ECLI:NL:TAHVD:2023:192 Hof van Discipline 's Gravenhage 190202H
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2023:192 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-11-2023 |
Datum publicatie: | 08-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 190202H |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Overige (tussen)beslissingen |
Inhoudsindicatie: | Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk. Buiten de daarvoor geldende termijn van een jaar na de uitspraak ingediend, geen sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1 van het herzieningsprotocol en geen aanleiding om een uitzondering te maken op de regel dat alleen de advocaat aan wie een maatregel is opgelegd een herzieningsverzoek kan indienen. |
Beslissing van 6 november 2023
in de zaak 190202H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:
verzoekers
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Het hof Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam van 17 juni 2019 (zaaknummer 18-996/A/A). Hierin is het verzet van klagers tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 7 februari 2019 ongegrond verklaard. In die voorzittersbeslissing is de klacht van klagers tegen de deken kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 De beslissingen van de raad en de plaatsvervangend voorzitter van de raad zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder resp. ECLI:NL:TADRAMS:2019:123 en ECLI:NL:TADRAMS:2019:33.
1.3 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 4 december 2020 met zaaknummer 190202. In deze beslissing heeft het hof het hoger beroep van verzoekers tegen de beslissing van de raad niet-ontvankelijk verklaard.
1.4 De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2020:260 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Verzoekers hebben per e-mail van 16 oktober 2022 verzocht om herziening van de beslissing van het hof.
2.2 Verder bevat het herzieningsdossier:
- de stukken van de raad;
- de stukken van het hof;
- de wrakingsbeslissing van het hof van 7 juli 2023;
- de e-mail van 14 augustus 2023 van de verweerster;
- de e-mail van verzoekers met bijlagen van 28 augustus 2023;
- de op 18 september 2023 van verzoekers op voorhand ontvangen pleitnota.
2.3 Het hof heeft geen kennis genomen van de e-mail van verzoekers van 14 september 2023 met bijlagen, nu deze buiten de daarvoor geldende termijn is binnengekomen en verzoekers al gebruik hadden gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om nog nader te reageren vooruitlopend op de mondelinge behandeling (artikel 4.6 procesreglement van het hof).
2.4 Het hof heeft besloten de zaak mondeling te behandelen tijdens een openbare, digitaal te houden zitting van 19 september 2023. Verzoekers hebben in de e-mail van 28 augustus 2023 bezwaren geuit tegen de beslissing van het hof om een digitale zitting te houden in deze en vier gerelateerde zaken, de wijze waarop daarover is gecommuniceerd, alsmede tegen de door de verweerders in de betreffende zaken aangekondigde afwezigheid bij die zitting.
2.5 Op grond van artikel 5.2 van het procesreglement kan het hof besluiten om een zitting online te laten plaatsvinden. Het hof heeft daarom de bezwaren van verzoekers niet gehonoreerd en de zaak zoals aangekondigd op 19 september 2023 digitaal behandeld. Er was sprake van een openbare zitting, waarbij ook belangstellende derden desgewenst konden inloggen. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten en hebben daarvan ook gebruik gemaakt, mede aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Dat verweerster niet is verschenen doet aan een en ander niet af; zij is immers niet verplicht om te verschijnen.
3 BEOORDELING
de mogelijkheid tot herziening
3.1 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof een zodanig verzoek niet in behandeling.
3.2 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:
a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest.
b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
3.4 Op deze uitzonderingen kan volgens artikel 1.3 van het herzieningsprotocol alleen een beroep worden gedaan door de advocaat aan wie bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48 lid 1 Advocatenwet. De herziening zal niet kunnen leiden tot een wijziging ten nadele van de advocaat.
3.5 Een verzoek tot herziening moet volgens artikel 2.3 van het herzieningsprotocol worden ingediend binnen een redelijke termijn. Een herzieningsverzoek dat is gestoeld op de grond dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden moet worden ingediend binnen een jaar nadat de griffie een afschrift van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd aan de verzoeker heeft gezonden. Als een beroep wordt gedaan op feiten of omstandigheden als bedoeld in overweging 3.3 sub a moet het herzieningsverzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de verzoeker bekend is geworden met die feiten of omstandigheden.
herzieningsverzoek
3.6 Verzoekers verwijzen naar de beslissing van het hof van 26 september 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:141, waarin het hof aanleiding heeft gezien om een uitzondering te maken op artikel 1.3 van het herzieningsprotocol. In die zaak is het herzieningsverzoek ontvankelijk (en gegrond) verklaard, ondanks dat het niet afkomstig was van een advocaat aan wie een maatregel is opgelegd. In die zaak was sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat de reactie van de verzoekster (de oorspronkelijke klaagster) op het verweerschrift van de deken in die zaak abusievelijk niet aan het procesdossier was toegevoegd en daardoor niet betrokken is geweest bij de beoordeling. Verzoekers doen een beroep op deze uitspraak voor zover sprake is van documenten die abusievelijk of zelfs opzettelijk niet aan het procesdossier zijn toegevoegd. De e-mails van verzoekers van 21, 22 en 24 september 2020 zijn niet vermeld in de beslissing van het hof en dus buiten het dossier gehouden. Verzoekers hebben in hun pleitnota van 28 september 2020 wel naar deze mails verwezen. Verzoekers hebben er ook op gewezen dat deze e-mails buiten het dossier zijn gehouden (onder andere in hun e-mail van 6 december 2020). Ook de pleitnota van verzoekers is niet aangehecht aan het proces-verbaal dat verzoekers van de zitting hebben ontvangen.
3.7 Verder voeren verzoekers aan dat in de Leidraad integriteit van het hof staat: “Van belang hierbij is – meer algemeen – dat het huidige stelsel van het advocatentuchtrecht door het EHRM is getoetst aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.” Uit de raadpleging van de arresten waarnaar het hof daarbij verwijst is het verzoekers gebleken dat het EHRM dit helemaal niet heeft getoetst. Het hof heeft die conclusie zelf getrokken in enkele (gedateerde) uitspraken. Anders dan in de beslissing van het hof van 11 april 2003, ECLI:NL:TAHVD:2003:1, is vermeld, oordeelt het hof niet “hoe dan ook in laatste instantie”, zoals verzoekers inmiddels hebben ondervonden. Het EHRM heeft onder andere de volgende elementen van het stelsel niet getoetst: het onderzoek naar een klacht tegen een deken door een collega-deken, voorzittersbeslissingen door een plaatsvervangend voorzitter, de verzetprocedure tegen een voorzittersbeslissing of de benoemingstermijnen.
3.8 Verzoekers wijzen ook op de beslissing van 11 april 2003, omdat daarin staat [ toevoeging hof: in die zaak door de raad is overwogen ]: “Alle leden van deze colleges worden benoemd voor een bepaalde vaste termijn van vier onderscheidenlijk vijf jaren, met dien verstande dat de leden-advocaten van de Raden van Discipline worden gekozen voor ten hoogste vier jaren.” Toch accepteert het hof dat de raden beslissingen wijzen, waarbij blijkt dat de advocaatleden van de behandelend kamer langer dan vier jaar zijn verbonden aan de raad. Dat is ook in andere beslissingen dan de onderhavige het geval geweest. Verzoekers verwijzen naar hun herzieningsverzoek van 20 januari 2022 bij de raad Arnhem-Leeuwarden, waarin zij een beroep hebben gedaan op de nietigheid van al deze beslissingen. Tot een inhoudelijke behandeling van dat herzieningsverzoek is het niet gekomen. De wijze waarop telkens weer wordt gepoogd om verzoekers de mond te snoeren, alleen maar omdat zij er telkens in slagen om de “vinger op de zere plek te leggen”, toont aan dat de gezagsdragers dit niet doen vanuit een algemeen belang, maar vanuit een individueel belang. Dit individuele belang noodzaakt deze gezagsdragers (kennelijk) om te verhullen dat er fouten zijn gemaakt, waaronder het aantoonbaar en onweersproken handelen in strijd met de (Advocaten)wet.
ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek
3.9 Het hof stelt vast dat het herzieningsverzoek niet binnen een jaar na de datum van verzending van de beslissing van 4 december 2020 is ingediend, hoewel verzoekers de bezwaren tegen die beslissing, zoals zij die nu hebben geformuleerd, binnen die termijn hadden kunnen aanvoeren. Verzoekers erkennen dat ook, maar stellen dat zij destijds geen herzieningsverzoek konden indienen, omdat dit volgens het herzieningsprotocol was voorbehouden aan de advocaat aan wie een maatregel was opgelegd. In zijn uitspraak van 26 september 2022 heeft hof evenwel in afwijking van het herzieningsprotocol een klaagster ontvankelijk verklaard in haar herzieningsverzoek. Met een beroep op die beslissing menen klagers alsnog in hun herzieningsverzoek ontvangen te kunnen worden. Zij stellen dat zich een vergelijkbare situatie voordoet met de beslissing van het hof van 26 september 2022 en dat ook bij hen het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, omdat het hof hun e-mails van 21, 22 en 24 september 2020 buiten beschouwing heeft gelaten.
3.10 Het hof volgt klagers hierin niet. Het herzieningsprotocol biedt uitsluitend de mogelijkheid om na afloop van de termijn van een jaar nog herziening van de uitspraak te vragen als sprake is van een situatie als bedoeld in overweging 3.3 sub a hiervoor. Het beroep van klagers op de uitspraak van het hof van 26 september 2022 voldoet daar niet aan. Het heeft immers geen betrekking op feiten of omstandigheden, die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 4 december 2020 én het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere uitspraak zou zijn gekomen als deze voor de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest. Bovendien is het hof van oordeel dat zich in de onderhavige herzieningszaak geen vergelijkbare omstandigheden voordoen met de zaak waarin op 26 september 2022 uitspraak is gedaan. Het hof licht dat hierna toe.
3.11 Anders dan in de zaak die tot de beslissing van het hof van 26 september 2022 heeft geleid, hebben verzoekers in de zaak waarvan zij nu herziening vragen, bij herhaling de gelegenheid genomen om het hof nadere berichten te zenden, ook na indiening door de deken van het verweerschrift. Het dossier van het hof bevat immers (zie overweging 2.2 van de uitspraak): “diverse e-mailberichten van klagers van 16 oktober 2019, 6 januari 2020, 13 januari 2020, 9 februari 2020, 10 mei 2020, 13 juni 2020, 23 juni 2020, 10 juli 2020, 12 juli 2020, 30 augustus 2020 en 14 september 2020.” Bovendien hebben zij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 28 september 2020 hun standpunten nog nader kunnen toelichten en op het verweer van de deken kunnen ingaan. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is alleen al om die reden geen sprake geweest.
3.12 Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Op grond van het procesreglement kunnen aanvullende stukken tot uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling worden ingediend (destijds nog niet gelimiteerd tot éénmalig). De e-mails van verzoekers van 21, 22 en 24 september 2019 zijn buiten die termijn aan het hof toegezonden en om die reden niet aan het dossier toegevoegd. Het hof is niet gehouden om stukken, die niet aan het dossier worden toegevoegd, in zijn beslissing te vermelden. De pleitnota van verzoekers maakt deel uit van de stukken waarvan het hof wel kennis genomen heeft, zoals blijkt uit overweging 2.3 van de uitspraak. Het hof heeft verzoekers op hun verzoek een afschrift van het proces-verbaal toegezonden zonder de al aan verzoekers bekende (immers door henzelf opgestelde) pleitnota, wat niet afdoet aan het feit dat het hof ter zitting van 28 september 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van die pleitnota, noch aan het feit dat die pleitnota deel uitmaakt van de processtukken.
3.13 Conclusie uit het voorgaande is dat het herzieningsverzoek van klagers niet-ontvankelijk is, nu het buiten de daarvoor geldende termijn van een jaar na de uitspraak is ingediend, geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 3.3 sub a en bovendien geen aanleiding bestaat om een uitzondering te maken op de regel dat alleen de advocaat aan wie een maatregel is opgelegd een herzieningsverzoek kan indienen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun herzieningsverzoek;
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima , voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en K.H.A. Heenk , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 november 2023 .