ECLI:NL:TAHVD:2022:90 Hof van Discipline 's Gravenhage 210236W2 210237W2

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:90
Datum uitspraak: 11-04-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Zaaknummer(s):
  • 210236W2
  • 210237W2
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wraking en misbruik van recht op wraking. De wrakingskamer ziet in de door verzoekers voorgestelde gronden geen aanleiding het wrakingsverzoek toe te wijzen. Niet valt in te zien op welke wijze de beslissing om de verwerend advocaat toe te staan de zitting per videoverbinding bij te wonen zelfs maar zou impliceren dat de tuchtrechter die de betreffende beslissing heeft genomen partijdig en/of vooringenomen zou zijn. Het wrakingsverzoek zal daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

BESLISSING

van 11 april 2022
in de zaken 210236W2 en 210237W2

 naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

1. [verzoeker 1]
 en

2. [verzoeker 2]
 en

3. [verzoeker 3]
 

verzoekers

tegen:

1. mr. J. Blokland
plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline

en

2. mr. M.L. Weerkamp
3. E.C. Gelok
leden van het Hof van Discipline

verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 28 juni mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-761/AL/NN). In deze beslissing is de klacht van verzoekers tegen mr. H. (hierna: de verwerend advocaat), ten aanzien van klachtonderdeel e) gegrond verklaard en ten aanzien van de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:170 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. Verzoekers hebben tegen die beslissing beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling is onder zaaknummers 210236 en 210237.

1.2 Verzoekers en de verwerend advocaat en haar gemachtigde zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klachtzaken op 13 december 2021 van het hof.

1.3 Op 3 december 2021 heeft verzoeker 3 (de gemachtigde van verzoeker 1 en 2), mede namens verzoeker 1 en 2, een wrakingsverzoek ingediend tegen alle leden van de kamer die de zaken 210236 en 210237 op 13 december 2021 zouden behandelen. Het hof heeft dit wrakingsverzoek (zaaknummers 210236W en 210237W) op 10 december 2021 ongegrond verklaard.

1.4 Op 13 december 2021 heeft verzoeker 3, mede namens verzoeker 1 en 2, opnieuw een wrakingsverzoek – het huidige wrakingsverzoek – ingediend tegen alle leden van de kamer die de zaken 210236 en 210237 op 13 december 2021 ter zitting zouden behandelen.

1.5 Bij e-mail van 16 december 2021 heeft verweerder 1, mede namens verweerder 2 en 3, gereageerd op het wrakingsverzoek en verzocht het verzoek af te wijzen.

1.6 Verder bevat het dossier van het hof:
- Een nagekomen stuk van verzoekers van 14 december 2021 met bijlage.

1.7 Het hof heeft op het wrakingsverzoek, op basis van de stukken, in raadkamer beslist.
 

2 BEOORDELING

wrakingsgrond
2.1 Verzoekers hebben verweerders gewraakt, op grond van het volgende. De gemachtigde van de verwerend advocaat heeft aan het hof verzocht om de verwerend advocaat toe te staan de zitting in de hoofdzaak via MS Teams (videoverbinding) bij te wonen, gelet op de wijze waarop verzoeker 3 tegen de verwerend advocaat en haar secretariaat is uitgevaren. Verweerder 1 heeft dit verzoek ingewilligd, zonder dat verzoekers van dit verzoek in kennis waren gesteld. Pas nadat daar expliciet door verzoeker 3 om is gevraagd, heeft de griffie van het hof een kopie van het verzoek aan verzoekers gestuurd. Gelet op het voorgaande is sprake van partijdigheid/vooringenomenheid aan de kant van verweerders, omdat verweerders van het verzoek van de verwerend advocaat op de hoogte waren, het verzoek is afgewikkeld zonder dat verzoeker 3 om zijn visie is gevraagd en omdat de wijze waarop de videoverbinding tot zou worden gebracht onaanvaardbaar is, aldus verzoekers.

verweer
2.2 Verweerders hebben geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Ook voor dit wrakingsverzoek (net als voor het eerder door verzoekers ingediende wrakingsverzoek) geldt dat het niet eens zijn met een procedurele beslissing van het hof geen reden kan zijn voor wraking, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413. Verweerders hebben toegelicht dat de griffie van het hof op 9 december 2021 het verzoek van de gemachtigde van de verwerend advocaat heeft ontvangen om de verwerend advocaat toe te staan de zitting digitaal bij te wonen. Op 10 december 2021 heeft de griffie bericht dat dat akkoord is. Op dezelfde dag heeft de griffie aan verzoeker 3 een e-mail gestuurd dat de verwerend advocaat de zitting van 13 december 2021 niet fysiek zal bijwonen, maar per videoverbinding. Hier heeft verzoeker 3 geen bezwaar tegen gemaakt. Op zaterdag 11 december 2021 heeft verzoeker 3 nadere vragen gesteld over de aanwezigheid van de verwerend advocaat bij de zitting van 13 december 2021. De griffie heeft op maandag 13 december 2021 om 10.31 uur deze vragen beantwoord. Om 11.16 uur hebben verzoekers vervolgens het wrakingsverzoek ingediend. Uit voornoemde gang van zaken kan geen partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid aan de zijde van verweerders. Verzoekers zijn vrijwel onmiddellijk op de hoogte gesteld van de wijze waarop de verwerend advocaat de zitting wil bijwonen. Bovendien is voor deze ordebeslissing geen hoor en wederhoor vereist. Het betreft geen beslissing die de inhoud van de te behandelen klacht raakt.  

2.3 Tot slot hebben verweerders verzocht of de wrakingskamer kan bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

toetsingskader
2.4 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.5 Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is het standpunt van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

2.6 Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door een lid van het hof / het hof gegeven (procedurele) beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.

oordeel wrakingskamer
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekers direct nadat het de verwerend advocaat was toegestaan de zitting op afstand bij te wonen, daarover zijn geïnformeerd. Dit betreft een procedurele beslissing – in lijn met het (landelijk) beleid ter zake van de door corona opgeroepen beperkingen – en kan dus geen grond voor wraking opleveren.

2.8 Van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan anders met worden geoordeeld, is niet gebleken. Niet valt in te zien dat verzoekers hierover gehoord hadden moeten worden, noch dat zij op enigerlei wijze geschaad zijn door deze beslissing.

2.9 De wrakingskamer ziet in de door verzoekers voorgestelde gronden geen aanleiding het verzoek toe te wijzen. Niet valt in te zien op welke wijze de beslissing om de verwerend advocaat toe te staan de zitting per videoverbinding bij te wonen zelfs maar zou impliceren dat de tuchtrechter die de betreffende beslissing heeft genomen partijdig en/of vooringenomen zou zijn.

2.10  Het wrakingsverzoek zal daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

2.11  Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat verzoekers (waaronder een advocaat, die als professioneel procesdeelnemer beter moet weten) twee maal in korte tijd een bij voorbaat kansloos wrakingsverzoek hebben ingediend. De wrakingskamer leidt hieruit af dat verzoekers trachten het proces in hun zaak te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking. Het hof zal daarom – op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering – bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.


3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 13 december 2021 van verzoekers ongegrond;

3.2 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen;

3.3 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het (tweede) wrakingsverzoek.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.M. van Amsterdam en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2022.
 
griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 april 2022.