ECLI:NL:TAHVD:2022:52 Hof van Discipline 's Gravenhage 220022

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:52
Datum uitspraak: 01-03-2022
Datum publicatie: 15-03-2022
Zaaknummer(s): 220022
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Het hof is met de deken van oordeel dat klaagster op dit moment geen belang heeft bij toewijzing van een advocaat, omdat uit de e-mail van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat klaagsters zaak voor arrest staat. Indien een zaak al voor arrest staat gepland, is het onderzoek gesloten en kunnen er geen stukken meer worden ingediend (door een advocaat). Klaagster heeft op dit moment dan ook geen verplichte procesvertegenwoordiging nodig.

BESLISSING

van 1 maart 2022
in de zaak 220022
 
naar aanleiding van het beklag van:

  
klaagster
 
tegen:
 
mr. E.J. Henrichs
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam

de deken


1 HET BEKLAG

1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 17 januari 2022. Klaagster heeft een beklag d.d. 18 januari 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag met bijlagen is op 18 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:
- twee e-mails van klaagster van 19 januari 2022;
- het verweerschrift van de deken van 9 februari 2022;
- twee e-mails van klaagster van 10 februari 2022.

2.3 Gelet op het feit dat klaagster in haar beklagschrift heeft verzocht om zonder uitstel een advocaat toe te wijzen heeft het hof vanwege de gestelde spoedeisend belang van klaagster de zaak in raadkamer op basis van de stukken behandeld. Het hof heeft om die reden afgezien van een mondelinge behandeling, daarbij in aanmerking genomen dat klaagster uitgebreid heeft gereageerd op het verweerschrift van de deken.


3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 13 januari 2022 heeft klaagster een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen om met spoed een schadestaat te laten opmaken (door een onafhankelijk beëdigd schade-expert) en die voor 8 maart 2022 in te dienen bij het gerechtshof Amsterdam.

3.2 Bij klaagsters verzoek zit een e-mail van 29 december 2021 van [naam voormalig advocaat] (hierna: de voormalig advocaat) waarin hij klaagster bericht dat het gerechtshof op 8 maart 2022 arrest zal wijzen en dat hij de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzocht de aan hem verleende toevoeging gefinancierde rechtsbijstand tussentijds te beëindigen wegen een ontstane vertrouwensbreuk. Uit het dossier blijkt dat klaagster zelf al eerder in een drietal faxberichten aan het gerechtshof had laten weten dat zij geen arrest wil. De voormalig advocaat heeft bijgevoegd een e-mail van het gerechtshof Amsterdam van 29 december 2021 aan onder meer de voormalig advocaat, waarbij klaagster in cc staat vermeld. Hierin staat het volgende vermeld: “(..)Tijdens de mondelinge behandeling van 22 oktober 2021 is afgesproken dat de zaak zou worden aangehouden om partijen de gelegenheid te geven te onderzoeken of het geschil zou kunnen worden voorgelegd aan een deskundige. Afgesproken is dat partijen het hof op 7 december 2021 zouden laten weten of zij daarin geslaagd waren of arrest wilden. Uit het bericht van het UWV leidt het hof af dat partijen het geschil niet gaan voorleggen aan een deskundige, zodat het hof arrest zal wijzen op 8 maart 2022 (..)”.

3.3 Op 14 en 15 januari 2022 heeft klaagster aanvullende e-mails met bijlagen aan de deken gestuurd. Hierin verzoekt zij de deken nogmaals om een advocaat aan te wijzen voor het opmaken van een schadestaat en om een schadestaat in te dienen bij het gerechtshof Amsterdam vóór 8 maart 2022.

3.4 In een brief van 17 januari 2022 (die per e-mail aan klaagster is verstuurd) heeft de deken het verzoek om toewijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat het gerechtshof heeft aangegeven dat er op 8 maart 2022 uitspraak wordt gedaan in de zaak van klaagster en dat de deken op dit moment geen noodzaak ziet om een advocaat aan te wijzen. Indien daaraan behoefte is, zal de deken naar aanleiding van het arrest nogmaals het verzoek van klaagster bekijken. Verder heeft de deken klaagster erop gewezen dat zij zelf een schade-expert kan benaderen om een schadestaat te laten opmaken.

4 BEOORDELING

beklag

4.1 Klaagster heeft – samengevat en naar het hof begrijpt – aan het hof verzocht om haar een advocaat aan te wijzen voor het opmaken van een schadestaat en om haar tuchtklachten tegen  de advocaat van de wederpartij door te leiden naar de Raad van Discipline (hierna: de raad).

verweer deken

4.2 De deken heeft – kort samengevat – het verweer gevoerd dat wat klaagster in haar beklag heeft aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing. Klaagster blijft volharden in haar stelling dat sprake is van een afspraak tussen partijen of een verzoek van het gerechtshof een ‘schadestaat’ op te stellen, maar uit de e-mail van het gerechtshof blijkt dat daarvan geen sprake is. Op dit moment is dan ook geen sprake van een geschil waarin de bijstand van een advocaat nodig is. De beslissing om geen advocaat aan te wijzen is dus op goede gronden genomen.

toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem of haar bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klaagster gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

beoordeling

4.4 Het hof is met de deken van oordeel dat klaagster op dit moment geen belang heeft bij toewijzing van een advocaat, omdat uit de e-mail van het gerechtshof Amsterdam van 29 december 2021 blijkt dat klaagsters zaak voor arrest staat op 8 maart 2022. Indien een zaak al voor arrest staat gepland, is het onderzoek gesloten en kunnen er geen stukken meer worden ingediend (door een advocaat). Klaagster heeft op dit moment dan ook geen verplichte procesvertegenwoordiging nodig. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam zal eerst afgewacht moeten worden. Reeds om die reden zal het beklag ongegrond worden verklaard.

4.5 Daarnaast wenst klaagster zich te beklagen over de handelwijze van de advocaat van de wederpartij en/of de deken. Zo zou de deken haar klachten niet hebben doorgeleid naar de raad. Wat daarvan ook zij, het hof wijst erop dat in deze beklagprocedure (waarin centraal staat of de deken op goede grond geen advocaat heeft aangewezen) geen plaats is om de deken te verplichten de tuchtklachten door te geleiden naar de raad. Voor zover klaagster in haar beklagschrift klaagt over de handelwijze van de deken dient klaagster over de deken separaat een klacht in te dienen op de voet van artikel 46c lid 5 van de Advocatenwet die dan voor verder onderzoek kan worden doorverwezen naar een andere deken. Het hof kan in deze procedure klaagsters klachten over de advocaat van de wederpartij en de deken dan ook niet in behandeling nemen.

5 BESLISSING

Hof van Discipline:

5.1 verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 17 januari 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond en wijst voor het overige het verzoek af.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en A.M. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.    
                                                                                

griffier  voorzitter

De beslissing is verzonden op 1 maart 2022.