ECLI:NL:TAHVD:2022:41 Hof van Discipline 's Gravenhage 210206
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2022 |
Datum publicatie: | 15-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 210206 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Het hof bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline en verklaart alle klachtonderdelen, te weten a) tot en met e) ongegrond. Verweerder valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken doordat hij met het ontbreken van een nadere afspraak daarover met klaagster de voor zijn bijstand verschuldigde eigen bijdrage bij klaagster opeiste. Daarnaast staat het een advocaat vrij staat om bij de incasso van een vordering op een cliënt daartoe zo nodig gebruik te maken van rechtsmiddelen, zoals een incassoprocedure. De gemachtigde van klaagster is niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, voor zover handelend op persoonlijke titel en als gemachtigde van mr. V. nu in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het hof ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. |
BESLISSING
van 14 februari 2022
in de zaak 210206
naar aanleiding van het hoger beroep van:
1. klaagster
2. klager
3. klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-1028/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle klachtonderdelen, te weten a) tot en met e), ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:95 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klagers tegen de beslissing van de raad is op 30 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- een e-mailbericht van verweerder, inhoudende de mededeling dat hij op 13 december
2021 niet ter zitting zal verschijnen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 december
2021, Klagers en verweerder zijn niet verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Verweerder heeft klaagster op basis van een door de Raad voor Rechtsbijstand verleende
toevoeging bijgestaan in de eerste fase van een strafrechtprocedure. De eigen bijdrage
voor klaagster bedroeg € 148,-. Per e-mail van 27 augustus 2020 heeft de gemachtigde
van klaagster verweerder bericht dat klaagster hem had verzocht haar als gekozen raadsman
verder in de strafzaak bij te staan. Verweerder schreef per e-mail van 27 augustus
2020 akkoord te gaan met de overname van de zaak op basis van de opvolgingsvergoeding.
Hij schreef onder meer het volgende:
‘Ik kan akkoord gaan met een verrekening op basis van de opvolgingsvergoeding. Indien
u daarmee akkoord gaat, zal ik u de nota sturen met het vriendelijke verzoek binnen
de betalingstermijn voor betaling zorg te dragen. (...)’.
3.3 Verweerder heeft op 2 september 2020 een declaratie voor zijn honorarium (op basis
van 2 punten opvolgingsvergoeding) aan de gemachtigde van klaagster toegezonden.
3.4 De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij besluit van 21 september 2020 het verzoek
van klaagster gehonoreerd om de eerdere beschikking waarbij aan klaagster een toevoeging
was verleend te wijzigen in die zin dat verweerder werd opgevolgd door klager sub
3.
3.5 Klaagster heeft aan het kantoor van klager sub 3 zowel de eerste eigen bijdrage
van € 148,- voldaan als de tweede eigen bijdrage die zij na de opvolging verschuldigd
was.
3.6 Verweerder heeft bij klaagster de door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster
opgelegde eigen bijdrage van € 148,- in rekening gebracht. Verweerder schreef op 27
oktober 2020 het volgende aan klaagster:
“ik zal de factuur doorsturen naar de deurwaarder ter incasso. je hebt zelf al eerder
aangegeven te zullen betalen. daarnaast heb ik mail van S[..] waarin ook nog gevraagd
wordt of de eigen bijdrage al door jou aan mij is betaald. dus voor iedereen duidelijk
dat je eigen bijdrage gewoon aan mij verschuldigd bent, jammer dat het zo moet.”
3.7 Op 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klaagster, klager sub 2, namens klaagster
bij de deken in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (verder: de deken) een klacht
ingediend over verweerder. Verweerder heeft na ontvangst van de klacht zijn factuur
aan klaagster voor de eigen bijdrage gecrediteerd.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de eigen bijdrage ad € 148,- bij klaagster in rekening heeft gebracht en heeft
aangedrongen op de betaling daarvan;
b) heeft gedreigd met een incassoprocedure, dat bij klaagster stress opleverde;
c) de correspondentie waarin hij dreigde met incasso niet heeft gedeeld met de kantoorgenoot
van de gemachtigde van klaagster;
d) voorafgaand aan de incasso, geen overleg heeft gevoerd met de deken;
e) niet bereid was het standpunt van de deken af te wachten.
5 BEOORDELING
ontvankelijkheid beroep klagers sub 2 en 3
5.1 Klager sub 2 heeft in zijn beroepschrift kenbaar gemaakt dat hij in beroep niet alleen als de gemachtigde van klaagster optreedt, maar in beroep ook klaagt op persoonlijke titel en mede namens zijn kantoorgenoot, die klaagster heeft bijgestaan, klager sub 3.
5.2 Het hof stelt voorop dat klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in artikel 46c van de Advocatenwet bepaalde wijze. De deken brengt de ingediende klacht en de resultaten van zijn onderzoek ter kennis van de raad (artikel 46e Advocatenwet). De klachtomschrijving wordt vervolgens vastgesteld door de tuchtrechter (Raad van Discipline) aan de hand van de omschrijving van de klacht zoals deze bij de deken is ingediend en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. Dit betekent dat in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het hof ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Ook kunnen in hoger beroep geen nieuwe partijen zich opwerpen als klager, die al dan niet verwijten aan de klacht toevoegen waarbij zij een eigen belang hebben. Het hof gaat daarom aan de aanvulling van de klacht door klagers sub 2 en 3 voorbij, die ziet op de (vermeende) afspraken die zijn gemaakt over de opvolgingsvergoeding tussen verweerder en klager sub 2 dan wel klager sub 3. Klager sub 2, de gemachtigde van klaagster is daarom niet-ontvankelijk in zijn beroep, voor zover handelend op persoonlijke titel en als gemachtigde van klager sub 3 en in zijn klacht voor zover die ziet op het niet nakomen van de gestelde afspraken over de opvolgingsvergoeding.
overwegingen raad
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat verweerder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door in verband met de aan hem verleende toevoeging de daarbij bepaalde eigen bijdrage bij klaagster in rekening te brengen en op betaling daarvan aan te dringen. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat klaagster aanvankelijk ook had toegezegd tot betaling over te gaan, maar dat zij, na van de opvolgend advocaat daarover ontvangen informatie, heeft besloten het bedrag van de eigen bijdrage aan die opvolgend advocaat over te maken. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt en ook niet aan de hand van stukken onderbouwd dat tussen verweerder en de opvolgende advocaat afspraken zijn gemaakt over de verrekening van de eigen bijdrage. Ook overigens is niet komen vast te staan dat er sprake is van een tussen advocaten vastgelegde afspraak, waaruit blijkt dat verweerder had moeten begrijpen dat hij de aan klaagster opgelegde eigen bijdrage niet meer bij klaagster in rekening mocht brengen.
5.4 Ook de klachtonderdelen b), c), d) en e) zijn door de raad ongegrond verklaard. De raad heeft overwogen dat het een advocaat vrij staat om bij de incasso van een vordering op een cliënt daartoe zo nodig gebruik te maken van rechtsmiddelen, zoals een incassoprocedure. Evenmin valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij de opvolgende advocaat van klaagster niet heeft geïnformeerd over de incasso van de eigen bijdrage van klaagster. De financiële afwikkeling van de zaak betreft hier een aangelegenheid tussen klaagster en verweerder, waarbij de opvolgend advocaat niet als advocaat van klaagster optrad.
beroepsgronden
5.5 Klaagster heeft in beroep het volgende aangevoerd.
- klachtonderdeel a)
5.6 De raad miskent dat het in de strafrechtpraktijk van de advocatuur gebruikelijk
is dat de overdragende advocaat een vergoeding ter hoogte van 2 opvolgingspunten toekomt.
Daar komt bij dat afspraken zijn gemaakt over de eigen bijdrage, waarbij is afgesproken
dat verweerder voor zijn werkzaamheden een vergoeding gelijk aan 2 punten in rekening
mocht brengen bij de opvolgende advocaat. Voor deze werkzaamheden heeft verweerder
een rekening gestuurd, tezamen met de toevoeging (ter overdracht), waardoor de eigen
bijdrage, die onlosmakelijk met de toevoeging is verbonden, is overgegaan op de opvolgende
advocaat.
- klachtonderdelen b), c), d) en e)
5.7 Nu de zaak en toevoeging was overgedragen en de door verweerder verzonden nota
door S[..] was vergoed, bestond er geen enkele (rechts)grond voor verweerder om van
klaagster een aanvullende betaling te verlangen. Verweerder had met andere woorden
geen recht meer op de eigen bijdrage van klaagster die hij bij haar in rekening heeft
gebracht. Nu verweerder zijn recht op de eigen bijdrage heeft overgedragen en tevens
het daarmee samenhangende recht op de inning daarvan, stond het hem ook niet vrij
een incassoprocedure tegen klaagster te starten. Verweerder heeft klaagster op de
verkeerde been gezet en nagelaten S[..] te betrekken in de correspondentie waarin
hij klaagster dreigde met verdere rechtsmaatregelen. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk
laakbaar gehandeld.
verweer in beroep
5.8 Verweerder heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd komt het verweer erop neer dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en dat het hem op basis van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr) vrijstond de eigen bijdrage bij klaagster in rekening te brengen en de betaling hiervan rechtens af te dwingen.
overwegingen hof
klachtonderdeel a)
5.9 Ten aanzien van dit klachtonderdeel ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Voor zover de gemachtigde van klaagster in dit verband is ingegaan op de wijze waarop de vergoeding van de eigen bijdrage moet worden verdeeld en op de onderlinge afspraken die hierover zijn gemaakt, overweegt het hof als volgt. De tuchtrechter beoordeelt of verweerder met betrekking tot de financiële afwikkeling van de toevoeging, mede tegen de achtergrond van de daarvoor geldende regels, een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en beoordeelt niet of de gemaakte afspraken in lijn zijn met de strafpraktijk, zoals door klaagster gesteld.
5.10 Het hof stelt vast dat uit artikel 2b van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand
(Bebr) volgt dat de rechtzoekende (klaagster) opnieuw een eigen bijdrage is verschuldigd
gelijk aan de eigen bijdrage voor de toevoeging bij het inschakelen van een andere
advocaat (niet zijnde een advocaat werkzaam in hetzelfde samenwerkingsverband). Dit
betekent dat de rechtzoekende de eerder opgelegde eigen bijdrage onverminderd verschuldigd
blijft aan de eerst ingeschakelde advocaat, behoudens een nader daarover door de rechtzoekende
en de eerst ingeschakelde advocaat te maken afspraak. Gelet hierop valt niet in te
zien dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken doordat hij met het
ontbreken van een nadere afspraak daarover met klaagster de voor zijn bijstand verschuldigde
eigen bijdrage bij klaagster opeiste. Op dit punt faalt dan ook het beroep. Bij de
vraag of verweerder de gestelde afspraken over de opvolgingsvergoeding (al dan niet
onder verrekening van de eigen bijdrage) jegens de opvolgend advocaat is nagekomen,
heeft klaagster geen belang. Zij staat buiten die afspraken.
Voor het overige neemt het hof de overwegingen en de conclusies van de raad over klachtonderdeel
a) over en maakt die tot de zijne.
overwegingen hof - klachtonderdelen b), c), d) en e)
5.11 Ten aanzien van deze klachtonderdelen ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep evenmin aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad dat de klacht van klaagster ongegrond is en neemt die over. Het hof zal de beslissing van de raad daarom bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart klager sub 2 en 3 niet-ontvankelijk;
6.2 bekrachtigt de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-1028/DB/ZWB.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, W.F.
Boele en L.H. Rammeloo en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 februari 2022.