ECLI:NL:TAHVD:2022:36 Hof van Discipline 's Gravenhage 210216

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:36
Datum uitspraak: 11-02-2022
Datum publicatie: 15-02-2022
Zaaknummer(s): 210216
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Ne bis in idem. Hoewel de klachten van verweerster niet in precies dezelfde bewoordingen als in de eerdere klachtprocedure zijn geformuleerd en de klachten van enkele andere voorbeelden zijn voorzien, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klachten niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Van een behoorlijk handelend advocaat mag in beginsel worden verwacht dat hij op verzoek van zijn  cliënt overgaat tot afgifte van de dossiers. Advocaat heeft niet onderbouwd waarom afgifte van de stukken is geweigerd, noch navraag gedaan welke stukken klager miste. Advocaat heeft geen opdrachtbevestigingen, noch een schriftelijke bevestiging van de inschatting van de risico’s en de mogelijke kosten aan klager toegezonden. Hof bekrachtigt de beslissing van de raad. 

BESLISSING

van 11 februari 2022
in de zaak 210216

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster


1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-604/DB/LI). In deze beslissing zijn klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdelen a) en d) gegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:99 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 6 juli 2021 per e-mail en op 8 juli 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.


2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- meerdere berichten van klager van 19, 24 en 26 september 2021
- meerdere berichten van klager van 21 en 22 oktober 2021;
- meerdere berichten van klager van 12, 13, 16, 23, 29 en 30 november 2021;
- het verweerschrift van verweerster van 30 november 2021.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 december 2021. Tijdens die mondelinge behandeling zijn tegelijkertijd behandeld het beroep ingesteld door klager in tuchtzaken tegen verweerder in de zaken met de nummer 210215, 210217, 210218 en 210219. In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Klager is ter zitting verschenen. Verweerster heeft de zitting via audiovisuele verbinding bijgewoond. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerster heeft eveneens het woord gevoerd.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast

3.1. Verweerster heeft klager in verschillende zaken bijgestaan. Het gaat om - samengevat - de echtscheidingsprocedure (verweerster heeft de behandeling in 2015 van de toenmalige advocaat van klager overgenomen), de boedelscheiding, procedures met betrekking tot ICS, omgangsproblematiek, een bezwaarprocedure tegen de gemeente Heerlen (inzake schuldhulpverlening, verder: MSNP-procedure), een civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L).

3.2. De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster de volgende toevoegingen verleend:
- op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure);
- op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van            € 196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1004 (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage van € 287,00
- op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage van € 287,00: overgenomen door mr. J;
- op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van           € 143,00;
- op 12 januari 2017 1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 februari 2017 1HV0556 (opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van     € 143,00;
- op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen bijdrage van € 196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1002 (BKR-geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van € 287,00.

3.3  Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 (kenmerk dossier deken K17-044) ter kennis van de raad gebracht.
De klacht luidde als volgt: 
Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor klager
kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;
2.    de kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;
3.    verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;
4.    verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;
5.    verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;
6.    verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming niet
heeft gevraagd of verkregen;
7.    verweerster de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.

3.4  De raad heeft deze klacht bij beslissing van 4 december 2017 (zaaknummer 17-617/DB/LI) in alle onderdelen ongegrond verklaard. Na door klager ingesteld hoger beroep heeft het hof van discipline, bij beslissing van 14 mei 2018, de beslissing van de raad bekrachtigd. Deze klachtprocedure wordt hier na aangeduid als ‘de eerste tuchtklacht’.

3.5 Verweerster heeft in of omstreeks december 2017/januari 2018 haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

3.6  Verweerster heeft op 8 januari 2018 bij de gemeente Heerlen bijzondere bijstand voor klager aangevraagd in verband met een aan klager in rekening gebrachte eigen bijdrage. De gemeente Heerlen heeft bij besluit van 8 februari 2018 de verzochte bijzondere bijstand verleend. Klager heeft tegen voormeld besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere bijstand buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming was aangevraagd. De gemeente Heerlen heeft het bezwaar bij beslissing van 11 april 2018 gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2018 ingetrokken.

3.7 Klager heeft voorts de navolgende klachten tegen verweerster ingediend, ter zake waarvan beroepsprocedures, ingesteld door klager, bij het hof aanhangig zijn, die gelijktijdig tijdens de zitting van 10 december 2021 zijn behandeld. Het gaat om:

3.7.1. De op 18 juli 2019 bij de deken (K19-076) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
a) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
b) verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;
c) verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;
d) verweerster heeft zonder toestemming bijzonder bijstand aangevraagd voor eigen bijdrage.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond en 
d) gegrond verklaard. De raad heeft geen maatregel opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210215.

3.7.2. De op 16 januari 2020 bij de deken (K20-021) ingediende klacht. De klacht luidt -samengevat - als volgt:
a)    verweerster heeft niet de volledige dossiers van alle juridische zaken aan klager verstrekt;
b)    verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;
c)    verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
d)    verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen opgemaakt.
De raad heeft bij beslissing 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk verklaard, de klachtonderdelen a) en d) gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210216. Dit betreft de onderhavige zaak.

3.7.3. De op 11 maart 2020 bij de deken (K20-041) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt. Verweerster heeft klager, ondanks een verzoek daartoe, niet binnen de door hem gestelde termijn geïnformeerd over het doorsturen van de aansprakelijkstellingen aan de verzekeraar, noch gegevens over de verzekeraar verstrekt. De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021de klacht gegrond verklaard en de maatregel waarschuwing opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210217.

3.7.4.    De op 27 februari 2020 bij de deken (K20-035) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
a)    verweerster heeft niet gehandeld conform gedragsregel 16 lid 2;
b)    verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
c)    verweerster heeft niet juist gehandeld in het kader van toevoegingen.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen a), b) en c) (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk verklaard en c) gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210218.

3.7.5. De op13 juli 2020 bij de deken (K20-095) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt. Verweerster heeft klager niet vooraf kenbaar gemaakt dat zij als zelfstandig advocaat werkzaam was en niet als medewerkster van (…..) Advocaten. De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klacht gegrond verklaard maar geen maatregel opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210219.

3.8. Verweerster heeft zich inmiddels uitgeschreven als advocaat.


4. KLACHT

4.1. De klacht houdt blijkens de weergave door de raad, zakelijk weergegeven, in dat dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster, samengevat, dat zij:
a)    de dossiers niet afgegeven heeft aan klager;
b)    ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist heeft gehandeld;
c)    de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd;
d)    geen opdrachtbevestigingen heeft opgemaakt.

4.2  Uit de door klager ingediende klacht en uit de aanbiedingsbrief van de deken blijkt dat klager verweerster verwijt dat zij ten onrechte niet alle dossiers aan klager heeft verstrekt, verweerster ten onrechte de bijzondere bijstand in de gewonnen rechtszaak tegen de heer L (de buurman van klager) niet heeft terugbetaald aan de gemeente en tot slot dat verweerster zijn belangen niet behoorlijk heeft behartigd. Bij de zitting bij het hof in de eerste tuchtzaak zou zijn afgesproken dat hij in geval van nieuwe feiten of een betere onderbouwing nieuwe klachten mag indienen.


5. BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a) en d) afzonderlijk behandeld en klachtonderdelen b)
en c) gezamenlijk en het hierna volgende overwogen.

Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerster heeft de door klager opgevraagde dossiers niet toegezonden aan klager. Nu verweerster niet heeft onderbouwd waarom zij de afgifte van de dossiers heeft geweigerd, noch is gesteld of gebleken dat zij bij klager navraag heeft gedaan welke stukken hij miste, heeft verweerster niet gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden, wat haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

Klachtonderdelen b) en c)
5.3  De raad heeft ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) overwogen dat ten aanzien van de
aanvraag van toevoegingen waarvoor geen opdracht was verstrekt en de door verweerster ontvangen eigen bijdrage ten onrechte niet heeft terugbetaald aan de gemeente, ziet op het handelen van verweerster in de echtscheidingsprocedure. Klager heeft zich in 2017 reeds beklaagd over de toevoegingsaanvragen (bij het hof bekend onder nummer 17-617). Alhoewel niet precies dezelfde bewoordingen in de klacht zijn gebruikt en ander voorbeelden zijn genoemd, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de klager destijds in 2017 bij de formulering van zijn klacht niet bekend waren.

5.4 Ten aanzien van de klacht over de aanvraag door verweerster namens klager van de bijzondere
bijstand in januari 2018 heeft de raad overwogen dat klager deze klacht reeds op 18 juli 2019 aan de Raad van Discipline heeft voorgelegd (bij de raad bekend onder nummer 20-277, bij het hof bekend onder nummer 210215). De raad zal deze klacht bij de behandeling van de klachten in klachtzaak 20-277 beoordelen, in welke klachtzaak per gelijke datum uitspraak wordt gedaan. Deze klacht kan daarom in deze klachtzaak niet opnieuw aan de raad ter beoordeling worden voorgelegd.

5.5 Nu er reeds een onherroepelijk oordeel is gegeven op klachten met hetzelfde feitencomplex, kan
verweerster niet andermaal tuchtrechtelijk worden berecht ingevolge artikel 47b lid 1 Advocatenwet en het ne-bis-in-idem-beginsel. De raad verklaart de klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d)
5.6 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel d) – over het ontbreken van
opdrachtbevestigingen – overwogen dat klager hierover niet eerder heeft geklaagd en dat verweerster ook nadat klager zijn klacht in klachtzaak 17-617 heeft ingediend, opdracht heeft aangenomen zonder hiervan een bevestiging aan klager toe te zenden. Daarom is dit klachtonderdeel ontvankelijk. Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Verweerster heeft aan de hand van aan klager verleende diagnosedocumenten toevoegingen aangevraagd, zonder schriftelijke (opdracht) bevestiging van de inschatting van de kosten en de risico’s aan klager te zenden. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk toe te rekenen.

Beroepsgronden

5.7 Klager heeft tegen de beslissing van de raad op alle klachtonderdelen beroep ingesteld. Ter onderbouwing heeft klager onder meer verwezen naar zijn pleitnota, zoals ingediend bij de raad. Daarnaast voert klager in beroep - samengevat weergegeven en voor zover het hof begrijpt uit het beroepschrift - onder meer aan dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat op klachtonderdelen a) tot en met c) al in de procedure met klachtnummer K17-044 onherroepelijk is beslist. Dat kan, aldus klager, helemaal niet omdat de nu in geding zijnde klachtonderdelen toen nog helemaal niet door de deken waren onderzocht. Nieuwe klachten moeten altijd bij de deken worden ingediend. De raad kan die nieuwe klachten, die de deken wel in behandeling heeft genomen en heeft doorgezonden, dan ook niet niet-ontvankelijk verklaren omdat daarop al beslist zou zijn. Daarnaast wijst klager er op dat de deken veelal onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de klachten omdat niet is gecontroleerd of verweerster altijd conform afspraak heeft gehandeld en klager, ondanks zijn herhaalde verzoeken daartoe aan verweerster, zijn complete dossiers nooit heeft ontvangen. Mede daardoor kon hij niet eerder al zijn klachten indienen. Alleen als hij over de complete dossiers beschikt kan hij immers al het handelen en nalaten van verweerster nalopen. Voorts merkt klager op dat verweerster de opdrachtbevestigingen heeft vernietigd en opzettelijk heeft gelogen in de tuchtprocedure.
Klager vraagt ook alle stukken op die ten grondslag hebben gelegen aan de onherroepelijk geworden beslissing van het hof van 14 mei 2018 (in klachtzaak deken K17-044).


Verweer in beroep

5.8 Verweerster heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat zij niet kan beoordelen of klager tijdig in beroep is gekomen omdat het door haar ontvangen beroepschrift niet van een datumstempel is voorzien. Zij beroept zich daarom op niet-ontvankelijkheid van klager in zijn beroep. Omdat klager in beroep alleen zijn eerdere klachten herhaalt en geen beroepsgronden formuleert, immers niet aangeeft waarom de overwegingen van de raad onjuist zouden zijn en op grond waarvan het hof moet overgaan tot het opnieuw beoordelen van de klachten, dient hij in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Bovendien heeft klager deels nieuwe klachten naar voren gebracht en wordt geklaagd over het optreden van de deken. Die klachten maken geen deel uit van de onderhavige procedure.

5.9 Voorts voert verweerster aan dat sprake is van misbruik van klachtrecht vanwege de hoeveelheid aan klachten. Klager is in veel klachten niet-ontvankelijk en veel andere zijn ongegrond verklaard. Voorts staat het ne-bis-in-idem-beginsel aan hernieuwde beoordeling van de onderhavige klachten in de weg staat. Vanwege de bijzondere omstandigheden (de vele herhaaldelijke klachten waarvan klager in vele niet-ontvankelijk is of welke ongegrond zijn verklaard en de tijd die hiermee voor verweerster gemoeid gaat) verzoekt verweerster klager in de proceskosten te veroordelen.


Overwegingen van het hof

Ontvankelijkheid; geen overschrijding beroepstermijn
5.10  Het is beroep tijdig ingesteld. Het door klager ingediende beroepschrift tegen de beslissing van 7 juni 2021 is op 6 augustus 2021 per e-mail door de griffie van het hof ontvangen. Dat was binnen de door artikel 56 lid 1 Advocatenwet gestelde termijn van dertig dagen. Klager is daarom in zijn beroep ontvankelijk.

Voldoende duidelijke beroepsgronden
5.11 Hoewel verweerster toegegeven moet worden dat het beroepschrift en de beroepsgronden aan duidelijkheid en overzichtelijkheid te wensen overlaten, zijn daarin de hiervoor weergegeven beroepsgronden voldoende herkenbaar opgenomen. Het beroep op niet-ontvankelijkheid dan wel het verzoek het beroep wegens het ontbreken van beroepsgronden af te wijzen, wordt daarom verworpen.


Stukken eerdere procedure
5.12 Klager heeft verzocht om de stukken van de eerdere tuchtprocedure waarop door dit hof op 14 mei 2018 onherroepelijk is beslist, in het geding te brengen. Voor toewijzing van dat verzoek is geen grond. Klager was in die zaak zelf partij en had de stukken, als hij dat nodig vond, zelf in het geding kunnen brengen. Anders dan klager stelt is uit de website van het hof niet af te leiden dat het hof daartoe wel overgaat of ambtshalve over moet gaan in gevallen als de onderhavige. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Afgifte stukken die verweerster onder zich had/heeft
5.13 Klager heeft gesteld dat hij, zonder dat verweerster de (proces-)stukken in de door haar voor klager behandelde dossiers niet (compleet) heeft afgegeven, de (onderhavige) klachten niet naar behoren kan onderbouwen. Daarmee zou sprake zijn van een oneerlijk proces, aldus klager. Klager vraagt daarom afgifte van alle stukken die verweerster onder zich heeft in de door haar behandelde dossiers. Ter zake wordt het volgende overwogen. Klager heeft reeds eerder erover geklaagd dat verweerster de stukken die betrekking hebben op de door haar voor klager behandelde dossiers niet aan klager heeft afgeven. De raad heeft die klacht eerder, bij beslissing van 7 juni 2021 (zaaknummer raad 20-604/DB/LI) in de onderhavige zaak gegrond verklaard. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij nadien alle stukken die zij in de zaken van klager nog onder zich had, heeft afgegeven aan klagers (nieuwe) advocaat. Nu klager niet onderbouwd heeft gesteld ter zake van welke klachtonderdelen hij - welke - stukken nodig heeft om de klacht of zijn beroep voldoende deugdelijk te kunnen onderbouwen, is er geen reden verweerster te vragen nadere stukken in het geding te brengen. Dit daargelaten dat klager niet heeft onderbouwd welke stukken verweerster, in weerwil van haar verklaring, nog onder zich zou hebben. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.

Ter zake klachtonderdelen a) en d)
5.14 Voor zover het beroep van klager tegen het oordeel van de raad in deze klachtonderdelen is gericht wordt klager niet-ontvankelijk verklaard omdat de klacht door de raad gegrond is verklaard. Tegen een gegrond verklaarde klacht kan klager geen beroep instellen.

Ter zake klachtonderdeel b) en c)
5.15 Het beroep ter zake beide klachtonderdelen is gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de raad onder verwijzing naar het ne-bis-in-idem-beginsel. Daarom worden deze gezamenlijk besproken. Bij de beoordeling daarvan wordt de volgende maatstaf tot uitgangspunt genomen.

Maatstaf ne-bis-in-idem
5.16. Op grond van het (ook) in het tuchtrecht geldende ne-bis-in-idem-beginsel kan niet opnieuw worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De advocaat/advocate tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem/haar daarmee afgewikkeld is en niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd (zie HvD 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Ook niet als de klachtomschrijving anders wordt geformuleerd, maar wel betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde periode.

Toepassing maatstaf
5.17 Evenals de raad is het hof van oordeel dat klager in de klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk is omdat hij hierover reeds eerder heeft geklaagd en het ne-bis-in-idem-beginsel aan een nieuwe klachtbehandeling in de weg staat.  Het hof sluit zich aan bij de overwegingen die de raad ter zake heeft gegeven en maakt die tot de zijne. Voor de zover de klacht betrekking heeft op de bijzondere bijstand ligt die klacht bij het hof voor in de zaak met nummer 210215, waarin eveneens heden uitspraak wordt gedaan. 

Slotsom
5.18 De slotsom is dat het beroep van klager niet slaagt en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. Hoezeer de veelheid aan klachten veel tijd en kosten voor verweerster met zich brengen kent het tuchtrecht in beginsel geen mogelijkheid om klagers in de kosten te veroordelen. Het door verweerster gedane verzoek daartoe moet dan ook worden afgewezen.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch gewezen onder zaaknummer 20-604/DB/LI.


Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
 

griffier voorzitter            


De beslissing is verzonden op 11 februari 2022.