ECLI:NL:TAHVD:2022:83 Hof van Discipline 's Gravenhage 210301

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:83
Datum uitspraak: 25-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Zaaknummer(s): 210301
Onderwerp: Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft zijn beroep tegen de beslissing van de raad (waarbij aan verweerder een (voorwaardelijke) schorsing met een bijzondere voorwaarde is opgelegd) ingetrokken waarmee de beslissing van de raad onherroepelijk is geworden.Op grond van art. 56 lid 5 Advocatenwet bepaalt het hof de ingangsdatum van de maatregel en legt uit wanneer verweerder aan de bijzondere voorwaarde moet voldoen.

BESLISSING

van 25 maart 2022
in de zaak 210301

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerder

tegen:

klaagster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 13 september 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden, waarin de raad de klacht van klaagster en een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gezamenlijk heeft beoordeeld (zaaknummer: 20-799/AL/OV en 20-961/AL/OV/D). De raad heeft de klacht van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 1) niet-ontvankelijk geoordeeld en de klachtonderdelen 2), 3) en 4) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van (voorwaardelijke) schorsing in de praktijkuitoefening opgelegd voor de duur van vier weken, onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen 30 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing het door klaagster betaalde bedrag van € 9.075,- aan haar zal terugbetalen. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:225 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder, alleen gericht tegen de beslissing in de zaak 20-799/AL/OV, is op 12 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.
 
2.3 Op 14 maart 2022, de dag waarop om 13.30 uur de mondelinge behandeling van de zaak zou plaatsvinden, ontving de griffie van het hof 10.01 uur een e-mail van verweerder, waarin verweerder laat weten dat hij om hem moverende redenen zijn beroep intrekt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft geen eigen processtuk opgesteld maar een processtuk wat vrijwel volledig een kopie is van een concept dat W (namens klaagster) al voor hem had opgesteld (klachtonderdeel 1). Daarna heeft verweerder nagelaten om een bijgewerkte (definitieve) versie op te stellen, reden waarom klaagster na vijf jaar de opdracht heeft moeten beëindigen (klachtonderdeel 2). Vervolgens heeft verweerder geweigerd het voor de opdracht betaalde bedrag van € 9.075,00 aan klaagster terug te betalen (klachtonderdeel 3). Bovendien heeft verweerder maanden laten verstrijken voordat hij gehoor gaf aan verzoeken van klaagster om het dossier aan haar opvolgend advocaat af te geven (klacht onderdeel 4).

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder heeft zijn beroep tegen de beslissing van de raad op 14 maart 2022 ingetrokken. Daarmee is de beslissing van de raad op die dag onherroepelijk geworden.
4.2  Artikel 56 lid 5 Advocatenwet bepaalt dat, indien een ingesteld hoger beroep wordt ingetrokken en voor het geval dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd, het hof de dag waarop de maatregel aanvangt, bepaalt. Het hof stelt vast dat verweerder behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 14 maart 2022 om 13.30 uur.
4.3  Het hof zal daarom overgaan tot bepaling van de ingangsdatum van de maatregel en overweegt daartoe het volgende. De raad heeft de maatregel van een schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De raad heeft daarbij bepaald dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde heeft de raad gesteld dat verweerder binnen 30 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing het door klaagster betaalde bedrag van € 9.075,- aan haar zal terugbetalen.
4.4  Het hof zal bepalen dat, indien verweerder niet voor 15 april 2022 aan de bijzondere voorwaarde voldoet, hij per 15 april 2022 voor de duur van vier weken is geschorst in de uitoefening van de praktijk.

5.   BESLISSING

Het Hof van Discipline:

5.1 stelt vast dat de beslissing van 13 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2022 onherroepelijk is geworden;

5.2 bepaalt dat indien verweerder niet voor 15 april 2022 aan de bijzondere voorwaarde genoemd onder 4.3 voldoet, hij per 15 april 2022 voor de duur van vier weken is geschorst in de uitoefening van de praktijk.


Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk, P.J.G. van den Boom, A.P. Wessels en E.A.M. Röttgering, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.
 

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 25 maart 2022.