouwd dat deze berichten een rol kunnen spelen in deze zaak. Het
hof kan als hij dat nodig vindt voor de beoordeling de berichten opvragen, maar ziet
daartoe geen aanleiding omdat de relevantie voor de beoordeling niet is gebleken.
Maatstaf voor inhoudelijke beoordeling – geheimhoudingsplicht
6.25 Het hof gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende maatstaf.
De advocaat is op grond van de wet (artikel 11a van de Advocatenwet) verplicht tot
geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken,
de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Dit is ook neergelegd
in gedragsregel 3 van de Gedragsregels 2018. De plicht tot geheimhouding behoort tot
de kernwaarden van de advocatuur en doorbreking daarvan, zonder de expliciete toestemming
van zijn cliënt, kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Daarbij
valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat
zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden
afgewend. Ingeval de advocaat doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, moet
hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline daarover voorafgaand met
de deken overleg plegen en diens advies inwinnen (Vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81
en HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22).
6.26 Bij het bekendmaken van vertrouwelijke informatie in de media is bijzondere zorgvuldigheid geboden. De advocaat draagt, als geheimhouder, de verantwoordelijkheid om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van zijn cliënt, informatie via de media naar buiten te brengen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als dat van zwaarwegend belang is voor de zaak. de advocaat dient zijn cliënt te adviseren over dat belang en over de mogelijke gevolgen van publicatie, alvorens de cliënt (al dan niet) toestemming geeft. Hierbij geldt, dat de advocaat belangrijke informatie en beslissingen schriftelijk dient vast te leggen (vgl. Regel 3 van de Gedragsregels 2018).
Klachtonderdeel a) – interview De Telegraaf (met [naam journalist])
6.27 Ter zitting heeft verweerder gezegd dat klager telefonisch toestemming heeft
gegeven voor het interview in De Telegraaf en dat klager of zijn familie de zinsnede
“[klager] zei letterlijk: [naam advocaat van verdachte in het Marengo-proces] zet
mijn advocaten zo voor een vuurpeloton” heeft toegevoegd. Klager heeft dit betwist.
Klager heeft ook betwist dat hij erin heeft toegestemd dat er mededelingen over hem
gedaan mocht worden. Het hof kan niet vaststellen of verweerder diegene is geweest
die de betreffende zinsnede over het vuurpeloton heeft gezegd. Dit doet niets af aan
het feit dat verweerder in De Telegraaf meerdere uitlatingen over klager heeft gedaan,
zonder dat is gebleken van expliciete toestemming van zijn cliënt. Met de raad is
het hof van oordeel dat verweerder met dit interview zijn geheimhoudingsplicht heeft
geschonden, omdat niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het interview met
klager heeft besproken wat hij in het interview zou gaan zeggen, laat staan dat hij
dit schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Verder is door verweerder niet schriftelijk
vastgelegd of hij klager heeft geadviseerd over de mogelijke gevolgen van zo’n interview.
Dit alles had wel van verweerder verwacht mogen worden.
Klachtonderdeel a) – e-mail 12 maart 2020 aan OM, Kabinet RC en NCTV
6.28 Het hof is, evenals de raad, van oordeel dat verweerder ook met de e-mail van
12 maart 2020 zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Het hof sluit zich aan bij hetgeen
de raad ter zake heeft overwogen en neemt dat over. Hetgeen in hoger beroep door verweerder
naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat verweerder
ter zitting heeft bevestigd dat de overeenkomst met de Staat geen contractuele verplichting
bevat om persoonlijke informatie over klager te delen.
Klachtonderdeel a) – telefoongesprek [naam journalist] op 12 maart 2020
6.29 In zijn reactie op de klacht in het dekenonderzoek heeft verweerder zonder enig
voorbehoud erkend dat hij op 12 maart 2020 in een telefoongesprek aan [naam journalist]
heeft meegedeeld dat (wijlen) [klager inzake 220033D] betrokken was bij de opvolging
van verweerder als advocaat van de kroongetuige. In hoger beroep heeft verweerder
die mededeling betwist. Verweerder heeft daarbij een e-mail van [naam journalist]
van 17 januari 2022 overgelegd, waarin [naam journalist] schrijft dat hij de naam
van (wijlen) [klager inzake 220033D] niet op 12 maart 2022 van verweerder heeft vernomen.
6.30 Anders dan verweerder heeft betoogd, leidt het hof uit de stukken af dat verweerder op 12 maart 2022 wel de naam van (wijlen) [klager inzake 220033D] aan [naam journalist] heeft genoemd. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud erkend in de procedure voorafgaand aan en bij de raad. Hij heeft namelijk in het dekenonderzoek uitdrukkelijk, op verschillende plaatsen en zonder enig voorbehoud uiteengezet wat er in dat telefoongesprek met [naam journalist] aan de orde is geweest. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze erkenning een fout is geweest of op een misverstand berust. Het hof neemt de erkenning dan ook tot uitgangspunt.
6.31 Dat verweerder de naam van (wijlen) [klager inzake 220033D] op 12 maart 2020 aan [naam journalist] heeft genoemd wordt ook ondersteund door de verklaring van (wijlen) [klager inzake 220033D] in diens klacht, door de verklaring van een familielid van klager en door wat [naam zoon van klager inzake 220033D] op de zitting bij het hof heeft verklaard. Een familielid van klager heeft namelijk verklaard dat hij op 12 maart 2020 telefonisch met (wijlen) [klager inzake 220033D] heeft gesproken en dat (wijlen) [klager inzake 220033D] ontdaan was, omdat de anonieme advocaat van de kroongetuige (verweerder) zijn naam zou hebben genoemd tegen de journalist. Uit de verklaring van [naam zoon van klager inzake 220033D] blijkt dat er op 12 maart 2020 op het advocatenkantoor, waarvan (wijlen) [klager inzake 220033D] directeur was en waar [naam zoon van klager inzake 220033D] als advocaat werkzaam was, over is gesproken dat verweerder de naam van (wijlen) [klager inzake 220033D], althans de naam van het advocatenkantoor, had genoemd als de partij die de opvolging van de anonieme advocaat – verweerder – zou regelen.
6.32 De door verweerder overgelegde verklaring van [naam journalist] van 17 januari 2022 doet aan het voorgaande niets af, alleen al omdat [naam journalist] zijn verklaring kennelijk baseert op (alleen) een reconstructie aan de hand van WhatsApp-berichten waarin een Whatsapp-bericht van 23 maart 2020 doorslaggevend zou zijn. In dat bericht vroeg hij verweerder of verweerder al wist wie zijn opvolger was. Anders dan de journalist, acht het hof dat bericht niet in tegenspraak met een eerdere, telefonische bespreking op 12 maart 2020 over de vraag wie de opvolging gaat regelen. Zoals verweerder met klem heeft opgemerkt, was (wijlen) [klager inzake 220033D] immers – althans in zijn ogen – niet de opvolger van verweerder, maar (hoogstens) degene die de opvolging zou regelen.
6.33 Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in het telefoongesprek mede te delen dat (wijlen) [klager inzake 220033D] een rol zou gaan spelen in de verdediging van klager, waarmee hij mededelingen heeft gedaan over bijzonderheden van een door hem behandelde zaak.
Voorwaardelijk getuigenverzoek verweerder
6.34 Ter zitting heeft verweerder verzocht om [naam journalist] als getuige te horen
indien het hof verweerder niet volgt in zijn betoog over de rol van en de communicatie
met [naam journalist]. Aangezien het hof de eerdere, volmondige erkenning door verweerder
in de procedure bij de deken doorslaggevend acht om als vaststaand aan te nemen dat
verweerder de naam van (wijlen) [klager inzake 220033D] althans diens kantoor op 12
maart 2020 in een contact met [naam journalist] heeft genoemd, ziet het hof geen reden
om gevolg te geven aan het voorwaardelijke verzoek om de getuige te horen. Het zal
immers niet tot een andere beslissing leiden.
Klachtonderdeel a) – Interview AD
6.35 Zoals in de maatstaf onder 6.25 staat vermeld, stelt het hof voorop dat de plicht
tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur. Een advocaat is in
beginsel verplicht tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn
beroepsuitoefening als zodanig kennis draagt.
6.36 Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat verweerder met het interview in het AD zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, omdat hij hierin uitlatingen heeft gedaan over de persoon van zijn voormalige cliënt, over bijzonderheden van de door hem behandelde zaak en omdat hij uitlatingen heeft gedaan over de aard en omvang van de belangen van zijn voormalige cliënt. Al deze uitlatingen vallen onder het beroepsgeheim van een advocaat. Verder ziet, anders dan verweerder heeft betoogd, de geheimhoudingsplicht ook op persoonlijke waarnemingen van verweerder over (de persoon, het karakter of het uiterlijk van) klager en op zijn persoonlijke (mening over zijn) ervaringen met klager.
6.37 De verwijzing door verweerder naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 in het AD niet onrechtmatig waren jegens [klager inzake 220032] (een opvolgend advocaat), is vergeefs. De tuchtrechter is niet aan een uitspraak van een civiele rechter gebonden, omdat de tuchtrechter bij de beoordeling van een (tucht)klacht tegen een advocaat van een ander toetsingskader uitgaat dan de civiele rechter. De tuchtrechter beoordeelt niet de toewijsbaarheid van een op een onrechtmatig handelen gebaseerde vordering, maar beoordeelt zelfstandig of een advocaat heeft gehandeld heeft op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (vergelijk HvD 29 november 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:204).
Rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
6.38 Verweerder heeft aangevoerd dat hij een gerechtvaardigd belang had voor het
interview in het AD, omdat hij werd geconfronteerd met onjuiste beschuldigingen van
(wijlen) [klager inzake 220033D] over de reden van beëindiging van de samenwerking.
Het hof is met de raad van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden
geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. Niet is gebleken van
een directe dreiging en/of een daaruit voortvloeiend gevaar voor verweerder of andere
betrokkenen die de doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigde. Als verweerder
vond dat er omstandigheden waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigden,
had het op zijn weg gelegen om daarover met de deken overleg te plegen. Dat heeft
hij niet gedaan.
Klachtonderdeel b) – verstrekken geheimhouderstukken
6.39 Ook voor klachtonderdeel b) geldt de maatstaf van de geheimhoudingsplicht zoals
hiervoor weergegeven is.
6.40 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door het OM op de hoogte te stellen van het bestaan van de telefoon en door de envelop met de telefoon aan de deken te verstrekken – dit in de wetenschap dat OM direct daarna beslag zou leggen – met de mededeling dat de inhoud van de envelop levensgevaarlijk is.
Rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
6.41 Verweerder heeft aangevoerd dat er een rechtvaardiginggrond aanwezig was voor
doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht, namelijk een bedreiging door klager. Klager
heeft dit ter zitting betwist. Dat klager verweerder heeft bedreigd, kan het hof op
basis van het dossier en wat er op de zitting is besproken niet vaststellen, zodat
het hof het beroep door verweerder op het bestaan van een rechtvaardigingsgrond verwerpt.
Daarnaast blijft staan dat, ook bij een bedreiging als gesteld, verweerder gehouden
was eerst overleg te hebben met de deken over zijn voornemen zijn geheimhoudingsplicht
te doorbreken en contact op te nemen met het OM.
Conclusie
6.42 Uit het voorgaande volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn. Het hoger
beroep van verweerder faalt daarom.
Maatregel
6.43 Het hof stelt voorop dat het oog heeft voor de moeilijke omstandigheden en de
grote druk waaronder verweerder moest werken om de kroongetuige bij te staan, als
opvolger van de eerdere advocaat van de kroongetuige die na een gewelddadige aanslag
op hem was overleden. Dit laat onverlet dat ook van verweerder verwacht wordt dat
hij zich houdt aan de voor hem geldende tuchtrechtelijke normen.
6.44 De raad heeft aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd voor de drie onder 1.2 genoemde klachtzaken en het dekenbezwaar tezamen. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van schrapping passend is, gelet op het volgende.
6.45 Verweerder heeft, zoals in deze zaak, de twee drie andere klachtzaken en het dekenbezwaar is komen vast te staan, op meerdere momenten op ernstige wijze belangrijke kernwaarden van de advocatuur, te weten de kernwaarden vertrouwelijkheid en integriteit geschonden. Hij heeft de geheimhoudingsplicht (kernwaarde vertrouwelijkheid) in tegenover klager, een voormalig cliënt, geschonden met 1) het interview met De Telegraaf, 2) de e-mail van 12 maart 2020 aan de officier van justitie, de rechter-commissaris en het NCTV, 3) een telefoongesprek met [naam journalist] van 12 maart 2020 en 4) het interview met het AD. Met het telefoongesprek en het interview met het AD heeft verweerder niet alleen ten opzichte van een andere klager (zaaknummer 220033D), maar ook ten opzichte van een mede-advocaat (zaaknummer 220032) de kernwaarde integriteit geschonden.
6.46 Deze schendingen hebben bovendien plaatsgevonden in het kader van een maatschappelijk belangwekkende en gevoelige strafzaak, het Marengo-proces. Verweerder had geen gerechtvaardigd belang om zo te handelen en van hem had uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. Op de zitting bij het hof heeft verweerder weinig inzicht getoond in zijn handelen, omdat hij de schuld bij anderen legt in plaats van op zijn handelen te reflecteren. Het hof rekent verweerder daarbij aan dat hij ook op geen enkel moment overleg heeft gezocht met de deken.
6.47 Gelet op al deze omstandigheden tezamen, vindt het hof een schrapping de enige passende maatregel. Om praktische redenen wordt deze voor alle vier genoemde zaken alleen in het dekenbezwaar (zaaknummer 220031D) bekrachtigd.
Proceskosten
6.48 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin feitelijk een maatregel is opgelegd
(al is die om praktische redenen door raad en hof alleen in de uitspraak in het dekenbezwaar
in dictum opgenomen), zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid,
Advocatenwet veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn
kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: € 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor
rechtsbijstand van klager.
6.49 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.050,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
7.1 bekrachtigt de beslissing van 27 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-684/A/A;
7.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.050,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. W.F. Boele, R.
Verkijk, G.C. Endedijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der
Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 februari 2023.