ECLI:NL:TAHVD:2022:20 Hof van Discipline 's Gravenhage 210220
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 01-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 210220 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Als een advocaat blijkt dat zijn cliënt en hij op verschillende sporen zitten ten aanzien van de afgesproken opdracht, dient de advocaat zich tot zijn cliënt te wenden om navraag te doen naar diens verwachtingen en dient hij duidelijkheid te verschaffen in hoeverre hij aan deze verwachtingen kan en wil voldoen. Verweerder heeft de zaak echter gedurende langere tijd op zijn beloop gelaten. Klacht door de raad deels gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, met veroordeling van verweerder in de proceskosten in hoger beroep. Verkorte bekrachtiging. |
BESLISSING
van 31 januari 2022
in de zaak 210220
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 21 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-681/AL/NN). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a), b) en c) niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij het handelen of nalaten van verweerder vóór 2 november 2016 betreffen. Klachtonderdeel a) is gegrond verklaard voor zover dit het handelen of nalaten van verweerder na 2 november 2016 betreft. Klachtonderdeel c) is gegrond verklaard ten aanzien van het niet wijzen op de verjaringstermijn voor zover dit het handelen of nalaten van verweerder na 2 november 2016 betreft. Klachtonderdeel c) is voor het overige ongegrond verklaard voor zover dit het handelen of nalaten van verweerder na 2 november 2016 betreft. Klachtonderdeel b) is ongegrond verklaard voor zover dit het handelen of nalaten van verweerder na 2 november 2016 betreft. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissing is als ECLI:NL:TADRARL:2021:169 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing, met een bijlage, is op
7 juli 2021 per
e-mail en op 8 juli 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager, met een bijlage, ingekomen ter griffie van het hof
op 9 september 2021 per post.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 december 2021. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via een skypeverbinding (verweerder) respectievelijk telefoonverbinding (klager). Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunt toegelicht. De griffier heeft van hetgeen besproken is aantekening gemaakt.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Klager, woonachtig in Duitsland en werkzaam in Zwitserland, is sinds 2009 verwikkeld in een grensoverschrijdend arbeidsgeschil met zijn toenmalige werkgever P., waaronder een loonvorderingsprocedure naar Nederlands recht door klager. In deze procedure werd klager bijgestaan door advocaat J.
3.3 Klager heeft met ingang van 1 februari 2012 zijn arbeidsovereenkomst met werkgever P. opgezegd.
3.4 Eind 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend. De opdracht is door verweerder
bevestigd bij brief van 10 december 2013. In de opdrachtbevestiging is vermeld dat
verweerder de juridische mogelijkheden zal onderzoeken om de voormalig werkgever van
klager aan te spreken op grond van onrechtmatig handelen. Tevens is daarin vermeld
dat verweerder heeft aangeboden om de nog lopende procedure inzake de loonvordering
van advocaat J. over te nemen, maar dat klager er de voorkeur aan heeft gegeven deze
procedure bij de oude advocaat te laten.
3.5 Klager en verweerder hebben afgesproken dat de afronding van de loonvorderingsprocedure
eerst zou worden afgewacht.
3.6 De loonvorderingsprocedure is in hoger beroep geëindigd middels een minnelijke
regeling vastgelegd in een proces-verbaal van 1 juni 2015.
3.7 In zijn e-mail van 16 september 2015 heeft klager verweerder van de beëindiging
van de loonvorderingsprocedure op de hoogte gesteld en hem verzocht de schadevergoeding
met wettelijke rente te claimen.
3.8 Op enig moment heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij zijn pijlen
wilde richten op advocaat J. In zijn e-mail van 15 maart 2016 merkt klager op:
“Ik zou graag zien dat u kijkt naar de onderbouwing van dit geheel, niet zozeer voor
een rechtszaak als wel voor een claim naar de BA-verzekeraar van …” (de raad: hier
noemt klager het kantoor van advocaat J.)
Op 22 april 2016 laat klager in aansluiting op het bericht van 15 maart 2016 per e-mail aan verweerder weten:
“Ik vraag nog maar eens beleefd na hoe we nu met deze kwestie verder gaan. Het moet
natuurlijk niet zo zijn dat we termijnen aan missen omdat er niets is gebeurd. Ik
blijf dus maar aan de bel trekken.”
3.9 Verweerder antwoordt in zijn e-mail van 22 april 2016 dat er geen mogelijkheden
zijn om de voormalig werkgever aan te spreken, omdat klager zelf de arbeidsovereenkomst
heeft opgezegd. Verder heeft verweerder erop gewezen dat, indien daar hard bewijs
voor is, de werkgever wellicht nog op basis van goed werkgeverschap dan wel onrechtmatige
daad aangesproken kan worden in verband met de wijze waarop de werkgever met klager
is omgegaan. Verweerder gaat niet in op de wens van klager om advocaat J. aansprakelijk
te stellen, maar merkt wel op:
“… maar ik zie niet in welke termijnen in deze zaak zouden kunnen verlopen”.
3.10 Op 25 april 2016 vraagt klager bij verweerder opnieuw aandacht voor zijn wens
om advocaat J. aan te spreken:
“Ik heb voordat ik mijn ontslag genomen heb aan mijn advocaat gevraagd of het een
probleem was om het zo te doen. Hij heeft mij niet gewaarschuwd voor de consequentie…
Waar ik dus heen wil is een claim bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.”
3.11 Klager heeft in zijn e-mails van 26 september 2016, 14 april 2017, 5 september
2017 en 20 mei 2018 verweerder verzocht hierop te reageren.
3.12 Verweerder heeft bij e-mail van 21 mei 2018 klager uitgenodigd voor een gesprek
op zijn kantoor. Klager heeft in zijn e-mail van 22 mei 2018 dit aanbod vanwege de
reisafstand afgeslagen en verzocht per e-mail te reageren.
3.13 Verweerder heeft in zijn e-mail van 18 juni 2018 aan klager meegedeeld het dossier
te sluiten. Hij heeft daarbij onder meer het volgende bericht:
“ (…) U geeft nu aan dat er een zaak gestart zou moeten worden tegen uw voormalig
advocaat. Dat valt niet onder de opdracht die met u is overeengekomen. Los daarvan,
ben ik van mening dat het vreemd is dat u de advocaat wilt aanspreken die u later
nog lange tijd heeft bijgestaan. Maar goed, dat zou eventueel wel kunnen. Ik heb echter,
los van het feit dat ik dienaangaande met u een nieuwe opdrachtovereenkomst zou moeten
sluiten, geen dan wel onvoldoende stukken van u ontvangen om een zaak tegen de betreffende
advocaat te starten.
Ik heb u nu meerdere malen verzocht contact op te nemen voor een afspraak zodat wij
kunnen bespreken wat ik verder voor u zou kunnen betekenen. Nu u aangeeft dat niet
te willen, sluit ik dit af.”
3.14 Klager heeft op 2 november 2019 een klacht ingediend bij de deken.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing, in dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet
door:
a) traag en niet adequaat te handelen en niet te reageren op berichten van klager;
b) (…)
c) ondermaatse kwaliteit van werkzaamheden te leveren.
5 BEOORDELING
Inhoudelijk - overwegingen raad
5.1 De raad heeft, samengevat, overwogen dat het verwijt dat verweerder traag dan
wel niet heeft gereageerd op de berichten van klager, terecht wordt gemaakt. Uit de
overgelegde correspondentie blijkt dat verweerder niet of zeer traag heeft gereageerd
op de e-mails van klager. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij aan hem gerichte
berichten van zijn cliënt, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen een redelijke
termijn beantwoordt. Verweerder heeft dit nagelaten, hetgeen hem tuchtrechtelijk kan
worden aangerekend. Verweerder heeft in zijn schriftelijke verweer en tijdens de zitting
aangevoerd dat hij de diverse e-mails van klager telefonisch heeft beantwoord. Aangezien
dit door klager wordt ontkend en door verweerder niet nader is onderbouwd, bijvoorbeeld
aan de hand van telefoonnotities, is onvoldoende aannemelijk geworden dat verweerder
de e-mails van klager telefonisch afdoende heeft beantwoord.
5.2 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld, heeft
de raad overwogen dat het uit de inhoud van de door klager verzonden e-mails voor
verweerder duidelijk moet zijn geworden dat klager in de veronderstelling verkeerde
dat verweerder advocaat J. aansprakelijk zou stellen. Een advocaat behoort als opdrachtnemer
de regie te voeren. Verweerder heeft de zaak echter gedurende langere tijd op zijn
beloop gelaten. Hij is niet ingegaan op de kennelijk veranderde behoefte van zijn
cliënt, maar heeft enkel afgewacht of de nadere informatie van klager nog zou komen.
Hierdoor bleef klager in de onjuiste veronderstelling dat verweerder voor hem een
aansprakelijkheidsprocedure tegen advocaat J. zou starten. Deze passieve opstelling
is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht en kan hem
tuchtrechtelijk worden verweten.
5.3 Voorts had van verweerder verwacht mogen worden dat hij klager op zijn minst zou
hebben gewezen op mogelijke verjaring van vorderingen op advocaat J. of klager er
expliciet op had moeten wijzen dat hij zich hier niet mee bezig hield en zich hier
niet in verdiepte. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals een
redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt en heeft hij niet de zorg
verleend die hij jegens zijn cliënt had moeten betrachten.
Inhoudelijk - overwegingen hof
5.4 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
proceskosten
5.5 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal
het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen
in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling
Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.6 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 21 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-681/AL/NN;
6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het
hof van
€ 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn
zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 januari 2022.