ECLI:NL:TAHVD:2023:156 Hof van Discipline 's Gravenhage 220230

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:156
Datum uitspraak: 08-09-2023
Datum publicatie: 19-09-2023
Zaaknummer(s): 220230
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is pas later bij de zaak van klager betrokken geraakt. Niet is gebleken dat verweerder onvoldoende deskundig was. Hof stelt vast dat verweerder op de website van het kantoor melding maakt van de rechtsgebieden waarin hij werkzaam is. Ook op de website van de NOvA staan de rechtsgebieden vermeld waarin verweerder gespecialiseerd is. Verweerder heeft hiermee voldaan aan art. 7.4 lid 2 onder 9 en 6.32 van de Voda. Alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Klager niet-ontvankelijk voor zover hij in hoger beroep nieuwe klachten opwerpt.

Beslissing van 8 september 2023

in de zaak 220230

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 juni 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-384/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:130 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van 4 juli 2022 tegen de beslissing is op 6 juli 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van 29 november 2022;
  • de e-mail, met bijlagen, van klager van 4 juni 2023.

​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 juni 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Klager heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Mr. H heeft in de op 18 oktober 2019 door de vrouw van klager gestarte procedure tot afwikkeling van de echtscheiding op 19 februari 2020 namens klager een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie ingediend. Verweerder is daarna mr. H als advocaat van klager opgevolgd.

3.3 Bij brief van 5 juni 2020 heeft verweerder van de griffie van de rechtbank Rotterdam een oproep voor een zitting ontvangen voor 18 juni 2020. In die brief is onder meer vermeld dat alle stukken, waarop een partij zich tijdens de zitting wil beroepen, uiterlijk tien dagen voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moeten worden toegezonden.

3.4 Op 16 juni 2020 heeft verweerder middels een B3-formulier aan de rechtbank Rotterdam, in kopie aan de wederpartij en aan klager, zijn notities en een tweetal producties gestuurd ten behoeve van de zitting van 18 juni 2020. In zijn notities heeft verweerder geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, de vorderingen in reconventie van klager gehandhaafd, behoudens één vordering en gedeeltelijk een tegeneis verminderd.

3.5 Op 18 juni 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam. Blijkens het proces-verbaal is aan dit geschil tussen klager en zijn ex-vrouw een einde gekomen door ondertekening van een vaststellingsovereenkomst.

3.6 Op 14 maart 2021 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad en de door klager geleden schade.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) deskundigheid te ontberen op het gebied van echtscheidinggerelateerde zaken, zoals

verdeling pensioenen, problematiek aangaande rekening courant schuld, ingebracht

vermogen, kosten huishouding en Pensioen in Eigen Beheer (PEB);

b) klager niet op de hoogte te stellen van het feit dat het een kort geding betrof in plaats van

een bodemprocedure;

c) niet te ageren toen het processtuk namens klager van 16 juni 2020 door de rechter volledig van tafel werd geveegd met als voornaamste reden 'geen juridische grondslag';

d) klager op geen enkele manier te ondersteunen in zijn betoog om de zitting te schorsen vanwege zijn doofheid;

e) klager onder druk te zetten het voorstel van de wederpartij tijdens de schorsing te tekenen;

f) te verzuimen om na de oproepingsbrief van 5 juni 2020 tijdig uitstel voor indiening van stukken aan de rechtbank te vragen voor de zitting van 18 juni 2020.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft ervoor gekozen om de klachtonderdelen a), c) en e) gezamenlijk te beoordelen, gelet op hun onderlinge samenhang. Kort weergegeven is de raad van oordeel dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat het verweerder aan deskundigheid heeft ontbroken. Vast staat dat verweerder pas na indiening van het antwoord in conventie en eis in reconventie door de voorgaande advocaat van klager in de procedure tegen de ex-vrouw betrokken is geraakt. Daarbij heeft verweerder klager vooraf geïnformeerd over de proceskansen en haalbaarheid van bepaalde (tegen)vorderingen en de processtrategie besproken. Dat het advies/inschatting van de zaak door verweerder juist was, blijkt uit het (voorlopig) negatief oordeel van de rechter op 18 juni 2020. Daarbij komt dat het weinig zinvol zou zijn geweest om tegen voorlopig oordeel van de rechter tijdens een zitting te ageren. Het is immers aan partijen zelf of zij tijdens een daaropvolgende schorsing van de zitting tot een minnelijke regeling komen of, los van het voorlopig oordeel van de rechter, de rechter toch vragen vonnis te wijzen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2020 heeft klager ervoor gekozen om in te stemmen met het schikkingsvoorstel van de wederpartij en heeft hij het niet laten aankomen op een uitspraak van de rechter. Die keuze van klager is weliswaar ingegeven op basis van het advies dat verweerder heeft gegeven, maar de raad is niet gebleken dat klager louter heeft ingestemd met het schikkingsvoorstel onder druk van verweerder. De klachtonderdelen a), c) en e) zijn door de raad ongegrond verklaard.

​​​​​​​5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) is de raad van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag voor dit verwijt ontbreekt, heeft de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

​​​​​​​5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel d) is de raad van oordeel dat de juistheid van het verwijt dat verweerder zelf het initiatief had moeten nemen om wegens de doofheid van klager de zitting te laten schorsen, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft verklaard dat schorsing van de zitting niet nodig was, omdat klager zowel met hem als met de rechter goed kon communiceren. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de raad geenszins tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, waardoor dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

​​​​​​​5.4 Ook klachtonderdeel f) is door de raad ongegrond verklaard. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad doordat een schriftelijke bevestiging van het verleende uitstel door de griffie ontbreekt. Dat zou anders zijn geweest indien de rechter de notitie van verweerder tijdens de zitting buiten toepassing had verklaard wegens de late indiening. Daarvan is de raad echter niets gebleken.

Omvang van de klacht

​​​​​​​5.5 De onder 4.1 (klacht) opgenomen klachtomschrijving is door de raad vastgesteld aan de hand van de omschrijving van de klacht zoals deze bij de deken is ingediend en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. Klager heeft in hoger beroep nieuwe klachten opgeworpen. Hij kan in deze klachtonderdelen niet worden ontvangen omdat in beroep geen nieuwe klachten aan het hof kunnen worden voorgelegd. Klachten moeten bij de deken worden aangebracht (art. 46c, eerste lid, Advocatenwet). Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van deze klachtonderdelen.

​​​​​​​5.6 Het hof zal hierna ingaan op de klacht zoals uiteengezet onder 4.1.

beroepsgronden

​​​​​​​5.7 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van alle klachtonderdelen. Hij stelt - kort weergegeven en voor zover relevant voor het hoger beroep – dat hij al zijn beweringen op een gedegen wijze heeft onderbouwd aan de hand van stukken. Verder voert klager aan dat verweerder niet bekend was met het fenomeen Pensioen in Eigen Beheer en dat hij klager had moeten verwijzen naar een deskundige, gezien de grote emotionele en financiële belangen in de procedure. Daarnaast heeft klager nadrukkelijk verzocht om een schorsing van de zitting in verband met zijn gehoorproblematiek, maar werd daarin totaal niet ondersteund door verweerder. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht een doktersconsulent overgelegd, waaruit blijkt dat hij niets heeft kunnen horen tijdens de zitting. Volgens klager heeft verweerder op verschillende punten al met al nagelaten om zijn belangen goed te verdedigingen.

verweer in beroep

​​​​​​​5.8 Door verweerder is verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Voor zover voor de beoordeling van belang zal hetgeen door verweerder is aangevoerd hierna worden besproken.

maatstaf

5.9 Het hof overweegt het volgende. De raad heeft in de bestreden beslissing bij de beoordeling van deze klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.10 Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 6 juli 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:121).

oordeel hof

5.10  Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klager in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen. Ook hetgeen door klager ter zitting in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt hier niet tot een ander oordeel. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

5.11  In aanvulling hierop merkt het hof in het kader van de deskundigheid van verweerder nog het volgende op. Het hof heeft vastgesteld dat op de website van het kantoor van verweerder, waar klager een kopie van heeft overgelegd, melding wordt gemaakt van de volgende rechtsgebieden waarin verweerder werkzaam is: arbeidsrecht, huurrecht, familierecht en incasso. Ook op de website van de Nederlandse Orde van Advocaten staat vermeld dat verweerder gespecialiseerd is in personen- en familierecht en – voor zover relevant - in echtscheidingen en alimentatiezaken. Verweerder heeft hiermee voldaan aan art. 7.4 lid 2 onder g en art. 6.32 van de Verordening op de advocatuur (Voda), op grond waarvan kan worden aangenomen dat het verweerder niet aan deskundigheid heeft ontbroken bij de behartiging van de belangen van klager.

6   BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1  bekrachtigt de beslissing van 20 juni 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-384/AL/MN;

6.2  verklaart het beroep voor zover daarin nieuwe klachten zijn geformuleerd niet ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 8 september 2023 .