ECLI:NL:TAHVD:2023:159 Hof van Discipline 's Gravenhage 220098

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:159
Datum uitspraak: 08-09-2023
Datum publicatie: 20-09-2023
Zaaknummer(s): 220098
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening en over de communicatie in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van 8 september 2023

in de zaak 220098

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 In de beslissing van 28 februari 2022 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard (zaaknummer: 21-359/AL/MN).

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:45 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 30 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 juli 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op 21 oktober 2019 om 14.13 uur heeft klager zich per e-mail ziekgemeld bij zijn toenmalige werkgever (hierna: de werkgever). Uit de reactie van de werkgever van 14.24 uur blijkt dat klager verlof heeft gevraagd, maar dat dat verlof niet is verleend en dat klager zich vervolgens heeft ziekgemeld. De werkgever schrijft in de reactie dat de ziekmelding niet wordt geaccepteerd omdat geen sprake is van een “medische achtergrond”. 

​​​​​​​3.3 Op 23 oktober 2019 is klager door de werkgever op staande voet ontslagen.

​​​​​​​3.4 Op 29 oktober 2019 heeft klager een eerste bespreking bij verweerder op kantoor gehad vanwege zijn ontslag op staande voet.

​​​​​​​3.5 Op 7 november 2019 heeft klager verweerder stukken verstrekt, waaronder de ontslagbrief.

​​​​​​​3.6 Op 14 november 2019 heeft verweerder namens klager een brief aan de werkgever van klager gestuurd. In de brief wordt betwist dat sprake is van een dringende reden en wordt een procedure aangekondigd. De advocaat van de werkgever heeft op 20 november 2019 afwijzend gereageerd.

​​​​​​​3.7 Op 21 november 2019 heeft verweerder de e-mail van 20 november 2019 aan klager doorgestuurd. Verweerder heeft in zijn begeleidende bericht geschreven dat de werkgever een geheel andere kijk op de zaak heeft, dat dat niet verbazingwekkend is en dat partijen niet tot een regeling zullen komen. Hij heeft verder geschreven dat een procedure aanhangig gemaakt zal moeten worden en dat hij die zal voorbereiden.

​​​​​​​3.8 Klager heeft met een e-mail van 22 november 2019 gereageerd en aan verweerder gevraagd om contact met hem op te nemen omdat hij vragen heeft over het bericht van de werkgever.

​​​​​​​3.9 Diezelfde dag om 18.34 uur heeft verweerder klager uitgenodigd voor een bespreking op kantoor op 3 of 6 december 2019. Klager heeft om 20.20 uur weten dat 3 december 2019 om 10.00 uur genoteerd staat in zijn agenda. In zijn bericht heeft klager punten opgesomd die hij met verweerder wenst te bespreken.

​​​​​​​3.10 Op 30 november 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij de afspraak van 3 december 2019 moet verzetten en heeft een bespreking op 6 december 2019 voorgesteld.

​​​​​​​3.11 In zijn e-mail van 1 december 2019 heeft klager laten weten dat 6 december 2019 prima is. In zijn bericht staan ook allerlei vragen en opmerkingen over het geschil met de werkgever.

​​​​​​​3.12 In zijn e-mail van 2 december 2019, 00:40 uur, heeft klager onder meer het volgende geschreven:

“De afspraak van 3-12-2019 op deze wijze verzetten vind ik absoluut niet netjes. Ik hoop dat u dit zo snel mogelijk op een gepaste wijze kan oplossen. (…)”

In zijn bericht brengt klager verder zijn ongenoegen over de gang van zaken en zijn twijfel over verweerder zijn zaak wel serieus neemt tot uitdrukking. Klager heeft bijvoorbeeld geschreven dat hij wil weten hoe lang het duurt voor de procedure gestart kan worden. Diezelfde dag om 08:28 uur heeft klager aan verweerder laten weten toch niet akkoord te gaan met het verzetten van de afspraak van 3 december 2019 naar 6 december 2019.

​​​​​​​​​​​​​​3.13 Op 3 december 2019 heeft een kantoorgenoot namens verweerder per e-mail een concept verzoekschrift aan klager gestuurd, met de mededeling dat verweerder het concept met klager zal bespreken op vrijdag 6 december 2019.

​​​​​​​3.14 Op 6 december 2019 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

​​​​​​​3.15 Op 6 december 2019 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot vernietiging van ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW en verzoek provisionele voorziening ex artikel 223 Rv bij de rechtbank ingediend.

​​​​​​​3.16 Per e-mail van 23 december 2019 heeft verweerder klager uitgenodigd voor een bespreking op kantoor op 6 januari 2020.

​​​​​​​3.17 Op 5 januari 2020 heeft verweerder klager per WhatsApp laten weten dat hij de afspraak wil verzetten naar een uur eerder of een andere datum. Verweerder heeft laten weten dat de afspraak wat hem betreft ook telefonisch kan. Klager heeft in zijn reactie zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over het voorstel om de afspraak te verzetten.

​​​​​​​3.18 Op 6 januari 2020 hebben klager en verweerder elkaar gesproken op het kantoor van verweerder.

​​​​​​​3.19 Op 5 februari 2020 in de ochtend heeft bij de kantonrechter de mondelinge behandeling van de zaak van klager plaatsgevonden. Dezelfde dag om 15:42 uur heeft verweerder een e-mail aan klager gestuurd met daarin een verslag van de zitting. Klager heeft dat bericht beantwoord. Om 21:36 uur heeft verweerder nog aan klager laten weten:

“In reactie op uw mail reageer ik even kort. Anders wordt het een herhaling van wat ik vanochtend al aan u heb verteld.

Wat mij betreft ligt de kern van de zaak niet in de vraag of u ziek bent of niet.

Het gaat om het feit dat u zich hebt ziek gemeld. En de reactie op die melding van de werkgever. Dat is precies de situatie van 18 en 21 oktober.

Het aantonen van de ziekte is in deze procedure niet meer relevant.

We wachten nu op de uitspraak van de rechter. (…).”

​​​​​​​3.20 Bij beschikking van 25 februari 2020 heeft de kantonrechter door klager verzochte provisionele voorzieningen afgewezen. De bodemzaak is naar de rol van 24 maart 2020 verwezen voor het nemen van een akte door klager. Klager is daarbij toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij zich op 21 oktober 2019 met inachtneming van het bij zijn werkgever geldende ziekteprotocol had ziekgemeld.

​​​​​​​3.21 In zijn e-mail van 27 februari 2020 heeft klager gereageerd op “deze rare beschikking van 25 februari 2020 van deze rare kantonrechter”. In zijn bericht uit klager ook zijn ongenoegen over de bijstand van verweerder.

​​​​​​​3.22 Begin maart 2020 heeft klager met de werkgever gecorrespondeerd over verstrekking van het personeelsdossier. Op 4 maart 2020 heeft verweerder aan de advocaat van de werkgever gevraagd het ertoe te leiden dat het personeelsdossier wordt verstrekt.

​​​​​​​3.23 Op 10 maart 2020, 19.34 uur, heeft klager aan verweerder laten weten dat hij van de werkgever een onvolledig dossier heeft ontvangen. In een bericht van 10 maart 2020, 22.42 uur uit klager per e-mail zijn ongenoegen over de slechte bereikbaarheid van verweerder en vraagt hij om een afspraak met verweerder om de zaak te bespreken.

​​​​​​​3.24 In een e-mail bericht van 14 maart 2020 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen over de slechte bereikbaarheid van verweerder herhaald en heeft hij opnieuw verzocht om een afspraak.

​​​​​​​3.25 In een bericht van 16 maart 2020, 14.06 uur, aan klager heeft verweerder een eerder die dag gevoerd telefoongesprek bevestigd. Verweerder heeft klager in het bericht op het hart gedrukt dat hij zo snel mogelijk een uitkering moet aanvragen om verdere financiële problemen voor te zijn. Dezelfde dag om 17.38 uur heeft klager aan verweerder stukken gestuurd.

​​​​​​​3.26 Op 17 maart 2020 heeft klager verweerder verzocht om zo snel mogelijk een afspraak te maken “om een en ander over de akte rustig en goed door te spreken”.

​​​​​​​3.27 Op 18 maart 2020 om 14.13 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:

“Vanochtend heb ik het concept van de akte gemaakt. In de loop van de middag zal dat document aan u worden gemaild.

De akte wil ik uiteraard graag met u bespreken. En daar kunnen we tijd voor nemen. Ik wil dan ook best stilstaan bij andere vragen die bij u leven.

U hebt mij ook een mail gestuurd met stevige kritiek over mijn optreden. En daarin uit u de wens om naar een andere advocaat te gaan.

Met uw kritiek ben ik het niet eens. Wanneer u naar een andere advocaat wenst te gaan, kan ik u niet tegenhouden. Laat u me dan weten wie dat is. Dan stuur ik het dossier naar die advocaat op.

Let wel! U hoeft van mij niet over te stappen. Ik blijf bereid u bij te staan, maar dan wel op basis van mijn deskundigheid, wijze van optreden en advies. Wanneer u daar geen vertrouwen in heeft of u wenst een andere strategie, dan vormt dat een vertrouwensbreuk op basis waarvan wij niet verder kunnen. Laat u mij maar weten wat u wilt.

Mijn kantoor houdt momenteel in verband met Corona alleen telefonische besprekingen.

Wanneer kunnen wij morgen middag of vrijdag met elkaar bellen?”

​​​​​​​3.28 Op 18 maart 2020 om 15.07 heeft verweerder aan klager de concept-akte gestuurd. In zijn begeleidende bericht heeft verweerder het volgende geschreven:

“Bijgaand zend ik u de akte die ik heb opgesteld naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter van 25 februari 2020 en de daarin aan u opgelegde bewijsopdracht.

Ik heb deze akte opgesteld aan de hand van de medische documenten die u mij hebt gegeven. Ik heb heel bewust nog even gekeken naar de e-mailwisselingen tussen u en uw werkgever omdat het bij een dergelijke akte juist belangrijk is bij de kern van de discussie te blijven. De kantonrechter heeft ons in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om uitleg te geven over uw arbeidsongeschiktheid in de relevante periode (21 tot 23 oktober 2019). Daar moet de akte zich op richten. Dan moet je erg oppassen om niet teveel andere onderwerpen in de akte op te nemen, want daar is de akte niet voor bedoelt en dat leidt de aandacht af van de kern waar het wel om gaat.

Ik ga nog wel kijken naar de e-mail berichten die u mij hebt overhandigd en zal secuur onderzoeken of ik daar iets bruikbaars in kan vinden.

Daarnaast zullen wij met elkaar bellen over deze concept akte. U weet dat de akte uiterlijk maandag moet worden verzonden. Maar wanneer we er vrijdag uit zijn, dan kan ik hem ook op vrijdag versturen.”

​​​​​​​3.29 Op 18 maart 2020 om 15.12 uur heeft klager verweerder een bericht gestuurd met vragen over zijn zaak.

​​​​​​​3.30 Op 20 maart 2020 om 09.28 uur heeft verweerder aan klager geschreven dat het niet mogelijk is om de medische gegevens uitsluitend aan de kantonrechter te verstrekken. Verweerder heeft ook laten weten dat de advocaat van de werkgever de medische gegevens niet met de werkgever mag delen.

​​​​​​​3.31 Op 20 maart 2020, 12.09 uur, heeft verweerder gereageerd op de “scherpe kritiek” van klager op zijn optreden in bewoordingen die “niet mild” zijn. Verweerder heeft in het bericht geconcludeerd dat klager geen vertrouwen meer heeft in zijn bijstand. Verweerder zegt toe de akte te zullen bespreken met klager en daarna te zullen indienen, maar kondigt aan nadien zijn bijstand te zullen staken. Dezelfde dag om 13.54 uur heeft klager gereageerd en onder meer geschreven dat hij het fijn vindt dat de telefonische afspraak die middag doorgaat en dat hij hoopt dat verweerder zijn bijstand voortzet totdat klager een nieuwe advocaat heeft gevonden. Om 19.37 uur heeft klager verweerder een bericht gestuurd met opmerkingen over de conceptakte. Om 21.16 uur heeft klager verweerder in een e-mail gevraagd om er voor te zorgen dat zijn medisch dossier vertrouwelijk wordt behandeld. Om 21.49 uur heeft klager laten weten dat hij verweerder medische gegevens zal toesturen. Om 22.16 uur heeft klager verweerder stukken toegestuurd.

​​​​​​​3.32 Op 21 maart 2020 heeft klager verweerder een aangepaste versie van het concept gestuurd, met de mededeling dat verweerder “de andere versie van gisteren” niet hoeft te bekijken. Op 22 maart 2020 heeft klager aan verweerder de “beste aangepaste versie voor de akte” gestuurd.

​​​​​​​3.33 Op 22 maart 2020 heeft klager verweerder “de Beste Versie voor de akte” gestuurd.

​​​​​​​3.34 Op 23 maart 2020 heeft verweerder de akte ingediend bij de kantonrechter. Om 11.53 uur is de akte digitaal en per post naar klager gestuurd. Verweerder heeft klager verder om 13.36 uur die dag geïnformeerd over de indiening van de akte. Om 14.33 uur heeft klager gereageerd en onder meer laten weten dat hij op zoek zal gaan naar een andere advocaat.

​​​​​​​3.35 Met een bericht van 24 maart 2020, 15.42 uur, heeft klager verweerder laten weten dat hij er nog niet in is geslaagd om een andere advocaat te vinden. Klager heeft verweerder gevraagd zijn bijstand voort te zetten. Op verzoek van verweerder heeft klager opgave gedaan van de advocaten die hij heeft gesproken.

​​​​​​​3.36 In zijn e-mail van 25 maart 2020 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij, zoals afgesproken, bevestigt dat hij verder geen kritiek zou leveren op verweerder en het werk van verweerder. Klager laat weten dat hij blij is dat verweerder hem “in dit stadium in deze belangrijke rechtszaak niet in de steek laat”.

​​​​​​​3.37 Op 26 maart 2020 heeft verweerder vervolgens het volgende aan klager geschreven:

“Zoals gisteren telefonisch besproken heb ik nog een nachtje geslapen over eventuele verdere bijstand van mij in uw dossier tegen [werkgever].

Ik doe dat met tegenzin. De vertrouwensbreuk tussen ons is namelijk niet weg. Die is blijvend. Maar u hebt veel moeite gedaan om een andere advocaat te vinden en dat lukt niet; vooral vanwege het feit dat een opvolgende advocaat de magere vergoeding met mij moet delen. Daar komt bij dat de griffier mij heeft gebeld over het horen van getuigen. Toen ik de griffier aangaf dat het MISSCHIEN zo zou lopen dat u de verdere procedure bij een andere advocaat legt of zelf doet, vroeg de griffier mij te voorkomen dat er geen advocaat meer betrokken is. En een andere advocaat is moeilijk tot niet te vinden. Overigens heb ik de griffier natuurlijk niets verteld over de reden tot een eventuele advocaat wisseling.

In deze procedure verwacht ik nog het horen van de getuigen. Dan een Antwoordakte van de wederpartij. En dan een eindvonnis. In tijd kan dat nog wel een aantal maanden duren, maar in werkzaamheden valt dat wel mee.

Dus ik zal u in dit stuk nog blijven bijstaan. Maar ik reken er op dat u mijn strategie (in overleg) volgt en dat u uw onnodige en ongefundeerde kritiek voor u houdt. U gaf mij gisteren aan dat het vooral een uiting van frustratie is. Dat mag zo wezen; ik ben er eenvoudig weg niet van gediend, want u benadrukt keer op keer dat u geen vertrouwen hebt in wat ik doe. En dan kan ik eenvoudigweg niet verder met de zaak. (…)”

​​​​​​​3.38 Klager heeft op 26 maart 2020 gereageerd per e-mail. Hij heeft, zakelijk weergegeven, geschreven dat hij verweerder vertrouwt en dat hij het werk van verweerder waardeert. Klager heeft echter ook geschreven dat hij het met de analyse van verweerder absoluut niet eens is en dat hij en verweerder “alles en de wereld totaal anders [zien]”. Klager spreekt in zijn bericht de verwachting uit dat verweerder overleg met hem voert over de zaak en hij stelt nog enkele vragen over het getuigenverhoor.

​​​​​​​3.39 In zijn e-mail 27 maart 2020, 07.02 uur, heeft klager verweerder allerhande vragen gesteld over het getuigenverhoor.

​​​​​​​​​​​​​​3.40 Op 27 maart 2020, 14.47 uur, heeft verweerder klager laten weten dat binnenkort bekend zal worden wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden. Verweerder heeft verder geschreven dat hij nog met klager zal spreken over de manier waarop de getuigen worden gehoord, de vragen en de voorbereiding. Verweerder heeft verder geschreven dat klager ervan uit mag gaan “dat iedereen precies hoort wat er gevraagd en gezegd wordt”. Om 15.19 uur heeft klager gereageerd en aan verweerder nog enkele vragen gesteld over het getuigenverhoor. Verweerder heeft om 16.06 uur kort gereageerd op de vragen van klager.

​​​​​​​3.41 Op 29 maart 2020 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd met vragen over de procedure.

​​​​​​​3.42 Op 30 maart 2020 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Ik heb de vragen beantwoord”

​​​​​3.43 Op 1 april 2020 om 08.23 heeft klager gereageerd en geschreven dat hij van verweerder geen duidelijk antwoord heeft gekregen op zijn vragen sinds 29 oktober 2019. Om 8.41 heeft klager verweerder een bericht gestuurd met vragen over, zakelijk weergegeven, de bijstand van verweerder aan klager. Klager uit in het bericht zijn ongenoegen over de bijstand van verweerder. Hij verwijt verweerder aan waardeloze en laconieke houding en passiviteit. Dezelfde dag om 19.50 heeft verweerder als volgt gereageerd:

“Vanochtend heb ik u een ruim kwartier aan de telefoon gehad en uitleg gegeven over de procedurele stappen die nu volgen en ook over de zaak inhoudelijk.

(…)

Ik kan al uw vragen nu niet meer beantwoorden. Dat komt in de komende dagen.

Wel weet ik dat de getuigen nu niet met voorrang worden gehoord, maar dat de wederpartij eerst in de gelegenheid wordt gesteld om een antwoord-akte te nemen. Daar krijgen ze net als wij vier weken voor.

We hebben contact. Bij voorkeur per mail want dan krijgen we geen discussie over wat ik u wel en niet heb uitgelegd.

Hebt u inmiddels een bijstandsuitkering aangevraagd?”

Klager heeft om 20.41 uur gereageerd met vragen over het verloop van de procedure.

​​​​​​​3.44 Op 8 april 2020 heeft klager verweerder een bericht gestuurd. Uit het bericht blijkt dat verweerder klager de dag ervoor heeft gebeld en gesproken. In het bericht somt klager verder stukken op die hij van de werkgever wenst te ontvangen.

​​​​​​​3.45 Op 9 april 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij een e-mail heeft gestuurd naar de advocaat van de werkgever in verband met het opvragen van het personeelsdossier.

​​​​​3.46 Op 30 april 2020 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd met vragen en opmerkingen over zijn zaak.

​​​​​​​3.47 Op 6 mei 2020 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd met vragen en opmerkingen over zijn zaak.

​​​​​​​3.48 Op 12 mei 2020 heeft verweerder de antwoordakte van de werkgever naar klager gestuurd. Verweerder heeft klager laten weten dat hij contact zal opnemen zodra hij van de rechter heeft gehoord en dat klager geen gelegenheid meer heeft om te reageren op de antwoordakte.

​​​​​​​3.49 Met een e-mail van 13 mei 2020 aan verweerder heeft klager erop gewezen dat verweerder nog niet heeft gereageerd op berichten van 30 april 2020 en 6 mei 2020.

​​​​​​​3.50 Met een bericht van 17 mei 2020 aan verweerder heeft klager diverse vragen gesteld en opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de akte van de werkgever.

​​​​​​​3.51 Verweerder heeft op 18 mei 2020 om 17.12 uur als volgt gereageerd:

“Op dit moment is er geen aanleiding om op uw uitgebreide mail inhoudelijk te reageren. Ik wil (en zal) dat doen op het moment dat de volgende stap in de procedure duidelijk is. Dat verwacht ik op korte termijn van de kantonrechter te horen.

Die volgende stap wil ik meenemen in ons overleg over wat ons nu te doen staat. En bij die gelegenheid kan ik u ook voldoende uitleggen en met u bespreken welke standpunten nu door de werkgever worden ingenomen.

U kunt van mij aannemen dat ik niets inhoudelijks communiceer met de rechter griffier of wederpartij, zonder daarover eerst met u contact te hebben. Ik ben alleen in afwachting van de brief uit Gouda die ons laat weten of mevrouw P(…) als getuige gehoord gaat worden, of dat de rechter een andere processuele beslissing heeft genomen.

U hoort spoedig van mij.”

​​​​​​​3.52 Op 18 mei 2020 om 22.25 uur heeft klager door middel van een uitgebreide e-mail aan verweerder vragen gesteld over zijn zaak.

​​​​​​​3.53 In zijn bericht van 21 mei 2020 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen geuit over de wijze van bijstand van verweerder. Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij onvoldoende reageert op berichten van klager.

​​​​​​​3.54 Op 25 mei 2020 om 13.37 uur heeft verweerder klager een bericht gestuurd naar aanleiding van een door de werkgever aan klager verstrekt incompleet personeelsdossier. Verweerder vraagt of hij een document van de hand van klager mag verstrekken aan de advocaat van de werkgever en wijst erop dat klager een procedure zou kunnen starten over het onvolledige personeelsdossier. Op 26 mei 2020 heeft verweerder in dit verband een brief van de advocaat van de werkgever aan klager gestuurd. Uit de brief blijkt dat de werkgever zich op het standpunt stelt dat een volledig personeelsdossier is verstrekt, maar dat klager daaraan twijfelt. Verweerder stelt in zijn bericht hij, wanneer hij gaat vragen om aanvullende stukken, heel duidelijk moet kunnen aangever welke stukken ontbreken.

​​​​​​​3.55 In zijn e-mail van 27 mei 2020 om 04.50 uur aan verweerder heeft klager vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over zijn zaak. Verder omschrijft hij verweerder in het bericht als een “naïeve simpele mens” en de advocaat van de werkgever als “achterlijk”. Klager uit in zijn bericht ook kritiek op de bijstand van verweerder.

​​​​​​​3.56 Op 27 mei 2020 om 08.26 uur heeft verweerder laten weten dat de rechtbank heeft gevraagd om opgave van verhinderdata. Verweerder heeft klager gevraagd om zijn verhinderingen en die van de getuige door te geven.

​​​​​​​3.57 Op 27 mei 2020 om 14.07 uur heeft klager gereageerd met een bericht waarin geen concrete verhinderingen worden genoemd. Klager uit in zijn bericht wel bezwaren tegen de vraag van de rechtbank om verhinderingen op te geven, omdat het volgens hem gaat om privé informatie. Klager stelt verder dat de rechtbank te veel rekening houdt met de werkgever en de “achterlijke kankerzieke” advocaat van de werkgever.

​​​​​​​3.58 Op 27 mei 2020 om 21:24 uur heeft klager verweerder een bericht gestuurd naar aanleiding van een brief van de “achterlijke griffier” van de rechtbank. Klager heeft verweerder in zijn bericht verzocht om “een stevige brief en protest te schrijven over de wijze waarop deze achterlijke rechtbank deze rechtszaak behandelt”. Klager heeft verweerder verzocht om de kantonrechter te wraken.

​​​​​​​3.59 In een bericht van 27 mei 2020 om 23:48 uur uit klager zijn ongenoegen over de wijze waarop de kantonrechter zijn zaak heeft behandeld. Klager verwijt de kantonrechter (onder meer) discriminatie, misbruik van bevoegdheden en partijdigheid. Volgens klager bagatelliseert de kantonrechter zijn zaak en probeert de kantonrechter zijn leven kapot te maken. In zijn bericht verwijt klager verweerder dat hij nooit de belangen van klager serieus heeft willen behartigen en dat zijn strategie zwak is. Klager schrijft in zijn bericht dat hij geen vertrouwen meer heeft in verweerder “als mens en als advocaat”.

​​​​​​​3.60 Op 28 mei 2020 om 11.44 uur heeft verweerder per e-mail een brief aan klager gestuurd waarin hij klager heeft gewezen op de inhoud van klagers e-mails van 27 mei 2020. Tevens heeft verweerder gerefereerd aan een telefoongesprek dat hij en klager die ochtend zullen hebben. Om 13.13 uur heeft verweerder klager per e-mail een tweede een brief gestuurd. In deze brief heeft verweerder verslag gedaan van het telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met klager. Verweerder concludeert in zijn brief dat hij klager niet langer bij kan staan vanwege de ontstane vertrouwensbreuk. Verweerder heeft in de brief aan klager uitgelegd welke procedurele stappen hij nog verwacht in de arbeidszaak.

​​​​​​​3.61 In zijn reactie van 28 mei 2020 om 14.19 uur heeft klager opnieuw aan verweerder geschreven dat hij ontevreden is over de in zijn ogen ontoereikende bijstand van verweerder.  

​​​​​​​3.62 Verweerder heeft vervolgens zijn bijstand aan klager gestaakt. Op verzoek van klager heeft hij de Raad voor Rechtsbijstand op 4 juni 2020 daarover geïnformeerd.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) afspraken niet na te komen;

b) nimmer inhoudelijk in te gaan op klagers zaak/geschil bij de kantonrechter in de rechtbank;

c) niet van te voren een fatsoenlijk en vaste afspraak met hem te willen maken;

d) nooit met hem (inhoudelijk) te overleggen;

e) nooit met de benodigde aandacht een serieus gesprek met hem te kunnen voeren en gesprekken abrupt af te ronden;

f) valse beloftes te maken;

g) in maart 2020 te weigeren om een processtuk op te stellen en in te dienen bij de kantonrechter in de rechtbank;

h) tekort te schieten in de dienstverlening door zijn belangen onvoldoende te behartigen tijdens de mondelinge behandeling in de procedure;

i) tekort te schieten in de dienstverlening door onvoldoende dossierkennis/deskundigheid te hebben.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft als volgt geoordeeld.

5.4 De raad stelt vast dat de klachtonderdelen betrekking hebben op de kwaliteit van de door verweerder verleende dienstverlening en op de communicatie van verweerder met klager.

5.5 Op basis van de overgelegde stukken, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, en gelet op het verhandelde ter zitting kan door de raad niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder heeft die werkzaamheden voor klager gedaan die in een arbeidsrechtelijk geschil van hem verwacht mochten worden en heeft dat naar het oordeel van de raad ook op deskundige wijze gedaan. Als onbetwist staat vast dat verweerder concepten van alle stukken ter goedkeuring aan klager heeft voorgelegd en van klager verkregen relevante informatie heeft gebruikt in (proces)stukken. Het is aan de advocaat om te beoordelen of bepaalde stukken relevant zijn voor de verdediging van de belangen van zijn cliënt. Het is de advocaat die immers de regie voert over een zaak. Zodra tussen een advocaat en de cliënt over de wijze van aanpak van een zaak een onoverbrugbaar verschil van inzicht ontstaat, bijvoorbeeld over de in een procedure over te leggen stukken, moet een advocaat zich  aan die zaak onttrekken. Verweerder heeft klager nog een kans gegeven, maar kon niet anders dan zich op 28 mei 2020 door de definitieve vertrouwensbreuk terug te trekken als advocaat van klager.

5.6 Klager heeft nog aangevoerd dat verweerder hem had moeten adviseren om een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen, maar dat hij dat ten nadele van klager niet heeft gedaan. De raad volgt klager hier niet in. Blijkens het tussenvonnis van de kantonrechter van 25 februari 2020 was de kern van de discussie tussen klager en zijn werkgever of klager zich op juiste wijze bij zijn werkgever had ziekgemeld. Omdat het geschil dus niet ging over de vraag óf klager wel ziek was, behoefde verweerder in die situatie klager ook niet te adviseren om een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen.

5.7 Wat betreft de communicatie van verweerder met klager is de raad niet gebleken dat verweerder dat niet naar behoren heeft gedaan. Vast staat dat verweerder diverse besprekingen met klager heeft gehad, zowel op kantoor als telefonisch, waarin hij de zaak uitvoerig met klager heeft doorgesproken. Ook is er blijkens het dossier veelvuldig over de zaak gemaild tussen klager en verweerder. Dat verweerder klager daarbij onredelijk of zonder respect zou hebben behandeld, kan de raad niet vaststellen. Overigens komt dat de raad ook weinig aannemelijk voor gelet op de e-mail van 25 maart 2020 waarin klager juist zijn tevredenheid over verweerder heeft geuit. Indien klager daarna alsnog ontevreden over verweerder was geweest, had het op zijn weg gelegen om een andere advocaat te zoeken. Klager is echter tot de door verweerder op 28 mei 2020 vastgestelde vertrouwensbreuk van de kant van verweerder op 28 mei 2020 cliënt van verweerder gebleven.

5.8 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat de betreffende klachtonderdelen ongegrond worden verklaard. Alle overige verwijten van klager worden als van onvoldoende gewicht, onvoldoende concreet onderbouwd, althans als gemotiveerd weersproken dan wel onvoldoende uit de stukken gebleken, eveneens ongegrond verklaard.

beroepsgronden

​​​​​​​5.2 Volgens klager heeft de raad zijn oordeel gebaseerd op een onvolledig onderzoek. De raad heeft argumenten van klager onbesproken gelaten en ten onrechte naast zich neergelegd. De beslissing van de raad is “uitsluitend gebaseerd (...) op onweerlegbaar onjuiste en niet-verifieerbare bewerkingen en het valse verhaal in innerlijk tegenstrijdige en kinderachtige verklaringen van [verweerder]”.

​​​​​​​5.3 Klager is het niet eens met de wijze waarop de deken onderzoek heeft gedaan naar de klacht tegen verweerder. Klager is het ook niet eens met de wijze waarop de voorzitter van de raad de klacht heeft behandeld op zitting.

​​​​​​​5.4 De stellingen die klager in hoger beroep heeft ingenomen worden hierna, voor zover van belang, besproken.

maatstaf

​​​​​​​5.5 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

onderzoek door de deken en de raad

5.6 Klager heeft in hoger beroep zijn ongenoegen naar voren gebracht over het onderzoek door de deken. Volgens klager heeft de deken onvoldoende acht geslagen op de door hem naar voren gebrachte feiten, althans heeft de deken deze onjuist beoordeeld. Klager stelt verder, zakelijk weergegeven, dat het onderzoek ter terechtzitting bij de raad ontoereikend was en dat de voorzitter verweerder de hand boven het hoofd hield.

​​​​​​​5.7 Deze stellingen behoeven geen bespreking omdat het hof de zaak in volle omvang opnieuw beoordeelt op basis van het dossier van de raad, het beroepschrift met bijlagen en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Zowel klager als verweerder hebben ter zitting van het hof de gelegenheid gekregen om nogmaals hun visie op de kwestie te geven, waarbij zowel klager als verweerder de ruimte is gegeven waar gewenst een nadere toelichting te geven. De verwijten van klager aan de deken en de raad, wat daar ook van zij, kunnen daarom niet leiden tot gegrondheid van het hoger beroep.

omvang van de klacht

​​​​​​​5.8 Klager heeft in hoger beroep toegevoegd dat zijn klacht zoals beoordeeld door de raad niet volledig is. Volgens klager is de klacht door de deken vastgesteld en door de raad overgenomen, terwijl het uitsluitend aan de klager is om de klacht te formuleren.

​​​​​​​5.9 Het hof overweegt dat het de tuchtrechter is die de inhoud van de klacht vaststelt. De tuchtrechter doet dat aan de hand van het door de deken ingediende dossier. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de formulering van de deken en is bevoegd om uit de door een klager geformuleerde klachten een rode draad te destilleren en op basis daarvan te oordelen. De raad heeft dat in deze zaak ook gedaan door te oordelen over de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten en over zijn communicatie met klager. Naar het oordeel van het hof heeft de raad daarmee geoordeeld over de essentie van de diverse klachten van klager. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de raad bijzondere aandacht heeft besteed aan de stelling van klager dat verweerder ten onrechte geen deskundigenoordeel bij het UWV heeft gevraagd. De stelling van klager dat de raad niet over de volledige klacht van klager heeft geoordeeld slaagt dus niet en het hoger beroep is in zoverre ongegrond.

bekrachtiging oordeel raad

​​​​​​​5.10 Het hof kan zich verder met het oordeel van de raad verenigen en neemt dit oordeel over. De raad is terecht tot het oordeel gekomen dat verweerder klager op een voldoende deskundige wijze heeft bijgestaan.  

​​​​​​​5.11 Wat betreft de communicatie tussen klager en verweerder blijkt uit de door het hof zelfstandig vastgestelde feiten dat klager zich al kort na aanvang van de bijstand van verweerder manifesteerde als een veeleisende cliënt. Uit die feiten blijkt ook dat klager de hem onwelgevallige adviezen van zijn advocaat moeilijk of soms zelfs in het geheel niet kon accepteren. Klager stuurde verweerder veelvuldig omvangrijke e-mails met veel vragen. Klager stelt dat van verweerder kon worden gevergd dat iedere e-mail en iedere vraag werd beantwoord. Het hof verwerpt deze stelling. Verweerder moest klager op de hoogte houden van de relevante ontwikkelingen in zijn zaak en uit de feiten blijkt dat verweerder dat telkens heeft gedaan. Het hof stelt verder vast dat verweerder ondanks de soms aanmatigende en ongepaste uitlatingen van klager (zie bijvoorbeeld hiervoor onder 3.21, 3.43, 3.55 en 3.58) steeds correct is gebleven in de manier waarop hij klager te woord stond. De raad is naar het oordeel van het hof ook terecht tot het oordeel gekomen dat verweerder niet is tekortgeschoten in de communicatie met klager.

​​​​​​​5.12 De raad is terecht tot het oordeel gekomen dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 28 februari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-359/AL/MN.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. Verkijk en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

griffier                                                   voorzitter             

De beslissing is verzonden op 8 september 2023 .