ECLI:NL:TAHVD:2023:176 Hof van Discipline 's Gravenhage 220317

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:176
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 220317
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat. Hoger beroep klager. Verweerder heeft met klager een afspraak gemaakt dat hij hem in de voorfase zou bijstaan, zonder dat klager was voorgelicht over het feit dat hij ook in die fase mogelijk recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Klager heeft geen afstand gedaan of kunnen doen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft met zijn handelen de kernwaarde (financiële) integriteit geschonden. Klacht in zoverre alsnog gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van 20 oktober 2023

in de zaak 220317

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 november 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-520/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:228 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 6 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • een e-mail met bijlagen van klager van 7 december 2022;
  • het verweerschrift.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 augustus 2023. Daar zijn klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.J. van der Woude, verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Ook verweerder en zijn gemachtigde hebben het woord gevoerd.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) heeft klager in juni 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en vergoeding van de schade van de gelaedeerden tot een bedrag van € 47.000,- wegens onder meer mensenhandel en mishandeling.

3.3 Klager is in de procedure bij het hof bijgestaan door mr. W. Vanwege de verhindering van mr. W om klager op de zitting van het hof bij te staan, heeft mr. K, een voormalig kantoorgenoot van mr. W, klager op de zitting bijgestaan. Klager heeft mr. K verzocht om cassatieberoep in te stellen. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft mr. K zich bij de Hoge Raad gesteld als advocaat van klager. Bij brief van 5 december 2013 heeft mr. K klager uitgelegd dat en waarom zij geen cassatiemiddelen heeft ingediend.

​​​​​3.4 Eind mei 2016 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met een kort geding dat klager tegen de Staat aanhangig wilde maken teneinde de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde vervangende hechtenis te voorkomen. Bij e-mail van 25 mei 2016 heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor om de zaak te bespreken en op 26 mei 2016 heeft verweerder – nadat klager door het Juridisch Loket naar verweerder was verwezen – een toevoeging voor klager aangevraagd. Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft klager de opdracht aan verweerder ingetrokken omdat klager niet kon voldoen aan twee door verweerder gestelde voorwaarden, namelijk naar het kantoor van verweerder komen voor een nadere kennismaking en de eigen bijdrage en het griffierecht vooraf voldoen. Op 9 augustus 2016 heeft mr. D verweerder verzocht om overname van het dossier. Mr. D heeft vervolgens de aan klager verleende toevoeging op zijn naam laten muteren.

3.5 Bij beslissing van 22 mei 2017 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch mr. K naar aanleiding van de door klager over haar ingediende klacht een berisping opgelegd, omdat zij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de kansen en mogelijkheden in de cassatieprocedure. Bij beslissing van 10 november 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van discipline Den Bosch van 22 mei 2017 bekrachtigd.

​​​​​​​3.6 Met een e-mail van 6 september 2018 heeft klager zich opnieuw tot verweerder gewend. In die e-mail heeft klager onder meer geschreven dat hij inmiddels een procedure bij de tuchtrechter tegen mr. K heeft doorlopen en dat hij zo snel mogelijk een aansprakelijkstelling wil laten betekenen waarin een eventuele verjaringstermijn wordt gestuit en dat afhankelijk van de reactie daarop zo nodig een bodemprocedure wordt gestart.

​​​​​​​3.7 In een e-mail van 20 september 2018 heeft klager verweerder vragen gesteld over de kosten van de rechtsbijstand. Verweerder heeft hierop bij e-mail van dezelfde dag aan klager laten weten dat hij € 750,- vraagt en dat als het een meer serieuze kwestie wordt hij later een toevoeging zal aanvragen. Verweerder heeft verder gemeld dat hij zal bezien of het de moeite waard is om de verzekeraar/advocaat aan te spreken en dat hij geen garantie op succes kan geven.

​​​​​​3.8 In een e-mail van 24 september 2018 heeft klager verweerder nadere vragen gesteld over de kosten van de bijstand. Hij heeft daarbij gevraagd hoeveel procent kans bestaat dat er na betaling van € 750,- een meerprijs zal gelden voor een aansprakelijkstelling en het opstarten van een procedure. Verweerder heeft de vragen van klager per e-mail van 25 september 2018 als volgt beantwoord:

“Indien het belangrijk voor u is dat in uw zaak duidelijkheid komt over de fout van de advocaat, kan ik mijn best doen om die aan de rechter voor te leggen. Allereerst kan de verzekeraar van de advocaat/het advocatenkantoor zich uitlaten. Ik weet niet of dit zal gebeuren, want de advocaat zou kunnen zeggen: ik aanvaard geen aansprakelijkheid, ga maar naar de rechter. In de tweede situatie gaat het om een procedure, waar de rechter zich over uw zaak uitlaat. Er is nog een mogelijkheid dat wij een deskundige inschakelen over het cassatieadvies. Deze deskundige kan op verschillende momenten worden benaderd, voor of tijdens de procedure. Het voorleggen van de zaak aan de rechter kan in uw geval dus voorafgaan aan contact met de verzekeraar en eventueel een deskundige. U beslist uiteindelijk of de zaak voorgelegd zal worden en daarbij heb ik een adviserende rol. Ik kan echter niet in percentages de kans op een procedure aangeven. U beslist uiteindelijk en ik weet niet hoe uw kansen op succes in cassatie zouden zijn.

Wat de kosten betreft. Allereerst zijn er de kosten van EUR 750 in de voorfase aan honorarium voor advocaatkosten. In deze fase bereid ik uw zaak voor. Leg de aansprakelijkheid voor aan de advocaat en probeer in contact te komen met de verzekeraar van de advocaat. Indien een afwijzing volgt, kan ik een toevoeging voor u aanvragen. De kosten zijn aan honorarium EUR 143 of EUR 196 (ik neem hierbij aan dat u geen inkomsten hebt gehad in 2016, althans weinig inkomsten hebt gehad). Met de toevoeging kan een procedure worden gestart. De dagvaardingskosten van rond EUR 100 vallen onder het bereik van de toevoeging, dus dit bedrag van EUR 100 zal de overheid betalen. Er is griffierecht verschuldigd in verband met de procedure. Ik neem aan dat u dan EUR 79 moet voldoen aan de rechtbank voor het starten van de procedure.

Bij verlies loopt u het risico van een proceskostenveroordeling. Ik kan u op dit moment daar geen duidelijkheid over geven. (…)

Tot slot is er nog een mogelijkheid dat ik u adviseer om een deskundige in de arm te nemen. In principe kunnen we de rechter vragen om een deskundige te benoemen en vervolgens de kostenbeslissing aan te houden totdat duidelijk is wie wint. Ik kan ook proberen om deze kosten onder de toevoeging te brengen, maar op dit moment durf ik u geen duidelijkheid daarover te geven. Gaande weg kunnen we kijken of en zo ja wanneer een deskundige ingeschakeld moet worden en hoe de kosten zullen worden voldaan. Dit alles hangt ook van de opstelling van de aansprakelijk gestelde advocaat en eventueel haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

Ik denk dat het goed is om zo snel mogelijk te beginnen.”

​​​​​​​3.9 In een e-mail van 26 september 2018 heeft klager verweerder bedankt voor de uitgebreide uitleg en gevraagd naar het rekeningnummer waarnaar het bedrag mag worden overgemaakt.

​​​​​​​3.10 Op 5 oktober 2018 heeft klager verweerder per e-mail een groot aantal stukken toegestuurd en hem meegedeeld dat hij de stukken ook nog per post aan verweerder zal toesturen.

​​​​​​​3.11 Bij e-mail van 17 oktober 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de doos met dossierstukken van klager heeft ontvangen en dat hij probeert klager de week erop verder te informeren.

​​​​​​​3.12 Op 1 november 2018 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover relevant:

“U hebt mij op 6 september 2018 benaderd in verband met u verzoek om een zaak te beginnen tegen [mr. K]/[het kantoor van mr. K]. Wij hebben daarna per e-mail contact gehad en op 9 oktober 2018 hebt u mijn nota van EUR 750 (inclusief BTW) voldaan. Voor dit bedrag probeer ik uw zaak zoveel mogelijk voor te bereiden en voor te leggen aan [het kantoor van mr. K] (de aansprakelijkstelling). Ik heb mij voorgenomen om mij te concentreren op de cassatiefase. De komende dagen/weken kan bezien worden of ook de fase van hoger beroep bij de aansprakelijkstelling betrokken kan/moet worden. Uiteindelijk gaat het om aansprakelijkheid van [mr. K]. Zij heeft u in hoger beroep en cassatie bijgestaan. U stelt dat de belangenbehartiging ondermaats is geweest.

Indien het geschil (…) aan de rechter moet worden voorgelegd kan een toevoeging worden aangevraagd. Het liefst werk ik op basis van een prijsafspraak met u, maar bij een procedure kan een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand bij de Raad voor Rechtsbijstand worden ingediend.”

3.13 ​​​​​​​Op eveneens 1 november 2018 heeft verweerder klager twee e-mails gestuurd waarin hij klager een aantal vragen heeft gesteld en klager heeft gevraagd een aantal stukken toe te sturen.

​​​​​​​3.14 Op 2 november 2018 heeft verweerder namens klager mr. K, althans haar kantoor, aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Verweerder heeft een kopie van de brief op dezelfde dag aan klager gestuurd. Mr. W heeft de aansprakelijkstelling bij e-mail van 5 november 2018 doorgestuurd aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, met cc aan verweerder. Verweerder heeft deze e-mail op dezelfde dag doorgestuurd aan klager.

​​​​​​​3.15 In een e-mail van 19 augustus 2019 heeft verweerder mr. W gevraagd naar het cassatiedossier van klager. Verweerder heeft deze e-mail op dezelfde dag doorgestuurd aan klager, met daarbij de mededeling dat hij het Hof van Discipline zal vragen om een kopie van het dossier van klager.

​​​​​​​3.16 In een e-mail van dezelfde dag heeft een kantoorgenoot van mr. W verweerder meegedeeld dat het dossier op 12 maart 2014 is overgedragen aan mr. H. Verweerder heeft mr. H vervolgens bij e-mail van 21 augustus 2019 gevraagd het dossier van klager aan hem te verstrekken.

​​​​​​​3.17 In een e-mail van 20 september 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij het dossier van klager heeft ingezien bij het Hof van Discipline en verslag gedaan van zijn bevindingen.

​​​​​​​3.18 In e-mails van 30 september 2019 en 18 november 2019 heeft verweerder klager gevraagd om contact met hem op te nemen.

​​​​​​​3.19 In een e-mail van 22 november 2019 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij inmiddels in België verblijft en dat hij de berichten van verweerder niet eerder heeft kunnen beantwoorden en dat, indien telefonisch contact noodzakelijk is, verweerder de broer van klager kan bellen.

​​​​​​​3.20 In een e-mail van 24 september 2020 heeft verweerder klager voorgesteld een afspraak in te plannen om de zaak te bespreken.

​​​​​​​3.21 In een e-mail van 11 oktober 2020 heeft verweerder klager gemeld dat een kennis van klager diverse malen contact met hem heeft gezocht en bedenkingen heeft geuit over de kwaliteiten van verweerder. Verweerder heeft verder vermeld dat hij zijn werkzaamheden zal beëindigen en dat klager het door hem overgemaakte bedrag zal terugkrijgen.

​​​​​​​3.22 Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 13 oktober 2020 geschreven dat hij op 22 november 2019 heeft meegedeeld dat zijn broer zijn zaken waarneemt en dat hij graag een toelichting wil op het besluit van verweerder om zijn werkzaamheden te beëindigen.

​​​​​​​3.23 In een e-mail van 14 oktober 2020 heeft verweerder klager meegedeeld dat het op sommige momenten noodzakelijk is om een en ander face to face met klager af te stemmen. Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 15 oktober 2020 meegedeeld dat hij begrijpt dat onderlinge afstemming noodzakelijk is en dat hij bereid is om naar het kantoor van verweerder te komen om de zaak te bespreken en dat hij een executiegeschil wil starten. Verweerder heeft vervolgens een aantal data aan klager voorgesteld voor een gesprek.

​​​​​​​3.24 In een e-mail van 3 december 2020 heeft klager verweerder geschreven dat hij nog niets van hem heeft mogen vernemen. Klager verzoekt verder naar de stand van zaken en binnen welke termijn verweerder met klager kan afspreken en een dagvaarding laat uitbrengen.

​​​​​​​3.25 Verweerder heeft klager vervolgens nieuwe data voorgesteld en zij hebben uiteindelijk op 15 december 2020 een gesprek met elkaar gehad op het kantoor van verweerder. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager verweerder bij e-mail van 31 januari 2021 vragen gesteld over de voorgenomen stappen en of hij de stand van zaken goed heeft begrepen. Klager vraagt verder wat het belang van een cassatieadvies is en of het ook mogelijk is rechtstreeks te procederen.

​​​​​​​3.26 In een e-mail van 4 februari 2021 heeft verweerder klager geschreven dat het bericht van klager niet aan zijn aandacht is ontsnapt, maar dat hij ruim de tijd moet nemen om te reageren en dat hij probeert in het weekend opnieuw naar het dossier van klager te kijken.

​​​​​​3.27 Klager heeft verweerder hierop op dezelfde dag een samenvatting van zijn standpunten gestuurd. Op 8 februari 2021 heeft klager verweerder een aangepaste samenvatting gestuurd.

​​​​​​​3.28 In een e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerder klager geschreven welke stukken hij in het dossier heeft aangetroffen en dat twee belangrijke documenten ontbreken, te weten een eventuele aanvulling op het arrest en het proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2013. Verweerder vermeldt verder dat een cassatieadvies op basis van deze stukken niet volledig kan plaatsvinden. Verweerder heeft vervolgens drie opties genoemd hoe met deze situatie kan worden omgegaan, dat kosten verbonden zullen zijn aan het inwinnen van advies over de slagingskans van het cassatieberoep en aangekondigd dat klager nog verder van hem zal vernemen.

​​3.29 In een e-mail van 16 maart 2021 heeft klager verweerder geschreven dat hij het niet eens is met het advies van verweerder om een cassatieadvies te vragen en verzoekt hij verweerder om een reactie. Op 31 maart 2021 heeft klager verweerder een rappel gestuurd. In een e-mail van 11 april 2021 heeft verweerder klager gemeld dat zijn standpunt in de komende dagen volgt.

​​​​​​​3.30 Als bijlage bij een e-mail van 23 april 2021 heeft klager een e-mail van de verzekeraar van het kantoor van mr. K aan verweerder doorgestuurd met daarbij het verzoek om hem nader te informeren naar aanleiding van zijn eerdere mail en de inhoud van het bericht van de verzekeraar.

​​​​​​​3.31 In een e-mail van 29 mei 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij een afspraak met klager wil maken om een en ander te bespreken.

​​​​​​​3.32 In een e-mail van 8 juni 2021 heeft klager bedenkingen geuit over de bijstand van verweerder. Klager vermeldt dat hij aan verweerder heeft gemeld dat zijn advies niet strookt met jurisprudentie en dat hij om verduidelijking, herbeoordeling en een nieuw advies heeft gevraagd en wacht op een inhoudelijke reactie. Klager vraagt om een reactie op zijn klacht. Klager vermeldt dat meerdere toezeggingen niet zijn nagekomen en vraagt wat de meerwaarde waarde is van een persoonlijke afspraak.

​​​​​​​3.33 In reactie op voornoemde e-mail heeft verweerder klager diezelfde dag geschreven:

“Ik zal schriftelijk tegenover u reageren. Dat doe ik volgende week. (…)

U schrijft nu dat ik ‘zaken’ voor u doe. Dat werkt niet zo. Welke zaken zou ik voor u doen? U laat mij voor EUR 750 inclusief BTW elke keer het dossier bestuderen en dat is niet terecht. U schrijft mij nu dat u tegen mij in januari een klacht hebt ingediend. Goed, dat ik weet dat u dat ziet als een klacht. (…)

U kiest ervoor om buiten mij om de verzekeraar te benaderen, terwijl ik u uitdrukkelijk in ons gesprek op kantoor heb aangeven dat ik verzekeraar niet heb benaderd. U hebt geen rechtstreekse vordering op de verzekeraar, dat heb ik u verteld. Ik heb u ook gezegd dat de betrokken verzekeraar in casu niet snel een aansprakelijkheid zal aannemen. U stelt een vordering te hebben op het kantoor alwaar uw voormalige advocaat verbonden was. Ik heb u ook verteld dat er eerst een gedegen advies moet liggen inzake de slagingskans van een cassatieberoep. Dat vervolgens van belang is bij benadering na te gaan, indien cassatie succes zou hebben, wat uw straf zou zijn. (…)

Ik heb u uitdrukkelijk gezegd dat u op basis van de relevante ‘processtukken’ een advies nodig hebt, maar daar wil u niet aan beginnen. U geeft mij nu de schuld van stilzitten, het beperkt opvatten van mijn taak (want volgens u moet ik in alle andere zaken) handelingen voor u verrichten. (…)

Ik moet nu volgens u allerlei opdrachten uit te voeren omdat u nu van mening bent dat ik ‘zaken’ voor u doe (ook een executiegeschil), allemaal gratis of voor EUR 750 zo te zien. Wat is precies uw bedoeling? Neemt u me niet kwalijk maar ergens zal ook bij mij een grens liggen.

Dit is heel onredelijk wat u aan het doen bent. (…)

Ik heb geprobeerd om dit alles mondeling met u te bespreken, zodat wij op een lijn blijven.”

​​​​​​​3.34 Klager en verweerder hebben vervolgens per e-mail met elkaar gecorrespondeerd, waarna klager op 13 juli 2021 een formele klacht over verweerder bij verweerder heeft ingediend.

​​​​​​​3.35 Verweerder heeft klager aangeboden om het door hem betaalde bedrag van € 750,- terug te betalen.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

  1. Verweerder heeft klager jarenlang aan het lijntje gehouden en vervolgens een advies aan klager gegeven waarvan verweerder wist of behoorde te weten dat dat advies onjuist was.
  2. Verweerder heeft onbehoorlijk en in strijd met gedragsregel 14 gehandeld door klager “af te wimpelen” als cliënt.
  3. Verweerder heeft klager in strijd met gedragsregel 16 onvoldoende op de hoogte gehouden van belangrijke informatie, feiten en afspraken.
  4. Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 18 gehandeld met betrekking tot de financiële afspraken voor de behandeling van de kwestie van klager.

​​​​​​​4.2 Ter toelichting op klachtonderdeel b) heeft klager ter zitting van de raad toegelicht dat hij verweerder verwijt dat hij met zijn rechtsbijstand is gestopt terwijl dat in het geval een toevoeging is verleend dat niet zomaar kan. Dat kan volgens klager evenmin vanwege het feit dat verweerder geen heil zag in het standpunt van klager over de te volgen strategie in de zaak.

​​​​​​​4.3 Ter toelichting op klachtonderdeel d) heeft klager ter zitting van de raad toegelicht dat hij verweerder in dit klachtonderdeel verwijt dat hij een bedrag van € 750,- aan verweerder heeft moeten betalen terwijl hij voor een toevoeging in aanmerking kwam en dat verweerder zijn toezeggingen over welke werkzaamheden hij voor dit bedrag zou verrichten niet is nagekomen, waardoor klager zich opgelicht voelt.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft bij de beoordeling vooropgesteld dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft op wijze waarop hij een zaak behandelt. Deze vrijheid wordt beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer worden gesteld en aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

​​​​​5.2 Ten aanzien van de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a) heeft de raad – kort samengevat – overwogen dat klager het niet eens is met de aanpak van verweerder en vindt dat verweerder een bodemprocedure aanhangig had moeten maken. Dat klager en verweerder het niet eens zijn over de te volgen strategie betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

​​​​​​​5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad – kort samengevat – overwogen dat klager in 2016 verweerder heeft verzocht hem bij te staan in een kort geding tegen de Staat. Voor deze procedure is een toevoeging aangevraagd en verstrekt. Klager heeft die opdracht op 13 juli 2016 ingetrokken, waarna de zaak is overgenomen door mr. D. Het verwijt mist daarom in zoverre feitelijke grondslag. Klager heeft in september 2018 verweerder verzocht hem opnieuw bij te staan, ditmaal in een aansprakelijkheidskwestie. Voor die zaak heeft verweerder geen toevoeging voor klager aangevraagd. Ook in zoverre mist het verwijt daarom feitelijke grondslag. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de door de klager gewenste vervolgstap, het aanhangig maken van een bodemprocedure, niet heeft willen nemen omdat hij daarin geen heil zag. De raad heeft klachtonderdeel b) daarom ongegrond verklaard.

​​​​​​​5.4 De raad heeft klachtonderdeel c) ongegrond verklaard omdat – kort samengevat – klager niet heeft toegelicht van welke belangrijke informatie, feiten en/of afspraken verweerder hem niet op de hoogte heeft gehouden. Het klachtdossier biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten.

​​​​​​​5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de raad – kort samengevat – overwogen dat verweerder met klager heeft besproken dat klager voor een toevoeging in aanmerking komt, maar dat verweerder de voorbereidende werkzaamheden in de aansprakelijkheidszaak alleen op betalende basis wilde doen en dat klager daarmee heeft ingestemd. Klager heeft deze afspraak ter zitting van de raad bevestigd. Het valt verweerder daarom niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager heeft gevraagd hem bedrag van € 750,- te betalen voor zijn werkzaamheden. Dat verweerder toezeggingen zou hebben gedaan aan klager die hij niet zou zijn nagekomen kan de raad niet vaststellen. De raad heeft dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaard.

beroepsgronden

​​​​​​​5.6 Klager voert tegen de beslissing – kort samengevat – de volgende beroepsgronden aan. Ten aanzien van klachtonderdeel a) stelt klager dat geen geschil bestaat over de volgen strategie, maar dat sprake is van het nalaten de afgesproken strategie na te komen en daarmee in strijd te handelen met jurisprudentie van de Hoge Raad. Klager voelt zich daardoor opgelicht. Volgens klager wordt de overeenkomst ondanks de betaling en een belofte tot het aanvragen van een toevoeging niet nagekomen. Daarbij is klager aan het lijntje gehouden en afgewimpeld op basis van een onjuiste voorstelling van feiten en overeenkomst.

​​​​​​​5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt dat klager dat verweerder de zaak in het executiegeschil na overname van de zaak door advocaat D weer heeft teruggenomen. Klager wijst daartoe op een e-mail van klager. Bij het aansprakelijkheidsgeschil is kennelijk nagelaten een toevoeging aan te vragen, terwijl dat wel had gekund. De bijstand door verweerder is tegen de wil van klager gestopt.

​​​​​​​5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c) voert klager aan dat verweerder een cassatieadvies over de schadeclaim adviseerde. Volgens klager stelde de Hoge Raad in een vergelijkbaar geval dat de beoordeling of sprake is van schade aan de rechter is voorbehouden. Verweerder had daarom een procedure moeten starten. Het advies van verweerder ontbeerde daarom juridische grondslag.

​​​​​​​5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel d) voert klager aan dat verweerder inzake de aansprakelijkheid dubbel heeft willen declareren: zowel op betaling als op toevoeging. Volgens klager is verweerder de gegeven opdracht en besproken strategie niet nagekomen. Anders dan de raad heeft geoordeeld zijn de door verweerder te nemen stappen en te volgen strategie vastgelegd en ook welke kosten klager kon verwachten. Verweerder heeft nagelaten de afgesproken stappen, het aanhangig maken van een procedure, na te komen. Er is namelijk geen procedure in gang gezet.

verweer in beroep

​​​​​​​5.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepsgronden van klager verworpen dienen te worden en dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Op het inhoudelijke verweer in beroep zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

maatstaf

​​​​​​​5.11 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. De kernwaarde integriteit leidt er – uiteraard – toe dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen. Deze verplichting geldt tegenover de eigen cliënt, de wederpartij, maar ook tegenover derden.

klachtonderdelen a), b) en c),

​​​​​​​5.12 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van klachtonderdelen a), b) en c) te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad in zoverre bekrachtigen.

klachtonderdeel d)

​​​​​​​5.13 In klachtonderdeel d) wordt verweerder verweten dat hij in strijd met gedragsregel 18 heeft gehandeld met betrekking tot de financiële afspraken met klager voor zijn bijstand. Op een advocaat rust de verplichting wezenlijke afspraken over de kosten van zijn bijstand schriftelijk vast te leggen. Hierbij mag van de advocaat een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht, zodat het voor zijn cliënt duidelijk is wat de consequenties van de financiële afspraken zijn.

​​​​​​​5.14 Uit de vastgestelde feiten volgt dat verweerder met klager heeft afgesproken hem in de ‘voorfase’ te zullen bijstaan voor een bedrag van € 750,- en dat mogelijk op een later moment, bij het aanhangig maken van een procedure, alsnog een toevoeging zal worden aangevraagd. Uit de opdrachtbevestiging, noch uit enig andere vastlegging, volgt dat verweerder met klager heeft besproken dat klager ook in de voorfase mogelijk recht had op door de overheid gefinancierde rechtshulp en dat klager afstand deed van dat recht. Verweerder heeft zich ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het zijn bedoeling was dat indien een toevoeging zou worden aangevraagd, het door klager reeds betaalde bedrag zou worden verrekend met de vergoeding op basis van de toevoeging zodat niet dubbel zou worden gedeclareerd. Verweerder heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat het hem destijds niet duidelijk was dat de afspraak die hij met klager had gemaakt mogelijk niet toelaatbaar was.

​​​​​​​5.15 Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de beroepsgrond van klager gericht tegen klachtonderdeel d) slaagt en dat dit klachtonderdeel alsnog gegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft immers een afspraak gemaakt met klager dat hij hem in de voorfase zou bijstaan op betalende basis, zonder dat klager kenbaar was voorgelicht over het feit dat hij ook in die fase mogelijk recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Klager heeft dan ook geen afstand gedaan of kunnen doen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft anderzijds de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging uitdrukkelijk opengelaten, zonder daarbij kenbaar duidelijk te maken dat in dat geval het door klager reeds betaalde bedrag zou worden verrekend met de vergoeding op basis van de toevoeging. Deze handelwijze, die in strijd is met gedragsregel 18 lid 3, acht het hof onbetamelijk in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. Het hof rekent dit verweerder aan, ondanks zijn wellicht beste bedoelingen.

maatregel

​​​​​​​5.16 Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft met zijn handelen de kernwaarde (financiële) integriteit geschonden. Omdat verweerder reeds ten tijde van het beëindigen van zijn rechtsbijstand aan klager heeft aangeboden het door hem reeds betaalde bedrag terug te betalen, ziet het hof aanleiding te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

​​​​​​​5.17 Omdat het hof de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​5.18 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

  1. € 50,- kosten van klager (forfaitair);
  2. € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
  3. € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.19 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​5.20 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 7 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-520/A/A, voor zover klachtonderdeel d) ongegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 verklaart klachtonderdeel d) gegrond;

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van 7 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-520/A/A, voor het overige;

​​​​​​​6.4 legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

​​​​​​​6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

​​​​​​​6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

​​​​​​​6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en P.J.G. van den Boom , leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 oktober 2023 .