ECLI:NL:TAHVD:2022:86 Hof van Discipline 's Gravenhage 210135

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:86
Datum uitspraak: 08-04-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Zaaknummer(s): 210135
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad na twee wrakingsverzoeken. Verweerder heeft een beroepstermijn ongebruikt laten verlopen. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar, ook als het voor verweerder mogelijk (nog) onzeker was of hij de gevraagde rechtshulp zou verlenen. Berisping.

BESLISSING

van 8 april 2022
in de zaak 210135

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster


1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-640/A/A. De raad heeft de klacht gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:98 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 19 april 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de op 11 mei 2021 ter griffie van het hof ontvangen brief van verweerder met bijlage;
- de e-mail van verweerder van 15 januari 2022 met bijlage.

2.3 Behandeling van het beroep was oorspronkelijk gepland op 1 oktober 2021. Op 30 september 2021 om 19.51 uur heeft de gemachtigde van verweerder, mr. M. Adansar, een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 8 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De wrakingskamer heeft in punt 2.6 overwogen “dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, dat gelet op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend kennelijk uitsluitend wordt ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen, kenmerken van misbruik van recht in zich draagt. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.” De beslissing van de wrakingskamer is onder ECLI:NL:TAHVD:2021:198 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 februari 2022. Daar is geen der partijen verschenen.

2.5 Het hof heeft vastgesteld dat op 10 februari 2022 om 19.25 uur door mr. Adansar namens verweerder opnieuw een wrakingsverzoek is ingediend. Op 7 februari 2022 had mr. M. Adansar namens verweerder verzocht om uitstel van de behandeling van de zaak. Dit uitstel is met opgave van redenen nog dezelfde dag afgewezen. Het wrakingsverzoek is blijkens de inhoud daarvan gebaseerd op de afwijzing van het gevraagde uitstel van de zitting. Het hof heeft besloten het wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen, onder verwijzing naar de beslissing van de wrakingskamer van 8 oktober 2021. Gelet op het tijdstip van indiening van het wrakingsverzoek (de avond voor de zitting na kantooruren) is ook dit verzoek kennelijk uitsluitend ingezet om alsnog uitstel van de zitting te verkrijgen en heeft het aldus dezelfde strekking als het voorgaande wrakingsverzoek.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Verweerder was als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam bij het kantoor H Advocaten te Amsterdam. Op 1 november 2019 heeft verweerder zich uitgeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam en zich overgeschreven naar de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. Zijn stage is per 1 november 2019 van rechtswege opgeschort.

3.3 Op 1 oktober 2019 heeft klaagster het gratis inloopspreekuur van H Advocaten bezocht. Zij heeft toen met verweerder gesproken over een geschil dat zij had met de Belastingdienst. Klaagster had zelf bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst. Dat bezwaar was op 3 september 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft aangegeven dat zij verweerder zou machtigen om toegang te krijgen tot haar dossier bij de Belastingdienst.

3.4 Bij e-mail van 2 oktober 2019 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:
 “Ik heb even mijn papieren op volgorde gelegd. Op 3-9-2019 heb ik een beslissing op mijn bezwaar ontvangen, dus dat valt binnen de 6 weken.
 Het gaat om twee dingen:
 1.    De berekening van mijn verzamelinkomen over 2018 (…)
 2.    De definitief berekende huurtoeslag (…)
 Een verzoek; kunt u mijn documenten copieeren op kantoor? Verder heb ik vanochtend op mijn Belastingdienst geprobeerd de machtiging voor u te vinden, maar dat vond ik niet. Kunt u mij daar mee helpen?
 (…) Ik hoor graag of ik vandaag even langs kan komen voor de copy’s en de machtiging.”
3.5   Op 7 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gemachtigd haar te vertegenwoordigen en namens haar informatie in te winnen bij de Belastingdienst in het kader van de toeslagen.
3.6  Bij e-mail van 24 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gevraagd of het is gelukt met de machtiging en of er al nieuws is. Bij e-mail van 31 oktober 2019 heeft klaagster verweerder geschreven dat zij heeft geprobeerd om met hem in contact te komen maar dat dit niet is gelukt en hem gevraagd om contact met haar op te nemen. Verweerder heeft klaagster hierop bij e-mail van eveneens 31 oktober 2019 gevraagd naar haar mobiele nummer.
3.7    Op 4 november 2019 heeft klaagster een gesprek gehad met een voormalig kantoorgenoot van verweerder.


4 KLACHT

4.1   De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

 Klaagster heeft op 1 oktober 2019 het inloopspreekuur van H Advocaten bezocht en met verweerder gesproken. Zij wilde beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst van 3 september 2019. Op 7 oktober 2019 heeft klaagster verweerder gemachtigd zodat hij inzage had in haar dossier bij de Belastingdienst. Verweerder heeft namens klaagster geen beroep ingesteld. Dat is nu ook niet meer mogelijk omdat de beroepstermijn (van zes weken) is verstreken. Klaagster wil haar dossier terug, zij wil dat haar machtiging bij de Belastingdienst wordt stopgezet en zij wil gecompenseerd worden.


5 BEOORDELING

overwegingen raad 
5.1 Bevoegdheid:
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad van discipline in Amsterdam niet bevoegd is om de klacht van klaagster te beoordelen omdat hij ten tijde van het indienen van de klacht niet meer als advocaat in Amsterdam stond ingeschreven. Zijn stage was per 1 november 2019 van rechtswege is opgeschort met zijn overschrijving als advocaat naar Den Haag. Hij meent dan ook dat alleen de deken in dat arrondissement de klacht van klaagster had mogen onderzoeken, en in het verlengde daarvan dat alleen de Raad van Discipline in het ressort Den Haag bevoegd is die te behandelen. De raad heeft dit standpunt van verweerder verworpen mede omdat de klacht betrekking heeft op feiten en omstandigheden die dateren van voor de overschrijving van verweerder naar  de orde Den Haag en verweerder op 6 november 2020 – de datum van indiening van de klacht – geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement.
5.2 Horen getuigen:
Verweerder heeft de raad verzocht om getuigen te horen, te weten klagers voormalige patroon mr. H, zijn voormalige kantoorgenoot mr. R, de secretaresse van mr. H, de deken en klaagster. De raad heeft dit verzoek afgewezen omdat hij het voor de beoordeling van de klacht niet nodig achtte.
5.3 Inhoudelijke beoordeling klacht:
De raad is op grond van de bespreking van 1 oktober 2019, de e-mail van klaagster van 2 oktober 2019 en de op 7 oktober 2019 afgegeven machtiging van oordeel dat klaagster erop mocht vertrouwen dat tussen haar en verweerder een advocaat-cliëntrelatie was ontstaan en dat verweerder namens haar beroep zou instellen tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst. Zij ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Dat verweerder klaagster geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, doet daaraan niet af. Dat verweerder namens klaagster geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, waardoor de beroepstermijn ongebruikt is verstreken, valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. De raad heeft ten overvloede overwogen dat, ook als tussen klaagster en verweerder geen advocaat-cliëntrelatie tot stand zou zijn gekomen, op verweerder als advocaat de verplichting rustte zich ervan te vergewissen dat namens klaagster tijdig beroep zou worden ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, gelet op de lopende beroepstermijn waarmee hij bekend was.

beroepsgronden
5.4 Verweerder heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd:
- ten onrechte heeft de Raad van Discipline Amsterdam zich bevoegd verklaard;
- ten onrechte heeft de raad het getuigenverhoor afgewezen;
- ten onrechte heeft de raad overwogen dat er een cliënt advocaat relatie is tot stand  gekomen tussen klaagster en verweerder;
- ten onrechte heeft de raad de maatregel van berisping opgelegd.

bevoegdheid
5.5 Het hof is van oordeel dat verweerder bij deze beroepsgrond geen belang heeft. Wat er ook zij van de beoordeling door de raad, in ieder geval is het hof bevoegd om de klacht in hoger beroep te behandelen en daarop te beslissen.   

de klacht
5.6 Ook inhoudelijk ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Met de raad ziet het hof geen toegevoegde waarde in het horen van de door verweerder genoemde getuigen, nu naar het oordeel van het hof het horen van getuigen geen bijdrage zal leveren aan de uitkomst van de zaak en de feiten duidelijk zijn. Gelet op de contacten die er tussen klaagster en verweerder zijn geweest, mocht klaagster erop vertrouwen dat verweerder iets voor haar zou ondernemen, hetzij door het gevraagde beroep in te stellen, hetzij - voor zover verweerder zelf niet bereid was om klaagster in deze zaak bij te staan - door klaagster te informeren en te adviseren over wat haar mogelijkheden waren. Door in het geheel niets te doen voor klaagster en de beroepstermijn ongebruikt te laten verstrijken heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 

maatregel
5.7 Op grond van het voorgaande zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen. Dat geldt ook voor de door de raad opgelegde maatregel van berisping, nu het hof deze gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte verwijt passend acht.  

proceskosten
5.8 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   
- € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
- € 1.000,- kosten van de Staat.

5.9 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1  bekrachtigt de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 20-640/A/A;

6.2  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door  mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.
 
 

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 8 april 2022