ECLI:NL:TAHVD:2022:28 Hof van Discipline 's Gravenhage 210263

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:28
Datum uitspraak: 07-02-2022
Datum publicatie: 08-02-2022
Zaaknummer(s): 210263
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: klacht over eigen advocaat. Een medewerker van verweerders kantoor heeft 4 euro griffierecht te weinig overgemaakt, waardoor de zaak van klager niet-ontvankelijk is verklaard. Gezien de omstandigheden van het geval is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verkorte bekrachtiging oordeel raad.

BESLISSING

van 7 februari 2022
in de zaak 210263

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
 
1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-382/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:193 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 25 augustus 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift d.d. 21 oktober 2021 met bijlagen van klager.
 
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 januari 2022. Daar zijn verschenen klager en verweerder met zijn gemachtigde, mr. S. Bordewijk. 


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Klager heeft op 14 december 2018 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het ministerie) een Verklaring Omtrent Gedrag aangevraagd in verband met zijn inschrijving als advocaat bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Bij besluit van 4 maart 2019 heeft het ministerie de aanvraag afgewezen. Klager was het met die afwijzing niet eens en heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend voor juridische bijstand.

3.3 Een kantoorgenoot van verweerder heeft namens klager bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 maart 2019. Bij beslissing op bezwaar van 21 mei 2019 heeft het ministerie het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de zaak vervolgens van zijn kantoorgenoot overgenomen en namens klager beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Verweerder was op dat moment advocaat-stagiaire.

3.4  Op 3 juli 2019 heeft de rechtbank een nota gestuurd aan het kantoor van verweerder voor de betaling van het griffierecht van € 174,-. Het bedrag diende binnen vier weken voldaan te worden. Verweerder heeft de nota op 11 juli 2019 doorgestuurd aan klager. Klager heeft vervolgens de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De griffier heeft het verzoek van klager bij brief van 24 juli 2019 afgewezen.

3.5  Op 25 juli 2019 heeft de rechtbank een nieuwe nota voor het griffierecht gestuurd aan het kantoor van verweerder. Bij aangetekende brief van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank het kantoor van verweerder aangemaand het griffierecht alsnog binnen vier weken te voldoen. Tussen klager en verweerder is vervolgens besproken dat bij uitzondering verweerders kantoor de nota zou voorschieten.

3.6  Op 13 september 2019 heeft een kantoorgenoot van verweerder € 170,- aan griffierecht voldaan. De kantoorgenoot heeft verweerder meegedeeld dat het griffierecht was voldaan.

3.7  Bij uitspraak van 22 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep van klager (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard omdat € 170,- aan griffierecht was betaald in plaats van € 174,-.

3.8  Op 29 november 2019 heeft verweerder namens klager verzet ingesteld tegen de uitspraak van 22 oktober 2019. Op 24 juli 2020 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.

3.9  Bij e-mail van 27 juli 2020 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep en hem een schikkingsvoorstel gedaan van € 50.000,-. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling dezelfde dag doorgestuurd naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van zijn kantoor.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij € 4,- te weinig aan griffierecht heeft betaald, waardoor de rechtbank het beroep van klager niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

5.1 De raad heeft de klacht ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat een kantoorgenoot van verweerder € 4,- aan griffierecht te weinig heeft voldaan, waardoor de rechtbank het beroep van klager niet-ontvankelijk heeft verklaard. Als opdrachtnemer is verweerder verantwoordelijk voor het handelen van een medewerker die op zijn kantoor werkzaam is, maar onder de omstandigheden van het geval oordeelt de raad dat met de menselijke vergissing van een kantoorgenoot nog geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder zelf.
De omstandigheden van het geval houden het volgende in. Verweerder, die destijds nog geen jaar advocaat-stagiaire was, heeft verklaard dat hij de factuur met het juiste bedrag aan zijn kantoorgenoot had gezonden en dat die kantoorgenoot hem heeft bevestigd dat het griffierecht was betaald, zonder daarbij het bedrag te noemen. Verweerder heeft na het ontdekken van de vergissing deze direct erkend en hiervoor zijn excuses aan klager aangeboden. Hij heeft vervolgens verschillende (telefoon)gesprekken met klager gevoerd en er alles aan gedaan om – zonder kosten voor klager – de zaak alsnog inhoudelijk behandeld te krijgen. Dat is helaas niet gelukt. Nadat klager verweerder aansprakelijk had gesteld, heeft verweerder de aansprakelijkstelling direct doorgestuurd naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van zijn kantoor, die heeft geprobeerd een minnelijke regeling met klager te treffen. Het kantoor van verweerder heeft voorts maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

beroepsgronden klager

5.2 Klager heeft in beroep aangevoerd dat de raad kennelijk niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de klacht. Een zorgvuldig advocaat had deze fout niet gemaakt. Daarbij is, anders dan de raad overweegt, er niet alles aan gedaan om de fout te herstellen. Er is geen schadevergoeding betaald en de fout is niet hersteld. De kosten voor de aangevraagde VOG zijn niet vergoed door verweerder en de stelling dat het verzet ‘gratis’ zou zijn gebeurd, slaagt niet nu klager bijgestaan werd op basis van toevoeging.

verweer in beroep

5.3 Er is gemotiveerd verweer gevoerd in beroep.

overwegingen hof

5.4 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel over de mate waarin het handelen van verweerder als (niet) tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden beoordeeld. Het hof verwerpt dan ook de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1  bekrachtigt de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-382/A/A.


Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. V. Wolting en Chr.H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.


griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 7 februari 2022.