ECLI:NL:TAHVD:2023:140 Hof van Discipline 's Gravenhage 220209

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:140
Datum uitspraak: 01-09-2023
Datum publicatie: 05-09-2023
Zaaknummer(s): 220209
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder klagers onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn kosten. Verweerder heeft klagers kostenramingen gestuurd. Zijn declaraties heeft hij slechts naar de rechtsbijstandsverzekeraar gestuurd. Verweerder heeft nagelaten om afschriften daarvan naar klagers te sturen. Verweerder is daarmee jegens klagers tekortgeschoten.

Beslissing van 1 september 2023

in de zaak 220209

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Op 7 juni 2022 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) geoordeeld over de klacht van klagers tegen verweerder (zaaknummer: 21-656/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klagers in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:116 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 7 juli 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • de brief van 12 juni 2023 van klagers met aanvullende bewijsstukken (1-10).

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 juni 2023. Daar zijn klagers en verweerder verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.2 Klagers zijn op 23 mei 2017 gedagvaard door hun buren. Het geschil ziet op de rechten op een poort met bijbehorende steeg tussen de voorzijde van de woningen en op een strook grond aan de achterzijde van de woningen.  

​​​​​​​3.3 Tijdens de bodemprocedure is de wederpartij van klagers in oktober 2017 ook een kort geding gestart over een ladderrecht.

​​​​​​​3.4 Aanvankelijk werden klagers bijgestaan door een andere advocaat. Op 6 november 2017 heeft verweerder beide zaken overgenomen. Klagers zijn voor rechtsbijstand verzekerd bij de ABN-AMRO, maar ABN-AMRO heeft de uitvoering van die verzekering uitbesteed aan ARAG.

​​​​​​​3.5 Uit een e-mail 8 november 2017 van verweerder aan klager blijkt dat een regeling tot stand is gekomen en dat daarom het kort geding is ingetrokken.

​​​​​​​3.6 Bij brief van 8 november 2017 heeft klager aan ARAG laten weten dat de kortgedingzaak door verweerder op een voor klager bevredigende wijze is opgelost.

​​​​​​​3.7 Uit een e-mail van 9 november 2017 van ARAG aan klagers blijkt dat verweerder klagers heeft bijgestaan bij een kort geding over een ladderrecht dat voor klagers succesvol is geëindigd. Uit de e-mail blijkt ook dat verweerder de behandeling van “de lopende bodemprocedure” mag overnemen.

​​​​​​​3.8 Voor de behandeling van de bodemprocedure heeft ARAG bij brief van 10 januari 2018 aan verweerder de financiële voorwaarden van ARAG bevestigd. Verweerder is in die brief verzocht een kostenbegroting op te stellen

​​​​​​​3.9 Bij e-mail van 15 januari 2018 heeft verweerder zijn kostenbegroting voor de bodemzaak aan de rechtsbijstandsverzekeraar gestuurd.

​​​​​​​3.10 In een brief van 25 januari 2018 heeft verweerder aan ARAG verslag gedaan van zijn bezoek aan de woning van klagers op 24 januari 2018. Hij heeft uiteengezet dat volgens hem onderzoek door een deskundige noodzakelijk is en heeft ARAG daarvoor toestemming gevraagd. Tijdens het bezoek aan klagers heeft verweerder de bodemprocedure met hen besproken.  

​​​​​​​3.11 Op 8 februari 2018 heeft verweerder klagers een concept akte houdende overlegging producties toegestuurd met het verzoek of zij instemmen met indiening van het stuk.

​​​​​​​3.12 Op 14 maart 2018 heeft verweerder de conclusie van antwoord in reconventie van de wederpartij naar klagers gestuurd, voorzien van een korte toelichting en het verzoek om het stuk van commentaar te voorzien.

​​​​​​​3.13 Bij brief van 24 maart 2018 aan verweerder hebben klagers hun commentaar gegeven.

​​​​​​​3.14 Op 27 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en klagers.

​​​​​​​3.15 De op 28 maart 2018 geplande comparitie van partijen is niet doorgegaan. De nieuwe datum werd vastgesteld op 24 oktober 2018.

​​​​​​​3.16 Op 30 april 2018 heeft verweerder het volgende aan klagers geschreven:

“Naar aanleiding van de van jou ontvangen stukken op 24 april 2018, heb ik bijgaande akte uitlating producties opgesteld. Ik wil jou verzoeken hier kritisch naar te kijken en deze, waar nodig van op- en aanmerkingen te voorzien (daarom deze versie in 'Word document'). Zodra een datum voor de nieuw te bepalen comparitie is vastgesteld zal ik overgaan, met de datumvermelding van deze comparitie, tot indiening van deze akte.”

​​​​​3.17 Voorafgaande aan de comparitie heeft verweerder producties 13 tot en met 19 bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar ingediend.

​​​​​​​3.18 Op 22 oktober 2018 heeft een bespreking tussen verweerder en klagers plaatsgevonden.

​​​​​​​3.19 Op 24 oktober 2018 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. De spreekaantekeningen van verweerder voor die comparitie vormen onderdeel van het klachtdossier. Ook het proces-verbaal van de zitting vormt onderdeel van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal blijkt dat partijen de rechtbank hebben verzocht om de zaak aan te houden om met behulp van mediation hun geschillen in onderling overleg op te lossen.

​​​​​​​3.20 Op 25 oktober 2018 heeft verweerder ARAG geïnformeerd over het verloop van de comparitie en de afspraak om mediation te proberen. Verweerder heeft ARAG in zijn brief gevraagd om extra uren toe te kennen.

​​​​​​​3.21 2.18 Op 26 oktober 2018 heeft verweerder het proces-verbaal van de zitting aan klagers toegezonden en aangegeven welke aanvullingen hij aan de rechtbank wil sturen. Klagers hebben dezelfde dag gereageerd en suggesties gedaan voor aanvullingen.

​​​​​​​3.22 Bij brief van 13 november 2018 heeft ARAG een door verweerder op 25 oktober 2018 aangevraagde budgetverhoging toegekend.

​​​​​​​3.23 Uit een bericht van 30 november 2018 van klagers blijkt dat verweerder heeft gevraagd naar het maximale verzekerde bedrag. Klagers hebben laten weten dat het volgens de polis bij ABNAMRO gaat om € 50.000,- en dat zij zich niet kunnen voorstellen dat “deze zaak alleen al € 40.000,- heeft gekost”.

​​​​​​​3.24 Op 1 maart 2019 heeft verweerder klagers laten weten dat de rechtbank de uitspraak heeft aangehouden. In hun reactie hebben klagers gevraagd hoe en wanneer de buurman aangepakt zal worden “over het nog hoger maken van zijn dak en het aanbrengen van een overstek”, omdat klagers van dit alles hinder ondervinden.  In zijn reactie van 4 maart 2019 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Per brief van 25 januari jl. heb ik deze zaak ter dekking bij ARAG aangemeld.

ARAG geeft per brief van 19 maart 2018 aan eerst een offerte te willen hebben van deze deskundige (zie brief ARAG van 19 maart 2018) alvorens opdracht wordt gegeven voor dit onderzoek. N.a.v. het deskundigenbericht bepaalt ARAG dan ook dekking wordt verleend voor een procedure. De deskundige dient derhalve het door u gestelde ontnemen van zonlicht en privacy + geluidsoverlast vast te stellen alsook uw schade hierdoor geleden te begroten. ARAG heeft allereerst voor mijn werkzaamheden 15 uren budget gegeven.”

​​​​​​​3.25 Op 12 juni 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen.

​​​​​​​3.26 Op 13 juni 2019 heeft verweerder het volgens hem teleurstellende vonnis naar klagers gestuurd, voorzien van een korte toelichting. Verweerder heeft geschreven dat hij aanknopingspunten ziet voor het instellen van hoger beroep en stelt voor daarover te overleggen met klagers. Verweerder heeft klagers tot slot gevraagd of zij navraag willen doen naar de dekking door ARAG voor hoger beroep.

​​​​​​​3.27 Klagers hebben op 14 juni 2019 gereageerd en hun onvrede over het vonnis geuit. Klagers schrijven dat zij wel in hoger beroep moeten.

​​​​​​​3.28 Uit berichten van 17 juni 2019 blijkt dat verweerder en klagers hebben afgesproken dat hoger beroep op nader in te dienen gronden zal worden ingesteld. Klagers schrijven daarbij dat dat volgens hen moet “of ARAG het nu goed vindt of niet”

​​​​​​​3.29 Op 22 juli 2019 heeft verweerder aan ARAG geschreven dat het vonnis van de rechtbank niet positief was voor klagers en dat er aanknopingspunten zijn voor een succesvol hoger beroep. Verweerder heeft verder geschreven dat “de wederpartij thans reeds diverse (eigendoms)handelingen [heeft] verricht welke onrechtmatig zijn vanwege de schorsende werking van het appél”. Verweerder heeft ARAG laten weten dat een andere advocaat voor klagers een kort geding zal instellen. Verweerder heeft ARAG met de brief zijn gespecificeerde eindfactuur gestuurd.

​​​​​​​3.30 Op 23 juli 2019 heeft verweerder klagers laten weten dat volgens ARAG de kostenlimiet is bereikt en dat dat betekent dat klagers een deel van de nota zelf moeten betalen. In hun reactie hebben klagers hun twijfels en bezwaren geuit tegen de (eind)nota. Klagers hebben verweerder gevraagd om alle nota’s met specificaties te verstrekken.

​​​​​​​3.31 Op 14 augustus 2019 heeft verweerder alle declaraties die naar ARAG zijn gezonden verstrekt aan klagers. Klagers hebben dezelfde dag laten weten dat zij alle rekeningen willen uitzoeken alvorens over te gaan tot betaling van het restant van de eindnota.

​​​​​​​3.32 Bij e-mail van 8 november 2019 hebben klagers verweerder verzocht een minnelijke schikking voor te stellen, zodat zij de kosten van het hoger beroep kunnen betalen.  In deze e-mail hebben klagers gesteld dat verweerder een eenvoudige zaak heeft verknoeid en dat hij hun vertrouwen heeft beschaamd.

​​​​​​​3.33 Bij brief van 14 november 2019 heeft verweerder op deze e-mail gereageerd.

​​​​​​​3.34 Bij brief van 13 februari 2020 hebben klagers bij de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder een klacht over de behandeling van hun zaak ingediend.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) in hun zaak over het recht van overpad en de eigendom van een strookje grond in hun tuin, er met de pet naar te hebben gegooid door bijna geen verdediging te voeren en de door hun aangevoerde weerleggingen over de beweringen van de wederpartij, nauwelijks te gebruiken;

b) hun aangevoerde bewijzen over het strookje grond zonder verder onderzoek of navraag bij het Kadaster als juridisch onbruikbaar aan te merken;

c) hun inbreng dat een belangrijke getuige van hun wederpartij dubieus was als niet ter zake af te doen en deze getuige niet te doen horen;

d) nauwelijks meer te doen dan stukken die zij aan verweerder aanleverden, door te sturen aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar;

e) de beloofde eisvermeerdering (in reconventie) niet te doen c.q. niet in te brengen;

f) de spreeknotities ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 24 oktober 2018 niet aan hen in concept ter bespreking voor te leggen;

g) te verzuimen om vanaf 2018 de nota's en specificaties, gericht aan hun rechtsbijstandsverzekeraar ook aan hen in kopie te zenden;

h) onjuist en te hoog/excessief te declareren (ad € 29.475,60) aan hun rechtsbijstandsverzekeraar, waardoor de financieel beschikbare dekking is opgesoupeerd, zodat zij het (opvolgend) kort geding en het hoger beroep voor eigen rekening en met een andere advocaat moeten voeren;

i) niet te reageren op hun e-mail van 8 november 2019.

​​​​​​​4.2 Als toelichting op de klacht hebben klagers onder meer aangevoerd dat de rechter hoogstwaarschijnlijk positiever geoordeeld zou hebben indien verweerder naar voren gebracht en onderbouwd zou hebben dat hun woning in 2006 verkocht werd met achterom, de steeg bij de woning is getrokken, de verklaringen van de wederpartij over de scheidingsmuur en poort een onmogelijkheid laten zien en er ter zake het strookje tuin sprake is van goeder trouw en verkrijgende verjaring. Klagers hebben dit ook met diverse bewijzen, waaronder getuigenverklaringen, onderbouwd, maar verweerder heeft daar niets mee gedaan. Ook met hun commentaar op de conclusie van antwoord heeft verweerder niets gedaan. Datzelfde geldt voor de andere inbreng van klagers in de procedure. Door al zijn fouten heeft de rechtbank in hun nadeel geoordeeld

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a) tot en met e) gezamenlijk behandeld. De raad heeft  geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder klagers niet naar behoren heeft bijgestaan. Er is veelvuldig contact geweest met klagers, er is overleg gevoerd over de procedure en de stukken zijn ter goedkeuring aan hen voorgelegd. Ook is gebleken dat verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar van klager regelmatig heeft geïnformeerd over de procedure van klagers. Het aanpassen van door klagers aangeleverde stukken behoort tot de taak van een advocaat. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarover in onvoldoende mate met klagers heeft gecommuniceerd. Evenmin is vast komen te staan dat een uitgebreidere weergave van de standpunten van klagers of een eisvermeerdering (klachtonderdeel e) tot een voor klagers positievere beslissing had geleid. De raad heeft de stelling gepasseerd dat verweerder ter onderbouwing van zijn verweer valselijk opgemaakte e-mailcorrespondentie zou hebben ingebracht.

​​​​​​​5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel f) heeft de raad overwogen dat dit onderdeel feitelijke grondslag mist. Immers bij e-mail van 22 oktober 2018  heeft verweerder concept-spreeknotities aan klager gestuurd. Verder is de raad van oordeel dat de spreeknotities inhoudelijk niet onder de maat zijn.

​​​​​​​5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel g)  heeft de raad overwogen dat klagers in voldoende mate op de hoogte zijn gehouden van de kosten die verweerder in de procedure maakte en verweerder daarom niet gehouden was zijn nota’s ook aan klagers te sturen.

​​​​​​​5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel h) heeft de raad overwogen dat niet is gebleken dat de door verweerder in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn.

​​​​​​​5.5 De raad heeft geen beslissing genomen op klachtonderdeel i en heeft alle overige klachtonderdelen ongegrond verklaard.

Beroepsgrond tegen de door de raad vastgestelde feiten

​​​​​​​5.6 Een van de gronden van beroep richt zich tegen de door de raad vastgestelde feiten. De opsomming is subjectief en niet volledig.

​​​​​​​5.7 Het hof overweegt dat klagers bij de verdere bespreking van deze beroepsgrond geen belang meer hebben nu het hof in het hoger beroep de feiten zelf opnieuw heeft vastgesteld.

De overige beroepsgronden

​​​​​​​5.8 Verder richten de gronden zich tegen de motivering van de raad. Volgens klagers heeft de raad ten onrechte geoordeeld dat er veelvuldig overleg was, verweerder heeft geen stukken aangepast, verweerder heeft deze slechts doorgestuurd naar de rechtbank. Ten onrechte gaat de raad ervan uit dat de spreekaantekening vooraf zijn toegestuurd. Klagers stellen die niet van te voren te hebben ontvangen. Ook andere e-mails stellen klagers niet te hebben ontvangen.  Klagers herhalen dat verweerder zich heeft bediend van valse e-mails. Volgens klagers zijn de klachtonderdelen a) tot en met f) ten onrechte ongegrond verklaard. Klachtonderdeel g) is ook ten onrechte ongegrond verklaard. Klagers zijn nimmer geïnformeerd over de uren van verweerder en het budget van klagers. Tot slot herhalen klagers  hun standpunt dat er excessief is gedeclareerd. Klagers hebben geen beroepsgrond ingediend tegen het feit dat de raad niet op klachtonderdeel i heeft beslist. Het hof zal daarom slechts beoordelen of het beroep tegen het oordeel van de raad over klachtonderdelen a tot en met h gegrond is.

verweer in beroep

​​​​​​​5.9 Verweerder heeft voor zijn verweer in hoger beroep verwezen naar wat hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Hij betwist e-mails te hebben vervalst.

maatstaf

​​​​​​​5.10 Het hof neemt als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

​​​​​​​5.11 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

ad klachtonderdeel a)  tot en met f): de door verweerder verrichte rechtsbijstand

​​​​​​​5.12 Het hof ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. De klachten zien op de wijze waarop verweerder klagers heeft bijgestaan in de bodemprocedure die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank van 12 juni 2019.

​​​​​​​5.13 Verweerder heeft de behandeling van de bodemprocedure in november 2017 overgenomen. Toen was er door de vorige advocaat van klagers al een conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie ingediend. De zaak stond voor een zitting gepland op 28 maart 2018. De speelruimte van de advocaat was dan ook beperkt, in die zin dat er nog slechts producties in het geding konden worden gebracht en de zaak mondeling kon worden toegelicht op de geplande zitting.

​​​​​​​5.14 Uit de stukken blijkt dat verweerder met het oog op de aanvankelijk op 28 maart 2018 geplande zitting op 24 januari 2018 klagers thuis heeft bezocht en de procedure met hen heeft doorgenomen. Daarop heeft hij op 8 februari 2018 een akte houdende overlegging producties opgesteld en aan klagers voorgelegd. Het was de bedoeling deze akte op 28 maart 2018 te nemen. Ook de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende een voorwaardelijk vermeerdering van eis in conventie van eisers heeft verweerder voor commentaar aan klagers doorgestuurd met het oog op een bespreking voor de zitting van 28 maart 2018. Daarop heeft een bespreking met klagers plaatsgevonden.  Nadat de zitting was uitgesteld heeft verweerder met het op de nieuwe zitting een akte houdende producties in het geding gebracht, is er op 22 oktober 2018 bespreking geweest met klagers en zijn er spreekaantekeningen opgesteld.  Verweerder heeft aangevoerd dat hij de spreekaantekeningen in concept op 22 oktober 2018 aan klagers heeft gestuurd. Op 23 oktober 2018 stelt hij per e-mail de laatste versie te hebben gestuurd. Klagers hebben weersproken de spreekaantekeningen per e-mail te hebben ontvangen. Pas vlak voor de zitting heeft verweerder ze aan hen overhandigd. Het hof gaat aan de betwisting van de ontvangst van de e-mails voorbij. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de echtheid en de verzending van de e-mails. Verder is het hof niet gebleken dat verweerder had toegezegd een eisvermeerdering in reconventie in te dienen. Al met al is het hof van oordeel dat verweerder klagers voldoende heeft meegenomen in de procedure. Niet is gebleken dat verweerder er met de pet naar heeft gegooid, integendeel. Hij heeft alle ter zake zijnde stukken ingebracht en op de zitting uitgebreid het standpunt van klagers verwoord. Dat het vonnis voor klagers teleurstellend is betekent niet dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan.

Klachtonderdeel g): de nota’s van verweerder

​​​​​​​5.15 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder klager niet in voldoende mate heeft geïnformeerd over zijn kosten. Vaststaat dat verweerder de op naam van klager gestelde nota’s alleen naar ARAG heeft gestuurd. Er is niet gelijktijdig een kopie van die nota’s aan klagers verstrekt. Pas in augustus 2019 ontvingen klagers desverzocht de nota’s van verweerder. De kostenopgaaf die verweerder op 15 januari 2018 aan klagers zou hebben gestuurd zit niet bij de stukken. Als daarmee wordt bedoeld de kostenbegroting die verweerder bij ARAG heeft ingediend, is die niet afdoende omdat daar alleen geschatte uren instaan zonder vermelding van uurtarief. Overigens wordt de ontvangst van de kostenopgaaf van 15 januari 2018 door klagers betwist.

​​​​​​​5.16 Wat hiervan zij, het uitgangspunt is dat een advocaat die rechtsbijstand verleent op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar van zijn cliënt, zijn cliënt kopie dient te zenden van de declaraties die hij bij die verzekeraar indient, en telkens wanneer bij de aanpak van de zaak beleidskeuzes kunnen worden gemaakt, het kostenaspect van de voorhanden alternatieven dient te betrekken in het overleg met zijn cliënt, een en ander om te voorkómen dat de cliënt voor de verrassing komt te staan dat het maximum van de dekking wordt bereikt voordat de rechtsbijstand tot een einde is gebracht (zie Hof van discipline 8 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:64 en Hof van Discipline 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:39)

​​​​​​​5.17 Nu vaststaat dat verweerder klagers geen kopie van zijn facturen heeft gestuurd, is hij in gebreke gebleven klagers deugdelijk te informeren over het verloop van de kosten. Klagers werden verrast door de hoge kosten en dat op enig moment het maximum van de dekking was bereikt.   Aldus is klagers de mogelijkheid ontnomen om een vinger aan de pols te houden. Verweerder mocht er niet vanuit gaan dat ARAG klagers zou informeren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat om zijn client te informeren over de financiële aangelegenheden.

​​​​​​​5.18 Anders dan de raad acht het hof dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel h): excessief declareren?

​​​​​​​5.19 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van dit klachtonderdeel te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Klachtonderdeel h is ongegrond.

Slotsom

5.20     Het beroep slaagt voor zover het is gericht tegen de beoordeling van de raad van klachtonderdeel g). In zoverre kan de beslissing van de raad niet in stand blijven en zal die worden vernietigd.

maatregel

5.21 Klachtonderdeel g) is gegrond. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klagers niet deugdelijk heeft geïnformeerd over het verloop van de kosten van de procedure die hij voor hen heeft gevoerd. Het hof is van oordeel dat daarvoor een zakelijke terechtwijzing op zijn plaats is. Het hof zal daarom aan verweerder de maatregel van waarschuwing opleggen.

Proceskosten

Eerste aanleg

5.20 Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling raden van discipline 2021:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 500,- kosten van de Staat.

5.22 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de onder 5. 20 a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

Hoger beroep

5.23 Omdat het hof een maatregel oplegt zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 50,- kosten van klagers (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.24 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

5.25 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klagers. Klagers moeten daarvoor tijdig hun rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder .

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 7 juni 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-656/AL/MN, voor zover het de beslissing op klachtonderdeel g) betreft;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 verklaart klachtonderdeel g) gegrond;

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van 7 juni 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-656/AL/MN, voor het overige;

​​​​​​​6.4 legt op aan verweerder de maatregel van waarschuwing;

6.5  veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

6.6  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 1 september 2023 .