ECLI:NL:TAHVD:2022:44 Hof van Discipline 's Gravenhage 210394
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2022 |
Datum publicatie: | 15-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 210394 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Hoger beroep in strijd met appelverbod. Niet-ontvankelijk. |
BESLISSING
11 februari 2022
in de zaak 210394
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het Hof van Discipline (hierna: het hof) verwijst naar de voorzittersbeslissing
van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) van 23 augustus
2021 (zaaknummer: 21-595/A/A). Daarbij is de klacht
van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder
ECLI:NL:TADRAMS:2021:194 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Klager heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft
in een beslissing van 20 december 2021 het verzet van klager ongegrond verklaard.
Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:296 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de verzetsbeslissing is op 23 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof het dossier van de raad, een nader stuk van
klager van 6 januari 2022 en het e-mailbericht van de griffie van 25 januari 2022
waarin de samenstelling van de raadkamer van het hof die de zaak behandelt en de uitspraakdatum
is medegedeeld.
2.3 Het hof heeft het verzoek behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 BEOORDELING
3.1 Het beroep van klager is gericht tegen een beslissing van de raad van 20 december
2021 waarin de raad het verzet van klager ongegrond heeft verklaard.
3.2 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld
tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing
niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Deze bepaling wordt ook wel het appelverbod
genoemd. Dit appelverbod kan alleen worden doorbroken als de procedure bij de raad
niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een eerlijk proces, doordat bij de behandeling
van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Het gaat hierbij dus
uitsluitend om de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel in de verzetprocedure
bij de raad. Wat er in de klachtzaak is gebeurd bij de deken en bij de voorzitter
van de raad, blijft daarom buiten behandeling.
3.3 Klager voert in zijn beroepschrift aan dat bij de voorzitter van de raad sprake
is (geweest) van vooringenomenheid. Verder voert klager aan dat de raad zijn zaak
ten onrechte niet inhoudelijk en in samenhang met de eerder door klager gevoerde tuchtprocedures
heeft behandeld en dat het hof naar aanleiding van klagers verzet zijn zaak alsnog
inhoudelijk moet behandelen.
3.4 Voor zover klager zich met zijn eerste grond op het standpunt stelt dat de voorzitter
van de raad niet vrij stond om de klacht van klager te behandelen, overweegt het hof
dat klager de betreffende voorzitter had kunnen wraken. Klager heeft kennelijk geen
aanleiding gezien om van het middel van wraking gebruik te maken. Het rechtsmiddel
van hoger beroep is niet bedoeld om een mogelijke schijn van partijdigheid van de
tuchtrechters naderhand alsnog ter discussie te stellen.
3.5 Het hof overweegt dat de tweede grond is terug te voeren op het feit dat klager
het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de vastgestelde
feiten betreft als de motivering van die beslissing. Deze (motiverings)klachten raken
geen fundamentele rechtsbeginselen maar zien op de inhoudelijke beslissing in de zaak.
Dergelijke klachten leveren naar vaste jurisprudentie geen grond op voor doorbreking
van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, 170107, gepubliceerd op tuchtrecht.nl
onder ECLI:NL:TAHVD:2017:169, en 170108, gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TAHVD:2018:97,
en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661). Het hof ziet geen aanleiding om daarop voor klager
een uitzondering te maken.
3.6 De slotsom is dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit
volgt dat hij bij de raad geen eerlijk proces heeft gehad. Het hof concludeert dan
ook dat het appelverbod niet kan worden doorbroken. Het beroep van klager zal daarom
niet-ontvankelijk worden verklaard.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
4.1 verklaart het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het
ressort Den Haag van 20 december 2021, gewezen onder nummer 21-595/A/A, niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk
en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 februari 2022.