ECLI:NL:TAHVD:2022:39 Hof van Discipline 's Gravenhage 210219

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:39
Datum uitspraak: 11-02-2022
Datum publicatie: 15-02-2022
Zaaknummer(s): 210219
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Volgens het bepaalde in artikel 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet kan de klager, die de klacht heeft ingediend die tot de beslissing van de raad heeft geleid, van die beslissing hoger beroep instellen indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard. De door klager ingediende klacht in zijn geheel door de raad gegrond is verklaard en de raad heeft verweerster daarom een maatregel opgelegd. Om die reden is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

BESLISSING

van 11 februari 2022
in de zaak 210219

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster


1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-967/DB/LI). In deze beslissing is de klacht gegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:101 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 6 juli 2021 per e-mail en op 8 juli 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- meerdere schrijvens van klager van 19, 24 en 26 september 2021
- meerdere schrijvens van klager van 21 en 22 oktober 2021;
- meerdere schrijvens van klager van 12, 13, 16, 23, 29 en 30 november 2021;
- het verweerschrift van verweerster van 30 november 2021.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 december 2021. Tijdens die mondelinge behandeling zijn tegelijkertijd behandeld het beroep ingesteld door klager in tuchtzaken tegen verweerder in de zaken met de nummer 210215, 210216, 210217 en 210218. In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Klager is ter zitting verschenen. Verweerster heeft de zitting middels audiovisuele verbinding bijgewoond. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerster heeft eveneens het woord gevoerd. Daarvan, en van hetgeen verder is besproken, heeft de griffier aantekeningen bijgehouden.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Verweerster heeft klager in meerdere zaken bijgestaan. Klager heeft verweerster, een kantoorgenoot van verweerster en het kantoor van verweerster aansprakelijk gesteld voor door klager als gevolg van het handelen van verweerster geleden schade. Verweerster heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De verzekeraar schreef bij brief van 15 juni 2020 onder meer het volgende aan klager:
“(Verweerster) voert zelfstandig praktijk en is geen werknemer of anderszins een ondergeschikte van mr. (….). Mr (….) is om die reden niet verantwoordelijk en niet aansprakelijk voor de gestelde gevolgen van het handelen van (verweerster).
Hetzelfde geldt voor (…..) Advocaten. De bij (…..) Advocaten aangesloten advocaten voeren allemaal zelfstandig praktijk en doen dat allen voor eigen rekening en risico. Dit volgt onder meer uit het briefpapier, de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden (die u bekend zullen zijn uit uw contacten met (verweerster) ). Op grond van het voorgaande is de conclusie dat uw aansprakelijkstelling ten onrechte is gericht aan mr. (….) en (…..) Advocaten. Beiden zijn niet verantwoordelijk voor het gestelde handelen van (verweerster).”
3.3 Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure op 27 november 2015 een factuur voor de eigen bijdrage inzake de toevoeging 1HA5852 aan klager toegezonden en in de zaak tegen de heer L op 10 juni 2016 een factuur voor de eigen bijdrage inzake de toevoeging 1HO4023. Onder aan de facturen staat in kleine letters het volgende vermeld:
“(…..) Advocaten is een kostenmaatschap van mr(…..), mr.(……) en (verweerster) die ieder voor eigen rekening de praktijk uitoefenen. (….)”.
3.4 Verweerster is inmiddels niet meer ingeschreven als advocaat.

4. KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij klager niet vooraf kenbaar heeft gemaakt dat zij als zelfstandig advocaat werkzaam was en niet als medewerkster van (…..) Advocaten

5. BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft overwogen dat het aannemelijk is dat klager – zoals hij stelt – niet eerder dan na
kennisneming van de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van 15 juni 2020 bekend was met het gegeven dat verweerster zelfstandig de praktijk uitoefende.

5.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 7.5 van de Verordening op de Advocatuur moet een advocaat
zijn cliënt in de opdrachtbevestiging informeren over de persoon, het samenwerkingsverband of de rechtspersoon met wie de cliënt de overeenkomst van opdracht sluit. Verweerster stelt dat zij de wijze waarop zij haar praktijk uitoefent met klager heeft besproken, hetgeen door klager wordt betwist. Nu verweerster heeft nagelaten dit schriftelijk in een opdrachtbevestiging vast te leggen, komt het geschil hierover voor risico van verweerster. Verweerster heeft aldus niet voldaan aan de ingevolge het in artikel 7.5 van de Verordening op de Advocatuur bepaalde op haar rustende verplichting, wat haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De vermelding onder de facturen van 27 november 2015 en 10 juni 2016 maakt dit niet anders. Daarmee heeft verweerster klager niet voldoende duidelijk geïnformeerd en verklaart de raad de klacht gegrond.

Overweging van het hof

5.3 Volgens het bepaalde in artikel 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet kan de klager, die de klacht heeft ingediend die tot de beslissing van de raad heeft geleid, van die beslissing hoger beroep instellen indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.
5.4 De door klager ingediende klacht in zijn geheel door de raad gegrond is verklaard. Zodoende is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 7 juni 2021 onder nummer 20-967/DB/LI.


Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 11 februari 2022.