ECLI:NL:TAHVD:2022:35 Hof van Discipline 's Gravenhage 210215

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:35
Datum uitspraak: 11-02-2022
Datum publicatie: 15-02-2022
Zaaknummer(s): 210215
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klager is ten onrechte bij de raad niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van een deel van een klachtonderdeel. In hoger beroep wordt klager alsnog ten aanzien van dit deel van de klacht, voor zover dit ziet op het niet eisen van dwangsommen, ontvankelijk verklaard. Door het niet eisen van dwangsommen is de kernwaarde deskundigheid geschonden. Tezamen met de door de raad gegrond verklaarde klachtonderdeel d), acht het hof de maatregel van waarschuwing passend. Klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk, klacht deels gegrond en deels ongegrond.

BESLISSING 

van 11 februari 2022
in de zaak 210215

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster


1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-277/DB/LI). In deze beslissing is klager in de klachtonderdelen a) tot en met c) niet-ontvankelijk verklaard en is klachtonderdeel d) gegrond verklaard. De raad heeft geen maatregel opgelegd omdat niet is gebleken dat klager enig nadeel heeft ondervonden van het verweerder in het gegrond verklaarde klachtonderdeel d) verweten handelen.

1.2 De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:102 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 6 juli 2021 per e-mail en op 8 juli 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- meerdere berichten van klager van 19, 24 en 26 september 2021;
- meerdere berichten van klager van 21 en 22 oktober 2021;
- meerdere berichten van klager van 12, 13, 16, 23, 29 en 30 november 2021;
- het verweerschrift van verweerster van 30 november 2021.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 december 2021. Klager is ter zitting verschenen. Verweerster heeft de zitting via audiovisuele verbinding bijgewoond. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerster heeft eveneens het woord gevoerd.

Tijdens de mondelinge behandeling is tevens behandeld het door klager ingestelde beroep in tuchtzaken tegen verweerster in de zaken aanhangig bij dit hof met de zaaknummers 210216, 210217, 210218 en 210219. In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Verweerster heeft klager in verschillende zaken bijgestaan. Het gaat om - samengevat - de echtscheidingsprocedure (verweerster heeft de behandeling in 2015 van de toenmalige advocaat van klager overgenomen), de boedelscheiding, procedures met betrekking tot ICS, omgangsproblematiek, een bezwaarprocedure tegen de gemeente Heerlen (inzake schuldhulpverlening, verder: MSNP-procedure), een civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L).

3.3 De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster de volgende toevoegingen verleend:
- op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure);
- op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van €196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1004 (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage van € 287,00
- op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage van € 287,00: overgenomen door mr. J;
- op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van €143,00;
- op 12 januari 2017 1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 februari 2017 1HV0556 (opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van   € 143,00;
- op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen bijdrage van € 196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1002 (BKR-geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen bijdrage van € 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van € 287,00.

3.4  Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 (kenmerk dossier deken K17-044) ter kennis van de raad gebracht.

De klacht luidde als volgt: 
Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor klager
kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;
2.    de kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;
3.    verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;
4.    verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;
5.    verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;
6.    verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming niet
heeft gevraagd of verkregen;
7.    verweerster de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.

3.5  De raad heeft deze klacht bij beslissing van 4 december 2017 (zaaknummer 17-617/DB/LI) in alle onderdelen ongegrond verklaard. Na door klager ingesteld hoger beroep heeft het hof van discipline, bij beslissing van 14 mei 2018, de beslissing van de raad bekrachtigd. Deze klachtprocedure wordt hier na aangeduid als ‘de eerste tuchtklacht’.

3.6 Verweerster heeft in of omstreeks december 2017/januari 2018 haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

3.7 Verweerster heeft op 8 januari 2018 bij de gemeente Heerlen bijzondere bijstand voor klager aangevraagd in verband met een aan klager in rekening gebrachte eigen bijdrage. De gemeente Heerlen heeft bij besluit van 8 februari 2018 de verzochte bijzondere bijstand verleend. Klager heeft tegen voormeld besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere bijstand buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming was aangevraagd. De gemeente Heerlen heeft het bezwaar bij beslissing van 11 april 2018 gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2018 ingetrokken.

3.8 Klager heeft voorts de navolgende klachten tegen verweerster ingediend, ter zake waarvan beroepsprocedures, ingesteld door klager, bij het hof aanhangig zijn, die gelijktijdig tijdens de zitting van 10 december 2021 zijn behandeld. Het gaat om:

3.8.1 De op 18 juli 2019 bij de deken (K19-076) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
a) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
b) verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;
c) verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;
d) verweerster heeft zonder toestemming bijzonder bijstand aangevraagd voor eigen bijdrage.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond en 
d) gegrond verklaard. De raad heeft geen maatregel opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210215, het beroep waarop de onderhavige uitspraak ziet.

3.8.2 De op 16 januari 2020 bij de deken (K20-021) ingediende klacht. De klacht luidt -samengevat - als volgt:
a)    verweerster heeft niet de volledige dossiers van alle juridische zaken aan klager verstrekt;
b)    verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;
c)    verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
d)    verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen opgemaakt.
De raad heeft bij beslissing 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk verklaard, de klachtonderdelen a) en d) gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210216.

3.8.3 De op 11 maart 2020 bij de deken (K20-041) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
Verweerster heeft klager, ondanks een verzoek daartoe, niet binnen de door hem gestelde termijn geïnformeerd over het doorsturen van de aansprakelijkstellingen aan de verzekeraar, noch gegevens over de verzekeraar verstrekt.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klacht gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210217.

3.8.4    De op 27 februari 2020 bij de deken (K20-035) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
a)    Verweerster heeft niet gehandeld conform gedragsregel 16 lid 2 Advocatenwet;
b)    Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
c)    Verweerster heeft niet juist gehandeld in het kader van toevoegingen.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen a), b) en c) (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk verklaard en c) gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210218.

3.8.5 De op13 juli 2020 bij de deken (K20-095) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt:
Verweerster heeft klager niet vooraf kenbaar gemaakt dat zij als zelfstandig advocaat werkzaam was en niet als medewerkster van (…..) Advocaten.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klacht gegrond verklaard maar geen maatregel opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210219.

3.9 Verweerster heeft zich inmiddels uitgeschreven als advocaat.


4 KLACHT

4.1 De onderhavige klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a)    verweerster de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd;
b)    verweerster de aan haar toekomende vrijheid van handelen heeft overschreden;
c)    verweerster ten aanzien van de toevoegingen niet juist heeft gehandeld;
d)    verweerster zonder toestemming bijzondere bijstand heeft aangevraagd.

4.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager, samengevat weergegeven, het volgende gesteld. Verweerster heeft:

ter zake klachtonderdeel a)
- klager niet bijgestaan bij de hoorzitting in de schuldhulpverleningsprocedure bij de gemeente (de zogenoemde MSNP -procedure);
- in de verdelingszaak een verkeerde procedure gevoerd (een kort geding in plaats van een bodemzaak);
- in de zaak met de buurman ten onrechte geen dwangsommen gevorderd;
- in de ICS-procedure nagelaten de schending van de zorgplicht te onderbouwen;

ter zake klachtonderdeel b)
- geen peiljaarverlegging aangevraagd als gevolg waarvan klager met onnodige/onterechte betalingsverzoeken is geconfronteerd;
- de toevoegingen in de ICS-procedure en MSNP-procedure zonder klagers toestemming aangevraagd;
- onnodige toevoegingen aangevraagd;
- het griffierecht en de eigen bijdrage na het winnen van een zaak niet terugbetaald aan de gemeente.

ter zake klachtonderdeel c)
- klager gechanteerd door aan te geven dat zij geen werkzaamheden meer voor hem zal verrichten als de eerdere tuchtklacht niet zou worden ingetrokken;

      ter zake klachtonderdeel d)
- zonder toestemming bijzonder bijstand voor klager aangevraagd ten behoeve van een eigen bijdrage.


5 BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1  De raad heeft de vier klachtonderdelen afzonderlijk behandeld.

Klachtonderdeel a)
5.2  De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) overwogen dat klager de klacht over de
kwaliteit van de dienstverlening door verweerster eerder onderwerp van de tuchtrechtelijke procedure (17-617/DB/LI) is geweest. Daarop is door het Hof van Discipline bij beslissing van 14 mei 2018 onherroepelijk beslist. Hoewel klager zijn klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in de onderhavige klachtprocedure niet in precies dezelfde bewoordingen als in klachtprocedure 17-617 heeft geformuleerd en de klachten ook heeft voorzien van enkele andere voorbeelden, is naar oordeel van de raad geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Nu ook overigens niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij zijn eerdere klacht niet bekend waren, heeft de raad (het hof leest: klager in) klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaard.


Klachtonderdeel b)
5.3  De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) overwogen dat klager zijn stelling dat
verweerster hem zou hebben gechanteerd, ook reeds onderdeel is geweest van de eerdergenoemde klachtprocedure (17-617). Om die reden heeft de raad ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel c)
5.4  Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat klager zijn klacht over het
aanvragen van meerdere toevoegingen door verweerster voor dezelfde zaken, eerder heeft ingediend in de klachtprocedure (17-617) en dat hier reeds onherroepelijk over is beslist. Omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die klager bij zijn eerdere klacht niet bekend waren, heeft de raad ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel d)
5.5  De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel d) - over het aanvragen van bijzondere bijstand
door verweerster namens klager bij de gemeente - overwogen dat dit niet eerder onderwerp is geweest van een klachtprocedure en om die reden (het hof leest: klager in) deze klacht ontvankelijk is. Omdat de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft op de vergoeding van de eigen bijdrage, staat het een advocaat niet vrij om zonder overleg met zijn cliënt een aanvraag namens zijn cliënt in te dienen. De raad heeft dit klachtonderdeel daarom gegrond verklaard.


Beroepsgronden van klager

5.6  Klager heeft tegen de beslissing van de raad op alle klachtonderdelen beroep ingesteld. Ter onderbouwing heeft klager onder meer verwezen naar zijn pleitnota, zoals ingediend bij de raad. Daarnaast voert klager in beroep - samengevat weergegeven en voor zover het hof begrijpt uit het beroepschrift - onder meer aan dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat op klachtonderdelen a) tot en met c) al in de procedure met klachtnummer K17-044 onherroepelijk is beslist. Dat kan, aldus klager, helemaal niet omdat de nu in geding zijnde klachtonderdelen toen nog helemaal niet door de deken waren onderzocht. Nieuwe klachten moeten, aldus klager, altijd bij de deken worden ingediend. De raad kan die nieuwe klachten, die de deken wel in behandeling heeft genomen en heeft doorgezonden, dan ook niet niet-ontvankelijk verklaren omdat daarop al beslist zou zijn. Daarnaast wijst klager er op dat de deken veelal onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de klachten omdat niet is gecontroleerd of verweerster altijd conform afspraak heeft gehandeld en klager, ondanks zijn herhaalde verzoeken daartoe aan verweerster, zijn complete dossiers nooit heeft ontvangen. Mede daardoor kon hij niet eerder al zijn klachten indienen. Alleen als hij over de complete dossiers beschikt kan hij immers al het handelen en nalaten van verweerster nalopen. Voorts merkt klager op dat verweerster de opdrachtbevestigingen heeft vernietigd en opzettelijk heeft gelogen in de tuchtprocedure.
Klager vraagt ook alle stukken op die ten grondslag hebben gelegen aan de onherroepelijk geworden beslissing van het hof van 14 mei 2018 (in klachtzaak deken K17-044).


Verweer in beroep

5.7 Verweerster heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat zij niet kan beoordelen of klager tijdig in beroep is gekomen omdat het door haar ontvangen beroepschrift niet van een datumstempel is voorzien. Zij beroept zich daarom op de niet-ontvankelijkheid van klager in zijn beroep. Omdat klager in beroep alleen zijn eerdere klachten herhaalt en geen beroepsgronden formuleert, immers geeft hij niet aan waarom de overwegingen van de raad onjuist zouden zijn en op grond waarvan het hof moet overgaan tot het opnieuw beoordelen van de klachten, dient klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Bovendien heeft klager deels nieuwe klachten naar voren gebracht en wordt geklaagd over het optreden van de deken. Die klachten maken geen deel uit van de onderhavige procedure.

5.8 Voorts voert verweerster aan dat sprake is van misbruik van klachtrecht vanwege de hoeveelheid aan klachten. Klager is in veel klachten niet-ontvankelijk en veel andere zijn ongegrond verklaard. Voorts staat het ne-bis-in-idem-beginsel aan hernieuwde beoordeling van de onderhavige klachten in de weg staat. Vanwege de bijzondere omstandigheden (de vele herhaaldelijke klachten waarvan klager in vele niet-ontvankelijk is of welke ongegrond zijn verklaard en de tijd die hiermee voor verweerster gemoeid gaat) verzoekt verweerster klager in de proceskosten te veroordelen.


Overwegingen van het hof

Ontvankelijkheid; geen overschrijding beroepstermijn
5.9 Het is beroep tijdig ingesteld. Het door klager ingediende beroepschrift tegen de beslissing van 7 juni 2021 is op 6 augustus 2021 per e-mail door de griffie van het hof ontvangen. Dat was binnen de door artikel 56 lid 1 Advocatenwet gestelde termijn van dertig dagen. Klager is daarom in zijn beroep ontvankelijk.

Voldoende duidelijke beroepsgronden
5.10 Hoewel verweerster toegegeven moet worden dat het beroepschrift en de beroepsgronden aan duidelijkheid en overzichtelijkheid te wensen overlaten, zijn daarin de hiervoor weergegeven beroepsgronden voldoende herkenbaar opgenomen. Het beroep op niet-ontvankelijkheid dan wel het verzoek het beroep wegens het ontbreken van beroepsgronden af te wijzen, wordt daarom verworpen.

Stukken eerdere procedure
5.11 Klager heeft verzocht om de stukken van de eerdere tuchtprocedure waarop door dit hof op 14 mei 2018 onherroepelijk is beslist, in het geding te brengen. Voor toewijzing van dat verzoek is geen grond. Klager was in die zaak zelf partij en had de stukken, als hij dat nodig vond, zelf in het geding kunnen brengen. Anders dan klager stelt, is uit de tekst op de website van het hof niet af te leiden dat het hof daartoe wel overgaat of ambtshalve over moet gaan in gevallen als de onderhavige. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Overigens zijn de uitspraken van de raad en het Hof van Discipline in de eerste tuchtzaak niet alleen bij partijen, maar ook, ambtshalve bij het hof bekend.

Afgifte stukken die verweerster onder zich had/heeft
5.12 Klager heeft gesteld dat hij, zonder dat verweerster de (proces-)stukken in de door haar voor klager behandelde dossiers (compleet) heeft afgegeven, de (onderhavige) klachten niet naar behoren kan onderbouwen. Daarmee zou sprake zijn van een oneerlijk proces, aldus klager. Klager vraagt daarom afgifte van alle stukken die verweerster onder zich heeft in de door haar behandelde dossiers. Ter zake wordt het volgende overwogen. Klager heeft reeds eerder erover geklaagd dat verweerster de stukken die betrekking hebben op de door haar voor klager behandelde dossiers niet aan klager heeft afgeven. De raad heeft die klacht eerder, bij beslissing van 7 juni 2021 (zaaknummer raad 20-604/DB/LI, bij hof bekend onder nummer 210216) gegrond verklaard. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij nadien alle stukken die zij in de zaken van klager nog onder zich had, heeft afgegeven aan klagers (nieuwe) advocaat. Nu klager niet onderbouwd heeft gesteld ter zake van welke klachtonderdelen hij - welke - stukken nodig heeft om de klacht voldoende deugdelijk te kunnen onderbouwen, is er geen reden verweerster te vragen nadere stukken in het geding te brengen. Dit daargelaten dat klager niet heeft onderbouwd welke stukken verweerster, in weerwil van haar verklaring, nog onder zich zou hebben. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.

Klachtonderdelen a), b) en c)
5.13 Voor zover het beroep is gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de raad onder verwijzing naar het ne-bis-in-idem-beginsel wordt dit gezamenlijk besproken. Bij de beoordeling daarvan wordt de volgende maatstaf tot uitgangspunt genomen.

Maatstaf ne-bis-in-idem
5.14 Op grond van het (ook) in het tuchtrecht geldende ne-bis-in-idem-beginsel kan niet opnieuw worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De advocaat/advocate tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem/haar daarmee afgewikkeld is en niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd (zie HvD 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Dit geldt ook als de klachtomschrijving anders wordt geformuleerd, maar betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde periode.

Beoordeling ne-bis-in-idem, algemene overweging
5.15 Anders dan klager stelt, brengt de enkele omstandigheid dat de deken de onderhavige klachten in behandeling heeft genomen en ter kennis van de raad heeft gebracht, nadat het hof bij beslissing van 14 mei 2018 ter zake eerdere klachten van klager tegen verweerster (klachtnummer K17-044/zaaknummer raad 17-617/DB/LI) onherroepelijk uitspraak heeft gedaan, niet met zich mee dat dus van dezelfde klachten en/of dezelfde feiten geen sprake is. Die gedachte berust op een misvatting. Het is niet aan deken maar aan de tuchtrechter om over de aan hem voorgelegde klachten te oordelen.

5.16 Vast staat dat het hof in 2018 onherroepelijk uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de klachtonderdelen die toen voorlagen. Voor zover uit de hiervoor door het hof en eerder ook door de raad vastgestelde feiten blijkt dat de in de klachtomschrijving verweten gedragingen in essentie dezelfde zijn als de gedragingen waarover klager al eerder heeft geklaagd en waarop onherroepelijk is beslist, zal de tuchtrechter daar - gelet op het hiervoor aangehaalde ne-bis-in-idem-beginsel - niet nogmaals over oordelen.
Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op handelen of nalaten van verweerster waarmee klager eerder, te weten ten tijde van het voeren van de eerste tuchtzaak, niet bekend was of kon zijn, dient hij in beginsel in zijn klachten te worden ontvangen. Dit kan anders zijn als deze feitelijk toch te nauw verweven zijn met het handelen dat wel eerder werd beoordeeld dan wel als klager onvoldoende belang heeft bij de betreffende klachtonderdelen.

Misbruik van klachtrecht, algemene overweging
5.17 Een advocaat/advocate moet er op kunnen en mogen vertrouwen dat met een uitspraak van het hof een einde is gekomen aan de tuchtzaak die klager jegens hem/haar aanhangig heeft gemaakt voor zover die uitspraak ziet op zijn/haar handelen ter zake het toen voorliggende feitencomplex in de toen aan de orde zijnde periode. Van een klager mag verwacht worden dat hij al zijn klachten, voor zover gebaseerd op handelen of nalaten waarmee hij bekend is of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, tegelijkertijd indient. Tegen die achtergrond kan het opvolgend indienen van nieuwe klachten onder omstandigheden misbruik van klachtrecht opleveren.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de verschillende klachtonderdelen
5.18 De klachtonderdelen, zoals die door de deken en later door de raad zijn samengevat tot de klachtonderdelen a) tot en met c) komen op die wijze geformuleerd (grotendeels) overeen met de klachten in de eerste tuchtzaak. Evenwel moet aan de hand van de door klager daaraan gegeven onderbouwing en de specifieke verwijten als geformuleerd in zijn klacht aan de deken van 18 juli 2019 beoordeeld worden of al dan niet sprake is van nieuwe klachten, dan wel, als dat niet het geval is, het ne-bis-in-idem-beginsel aan ontvankelijkheid van klager in de weg staat. Dat leidt, zoals hierna zal blijken, ertoe dat naar het oordeel van het hof enkele klachtonderdelen, anders dan de raad heeft geoordeeld, wel nieuw zijn, geen handelen of nalaten van verweerster betreft waarmee klager reeds ten tijde van het indienen van de eerste tuchtklacht bekend was of kon zijn, dan wel klachten zijn die zodanig verweven zijn met het aan die klachten ten grondslag liggende feitencomplex dat ze om die reden onder het ne-bis-in-idem-beginsel vallen. Klager is dan ook, zoals hierna zal blijken, in enkele klachtonderdelen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

5.19 De onderhavige klachten betreffen de tweede klachtprocedure van klager tegen verweerster. Daarmee kan, voor zover het ne-bis-in-idem-beginsel niet aan ontvankelijkheid in de weg staat niet geoordeeld worden dat sprake is van misbruik van recht. Dat kan bij voortdurende opvolging van klachtprocedures, en dus ook in de andere aanhangige zaken, anders zijn.


Klachtonderdeel a)  belangen van klager niet naar behoren behartigd

Algemeen: maatstaf kwaliteit van de dienstverlening.
5.20 De raad heeft bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 11 oktober 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:168).

- Hoorzitting MSNP
5.21 Het verwijt dat verweerster klager niet tijdens een hoorzitting heeft bijgestaan in de MSNP-procedure bij de gemeente Heerlen is onderdeel geweest van de eerdere tuchtprocedure waarin het hof onherroepelijk heeft beslist. Exact dit klachtonderdeel is door de raad beoordeeld in r.o. 4.4. van zijn uitspraak van 4 december 2017, bekrachtigd door het hof bij uitspraak van 14 mei 2018. De raad heeft klager gelet op het ne-bis-in-idem-beginsel terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van klager ter zake slaagt niet.

- Kort geding in plaats van bodemzaak boedel
5.22 Voor zover klager klaagt over het ten onrechte starten van een kort geding in plaats van een bodemprocedure in de boedelscheiding is sprake van een klacht die ziet op handelen van verweerster dat dateert van - kort - na indiening van de eerste tuchtklacht. Niet gebleken is dat die (nauw) verweven is met het reeds in die eerdere tuchtzaak ter beoordeling voorgelegde feitencomplex dat klager om die reden niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Uit de e-mail van 25 januari 2017 blijkt evenwel dat verweerster de keuze voor het kort geding met klager heeft gecommuniceerd. Dat sprake is van een onjuiste keuze of dat verweerster de grenzen van haar vrijheid van handelen heeft overschreden, is niet gebleken. Derhalve slaagt het beroep voor zover klager opkomt tegen de niet-ontvankelijk-verklaring door de raad maar wordt de klacht vervolgens ongegrond verklaard.

- Geen dwangsom gevorderd in zaak buurman/berging
5.23 Het vonnis in de zaak tegen de achterbuurman van klager over een berging dateert van 13 september 2017. Klager stelt dat pas op dat moment, in het kader van de tenuitvoerlegging van dat vonnis, duidelijk is geworden dat verweerster haar vordering om de buurman te veroordelen tot het afbreken van de berging niet heeft voorzien van een dwangsom. Dat klager zich dit niet op een eerder moment heeft gerealiseerd, is voorstelbaar. Nu dit vonnis dateert van na het indienen van de eerste tuchtklacht op 15 januari 2017 is klager in dit klachtonderdeel ontvankelijk. Weliswaar blijkt uit de feiten opsomming in de uitspraak van de raad van 4 december 2017 dat de procedure tegen de buurman toen reeds liep, maar uit die uitspraak blijkt niet dat de raad het handelen van verweerster met betrekking tot het al dan niet vorderen van een dwangsom heeft beoordeeld. Klager is derhalve in dit klachtonderdeel ontvankelijk. Met klager is het hof van oordeel dat een redelijk bekwaam advocaat deze vordering had moeten voorzien van een dwangsom. Verweerster heeft dat ten onrechte nagelaten, waarvoor zij geen verklaring heeft gegeven. Overigens had verweerster indien dat nodig was geweest deze omissie met een kort geding (tot executie) kunnen repareren. Verweerster heeft door genoemd nalaten in strijd met de hiervoor weergegeven maatstaf gehandeld en de kernwaarde deskundigheid geschonden, met, nogmaals, de aantekening dat de omissie het reparabel was. In zoverre slaagt het beroep. Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.

- Procedure tegen ICS
5.24 De ICS kwestie heeft blijkens de uitspraak van de raad van 4 december 2017 onderdeel uitgemaakt van de eerste tuchtzaak en in de beoordeling van de raad betrokken (r.o. 5.2 in samenhang met 2.1), bekrachtigd door het hof. Het ne-bis-in-idem-beginsel staat aan het opnieuw beoordelen daarvan in de weg. Het beroep slaagt derhalve niet, klager is terecht door de raad niet-ontvankelijk verklaard.


Klachtonderdeel b)  overschrijden grenzen vrijheid van handelen

5.25 Ook dit klachtonderdeel dat ziet op beweerdelijke chantage door verweerster is onderdeel geweest van de eerdere tuchtprocedure en door de raad beoordeeld in r.o. 5.1. De raad heeft klager daarom op goede gronden, wederom vanwege het ne-bis-in-idem beginsel niet-ontvankelijk verklaard. Ook dit beroep slaagt niet. Overigens heeft klager eerder ook in een herzieningsprocedure tegen de onherroepelijk geworden beslissing van het hof in de eerste tuchtzaak zonder succes geprobeerd dit oordeel opnieuw aan de tuchtrechter voor te leggen. 


Klachtonderdeel c)  onterechte/onjuiste toevoegingen/financiële aangelegenheden

5.26 De klacht dat verweerster ten onrechte toevoegingen zou hebben aangevraagd is reeds door de raad in de eerste tuchtzaak beoordeeld (r.o. 5.5 van de beslissing van 4 december 2017, bekrachtigd bij beslissing van 14 mei 2018 door het hof). De twee door verweerster aangevraagde toevoegingen van 26 februari 2016 (nummer 1HU1337) en van 10 februari 2017 (nummer 1HL5700) dateren van voor de indiening van de eerste klacht in 2017.  De onderhavige klacht betreft derhalve hetzelfde onderwerp als waarover eerder is geklaagd, althans een onderwerp dat daarmee zo nauw verweven is dat het ne-bis-in-idem-beginsel daaraan in de weg staat. Klager is derhalve niet-ontvankelijk. Het beroep ter zake is ongegrond.

5.27 Ter zake de klacht dat verweerster geen peiljaarverlegging heeft aangevraagd, voor zover die klacht al als nieuwe klacht zou kunnen worden beschouwd, wordt klager ook niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft, zoals de deken ook heeft geconstateerd, telkens de laagste eigen bijdrage opgelegd gekregen. Bij deze klacht heeft klager dan ook geen belang.


Klachtonderdeel d)  zonder toestemming bijzondere bijstand aanvragen

5.28 Voor zover het beroep van klager (ook) is gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel d) wordt klager in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat klager geen beroep kan instellen tegen een gegrond verklaarde klacht (artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet). Dat de uitzondering daarop als bedoeld in artikel 48 lid 9 Advocatenwet zich heeft voorgedaan, is niet gesteld en evenmin gebleken. 

Slotsom
5.29 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard waar het een deel van klachtonderdeel a) betreft. Het daartegen gerichte beroep slaagt in die zin dat klager voor dat deel (te weten de klacht ter zake niet gevorderde dwangsommen in de zaak tegen de achterbuurman en gestart kort geding in plaats van bodemzaak inzake de boedelscheiding) ontvankelijk wordt verklaard. De klacht ter zake de dwangsommen wordt gegrond verklaard, die ter zake de aard van de gestarte procedure ongegrond. Het beroep tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van de klachtonderdelen b) en c) faalt. Klager wordt in zijn beroep tegen het oordeel van de raad ter zake klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk verklaard.
Hoezeer de veelheid aan klachten veel tijd en kosten voor verweerster met zich brengen, kent het tuchtrecht in beginsel geen mogelijkheid om klagers in de kosten te veroordelen. Het door verweerster gedane verzoek daartoe moet dan ook worden afgewezen.

Maatregel
5.30 Nu de klachten deels gegrond worden verklaard, zal het hof een maatregel opleggen. De raad heeft een klachtonderdeel gegrond verklaard. Daar komt een gegrond klachtonderdeel bij. Verweerster heeft de door het niet vorderen van dwangsommen de kernwaarde deskundigheid geschonden en in het door de raad gegronde klachtonderdeel d) is sprake van schending van de (financiële) integriteit. Het hof acht in dit geval een waarschuwing voldoende passend. Enerzijds omdat de door de raad gegrond geachte klacht handelen betrof dat mede in het belang van klager was en waar het om de niet gevorderde dwangsommen een reparabele omissie betrof.

Proceskosten
5.31 Gelet op de veelheid van klachten die grotendeels niet-ontvankelijk en ongegrond ziet het hof aanleiding verweerster niet in de proceskosten te veroordelen, ondanks het enkele gegrond verklaarde klachtonderdeel.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder zaaknummer: 20-277/DB/LI, behoudens voor zover het de gegrondverklaring van klachtonderdeel d) betreft;

en doet opnieuw recht:

6.2  verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen (deels) a), b) en c);

6.3  verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond en deels ongegrond;

6.4  legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.


Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 11 februari 2022.