ECLI:NL:TAHVD:2022:2 Hof van Discipline 's Gravenhage 210214
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-01-2022 |
Datum publicatie: | 25-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 210214 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder zou klagers belangen onvoldoende hebben behartigd in zijn geschil met een aannemer. Ongegrond. Bekrachtiging raadsbeslissing. |
BESLISSING
van 17 januari 2022
in de zaak 210214
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-120/A/A), waarin de klacht van klager ongegrond is geoordeeld.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:135 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klager is op 6 juli 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van 31 augustus 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 november 2021. Daar zijn klager met zijn zoon en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van op voorhand toegezonden spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager heeft sinds 2014 een geschil met een aannemer over gebreken en schade naar
aanleiding van een door die aannemer uitgevoerde verbouwing en renovatie van zijn
woning.
3.3 De zaak is in eerste instantie behandeld door de rechtsbijstandsverzekeraar van
klager (hierna: DAS). Eind september 2018 heeft verweerder de zaak van DAS overgenomen.
In de periode 2014 tot september 2018 hadden twee andere advocaten voor klager opgetreden
en drie expertisebureaus een rapport uitgebracht over de gebreken en de omvang van
de schade aan de woning. Die drie bureaus waren alle drie tot een andere uitkomst
gekomen.
3.4 Op 15 oktober 2018 heeft verweerder van DAS een formele opdrachtbrief ontvangen
om de zaak van klager te behandelen. Verweerder heeft de aannemer vervolgens eind
december 2018 namens klager gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. De aannemer heeft
een conclusie van antwoord ingediend en tevens een vordering in reconventie ingesteld.
3.5 Op 29 mei 2019 heeft er een zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting, die slechts
10 minuten duurde, heeft de rechter partijen meegedeeld dat er een deskundige zal
worden benoemd om zich uit te laten over de aard en omvang van de gebreken en de hoogte
van de schade.
3.6 Op 27 november 2019 heeft de tweede zitting plaatsgevonden, in de woning van klager.
Bij die zitting was de door de rechtbank benoemde deskundige aanwezig. Ook een eerder
door klager aangezochte deskundige was aanwezig, net als klager en verweerder. De
door de rechtbank benoemde deskundige heeft alle door klager gestelde gebreken (in
totaal 70) nagelopen en een groot deel van die gebreken erkend en toegerekend aan
de aannemer. Eén gebrek heeft de deskundige niet erkend, namelijk renovatie van de
gevel/voegwerk.
3.7 Na afloop van de inspectie heeft de door de rechtbank benoemde deskundige de schade
begroot die door de aannemer vergoed diende te worden. Die begroting kwam lager uit
dan die van de laatste door klager ingeschakelde deskundige. De rechter heeft vervolgens
geprobeerd partijen tot een schikking te bewegen, maar dat bleek toen niet mogelijk.
3.8 Bij e-mail van 4 december 2019 heeft verweerder DAS onder meer geschreven:
“Ik wil ter voorkoming van oplopende kosten onderzoeken of een regeling toch mogelijk
is. Daarvoor is in de eerste plaats vereist dat de DAS afziet van een mogelijke proceskostenveroordeling.
(…) Verder zal DAS afstand moeten doen van de reeds betaalde expertisekosten voor
de rechtbank deskundige en overige betrokkenen en kosten in dit dossier. Wellicht
is een regeling mogelijk als DAS bereid zou zijn in plaats van de aanvullende kosten
voor het deskundigenbericht in combinatie met aanvullende procedure kosten, een bedrag
rechtstreeks aan [de familie van klager] te betalen. Ik zal aanvullend ook nagaan
of de wederpartij nog bereid is om een aanvullende vergoeding te betalen. De zaak
is nu geagendeerd op de rol van 8 januari 2020 waarop partijen zich dienen uit te
laten over het verdere verloop van de procedure en eventuele aanvullende werkzaamheden
van de deskundige.”
3.9 Verweerder heeft deze e-mail in cc aan klager gestuurd.
3.10 Bij e-mail van eveneens 4 december 2019 heeft verweerder klager onder meer meegedeeld
dat volgens hem het maximaal haalbare is dat zowel de aannemer als DAS ieder nog €
2.500,- betalen, zodat [naast het al door de aannemer te betalen bedrag van € 5.000,-;
hof] aan klager in totaal een bedrag van € 10.000,- zou worden uitgekeerd.
3.11 Klager heeft hierop bij e-mail van 9 december 2019 gereageerd en verweerder meegedeeld
dat hij hoopt dat de door verweerder genoemde bedragen verhoogd kunnen worden.
3.12 Bij e-mail van 20 december 2019 heeft DAS verweerder meegedeeld dat DAS bereid
is een financiële bijdrage te leveren van € 2.000,-.
3.13 Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft verweerder DAS en klager onder meer geschreven:
“Vorige week (…) heb ik telefonisch overleg gehad met [de familie van klager] over
de stand van zaken en mogelijkheden hoe verder te gaan. Samengevat ligt er nu een
aanbod van de wederpartij om € 5.000,-- te betalen (zoals voorgesteld door de rechter
n.a.v. een deskundigenonderzoek in de woning). DAS heeft (onder voorwaarden) aangeboden
een bedrag van € 2.500,-- te betalen. Zoals afgesproken met [de familie van klager]
heb ik de advocaat van de wederpartij gevraagd of er toch nog meer kan worden betaald.
De advocaat heeft mij daarover nog geen uitsluitsel kunnen geven, maar mogelijk is
er ruimte voor een aanvullend bedrag van rond de € 2.000-2500 euro. Dat zou in totaal
neerkomen op een bedrag van € 10.000,--. Als [de familie van klager] dat niet accepteert,
zal er verder geprocedeerd moeten worden en zal conform de procedure de deskundige
gevraagd worden de schade nader op te maken in een rapport. Daarna zullen partijen
schriftelijk verder procederen. Mijn verwachting is echter niet dat daarmee hetzelfde
bedrag zal worden behaald / vastgesteld zoals dat nu mogelijk is in een schikking.
Verder is het nog de vraag hoe die uitkomst nog gevolgen heeft voor de procedure,
nu de schade dus lager is dan gevorderd en [de familie van klager] nog een deel van
de facturen (buitengevel) moet betalen en niet mocht opschorten. Van belang is dat
[klager] bij een voortzetting van de procedure eerst nog € 1.500,-- aan voorschot
voor de deskundige zal moeten voorschieten.
(…)
Als [de aannemer] wel bereid is om in totaal 7500 te betalen en de DAS 2500, is mijn
advies dit te accepteren omdat een vervolg van de procedure waarschijnlijk niet tot
een hogere schadevergoeding zal leiden.”
3.14 Vervolgens heeft er e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
3.15 Bij e-mail van 19 maart 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Ik heb al meerdere keren uiteengezet dat er door jullie een keuze gemaakt moet worden
over of en hoe de procedure kan worden voortgezet. (…) Voor de goede orde heb ik de
opties nogmaals samengevat in deze e-mail.
Optie 1
De eerste optie is het treffen van een schikking. Zoals jullie weten zal die schikking
neerkomen op een netto vergoeding van € 10.000,--. (…) Ik begrijp uiteraard dat die
€ 10.000,-- substantieel minder is dan hetgeen is gevorderd. Echter, het grootste
verschil wordt gevormd door de geveldiscussie. (…) Verder vorderen jullie een post
van ruim € 4.000 voor de airco units. De deskundige heeft daar geen oordeel over kunnen
vellen. Jullie hebben ook geen factuur kunnen aanleveren. De kans bestaat dat deze
schade niet wordt toegewezen. Ook een omvangrijke schilderpost ad € 2.656 zal niet
worden toegewezen. Andere posten zijn door de deskundige simpelweg lager begroot omdat
er een andere minder kostbare herstelmethode is begroot.
Optie 2
De andere optie is dat we de procedure voortzetten.
(…)
Zoals ik al in een eerdere e-mail heb verwoord, acht ik de kans het grootst dat de
schikking jullie onderaan de streep het meeste oplevert.”
3.16 Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 29 maart 2020 gevraagd
of het mogelijk is om na de uitspraak van 1 april 2020 tot een schikking te komen.
Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 30 maart 2020 meegedeeld dat er op 1
april 2020 geen uitspraak komt en dat het aan klager is om een keuze te maken over
de voortgang van de zaak. Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 31 maart 2020
meegedeeld dat hij kiest voor optie 1.
3.17 Verweerder heeft vervolgens een vaststellingsovereenkomst opgesteld die door
klager en de aannemer is ondertekend, waarna de procedure bij de rechtbank is doorgehaald.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder is te afwachtend geweest hoewel hij klager had voorgehouden dat de zaak
haalbaar was.
b) Verweerder heeft op de zitting bij klager thuis de belangen van klager onvoldoende
behartigd. Hij heeft niet gereageerd op de bevindingen van de deskundige en de vragen
van de rechter.
c) Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van al het bewijsmateriaal dat klager hem
had toegestuurd ter onderbouwing van zijn schade.
d) Verweerder heeft niet gereageerd op de voorlopige uitspraak van de rechter over
de hoogte van de schade.
e) Verweerder heeft niet gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting
terwijl klager het daarmee niet eens was.
f) Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van data en wanneer de zaak
op de rol stond.
g) Verweerder heeft niet meer aan de rechtbank meegedeeld dat klager nog een overzicht
had van ongeveer € 4.000,- aan kosten die hij zelf heeft moeten betalen voor diverse
noodreparaties.
h) Verweerder heeft na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich laten horen.
i) Verweerder heeft niet actief gereageerd om de zaak af te ronden. Verweerder was
te berustend en heeft weinig tot geen actie ondernomen.
5 BEOORDELING
omvang hoger beroep
5.1 In het hoger beroep heeft klager een aantal beroepsgronden geformuleerd. Die gronden
richten zich tegen de hiervoor geformuleerde klachtonderdelen a), b), c), d), e),
g), h) en i). Er is geen (kenbare) beroepsgrond gericht tegen klachtonderdeel f, zodat
het hof daar niet op zal beslissen.
overwegingen raad klachtonderdelen a) t/m d)
5.2 De raad heeft overwogen dat deze onderdelen zich lenen voor gezamenlijke behandeling. De klachten komen erop neer dat verweerder de belangen van klager op de zitting van 27 november 2019 onvoldoende heeft behartigd. Volgens klager heeft verweerder niet gereageerd op de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige, heeft verweerder tijdens de zitting geen gebruik gemaakt van alle foto’s, facturen, kostenoverzichten en expertiserapporten die door klager waren aangeleverd en heeft verweerder niet gereageerd op de voorlopige uitspraak van de rechter over het schadebedrag.
5.3 De raad heeft deze klachtonderdelen ongegrond bevonden en daartoe overwogen dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat het doel van de zitting op 27 november 2019 was dat de door de rechtbank benoemde deskundige zijn oordeel zou geven over de door klager gestelde gebreken. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft alle 70 gebreken nagelopen en heeft de meeste daarvan erkend en toegerekend aan de aannemer. Hij heeft vervolgens een begroting gemaakt van de door de aannemer aan klager te vergoeden kosten. Niet valt in te zien wat verweerder hiertegen had kunnen inbrengen, naast hetgeen hij over de verschillende gebreken al in de dagvaarding had gesteld onder verwijzing naar het expertiserapport van de door klager ingeschakelde deskundige. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat de door klager ingeschakelde deskundige, die ook op de zitting van 27 november 2019 aanwezig was, de nodige opmerkingen heeft gemaakt over de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige. De door de rechtbank benoemde deskundige had de beschikking over het gehele dossier, inclusief de door klager in zijn klacht genoemde stukken. De rechter heeft op basis van de schadebegroting van de deskundige een voorstel gedaan voor een schikking. Anders dan klager stelt was dit geen voorlopige uitspraak, maar een begin van het beproeven van een schikking, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat het door de rechter genoemde schadebedrag de uitkomst was van de schadebegroting van de deskundige minus het bedrag van de door klager onbetaald gelaten factuur van de aannemer en dat die berekening juist was. Niet valt in te zien dat verweerder had moeten reageren op die berekening.
5.4 Op grond van de onder 5.3 weergegeven overweging heeft de raad geconcludeerd dat niet gebleken is dat verweerder de belangen van klager tijdens de zitting op 27 november 2019 onvoldoende heeft behartigd. Klachtonderdelen a), b) c) en d) zijn door de raad ongegrond verklaard.
beroepsgronden
5.5 Klager voert in essentie aan, dat anders dan de raad heeft overwogen, verweerder zijn belangen op de zitting van 27 november 2019 onvoldoende heeft behartigd. Er was een expertiserapport, opgesteld door een erkend expertisebureau maar tijdens de zitting heeft verweerder dit rapport niet besproken of aangehaald.
overweging hof
5.6 De zitting van 27 november 2019 betrof, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, een plaatsopneming door de rechter en de door de rechter benoemde deskundige. Op een dergelijke zitting is er geen plaats voor het nader bepleiten van het standpunt van partijen of voor het ter discussie stellen van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige. Die gelegenheid zou nog komen als partijen zouden voort procederen. Uit de beroepsgronden komt naar voren dat klager tijdens de plaatsopneming andere verwachtingen had en meer van verweerder had verwacht. Dat levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder op. Het hof ziet geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Wat in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager.
overweging raad klachtonderdeel e)
5.7 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel e) overwogen dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat een proces-verbaal slechts een zakelijke weergave is van hetgeen tijdens de zitting is gezegd en dat daarop alleen gereageerd kon worden als die weergave onjuist zou zijn of daarin iets ontbrak. Dat daarvan sprake was, heeft klager niet onderbouwd. Het klachtonderdeel dat verweerder niet heeft gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal terwijl klager het daarmee niet eens was, is door de raad derhalve ongegrond bevonden.
beroepsgronden
5.8 Klager voert aan dat hij bij verweerder diverse malen heeft aangegeven dat de inhoud van het proces verbaal niet klopte. Verweerder gaf aan dat dit wel correct verwoord was en wenste er verder geen tijd meer in te steken. Daar kwam nog bij dat bij elk contact (per mail of telefonisch) door verweerder een rekening werd opgesteld.
overweging hof
5.9 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het had op de weg van klager gelegen in hoger beroep te concretiseren wat aan het proces verbaal niet correct zou zijn wat hij heeft nagelaten. Het hof verwerpt ook deze beroepsgronden.
overweging raad klachtonderdeel g)
5.10 De raad heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel overwogen dat verweerder onbetwist heeft aangevoerd dat klager eerst na de zitting van 27 november 2019 met de vordering van € 4.000,- is gekomen en dat hij tegen klager heeft gezegd dat indien klager zou doorprocederen, dit bedrag als aanvullende schade zou kunnen worden gevorderd. De klacht dat verweerder niet op tijd aan de rechtbank heeft medegedeeld dat klager nog een schadeoverzicht had voor ongeveer € 4.000,- is door de raad derhalve ongegrond bevonden.
beroepsgrond
5.11 Klager voert aan dat hij voor de zittingsdag van 27 november 2019 al bij verweerder heeft aangegeven dat het vorderingsbedrag van € 4.000,- voor alle gemaakte kosten, zoals reparaties en vervangen van onderdelen, zeker moest worden meegenomen.
overweging hof
5.12 In het hoger beroep heeft klager volhard in zijn klacht dat hij voor de datum van de plaatsopneming op 27 november 2019 verweerder heeft geïnformeerd over een aanvullende schade van € 4.000,-. Verweerder heeft dit echter gemotiveerd betwist. In het licht daarvan lag het op de weg van klager om zijn standpunt nader te onderbouwen. Dat heeft klager niet gedaan. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat verweerder de rechtbank op een eerder moment over deze schade had kunnen berichten. De beroepsgrond wordt daarom door het hof verworpen.
overweging raad klachtonderdeel h) en i)
5.13 Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel h) dat hij na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich heeft laten horen. De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard, omdat uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat klager en verweerder korte tijd na de zitting van 27 november 2019 meerdere keren contact met elkaar hebben gehad. Het verwijt dat verweerder na de zitting van 27 november 2019 niets meer van zich heeft laten horen mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond. Klachtonderdeel i) komt er op neer dat verweerder wordt verweten dat hij niet actief heeft gereageerd om de zaak af te ronden. Volgens klager was verweerder te berustend in alles en heeft hij weinig of geen actie ondernomen. De raad heeft ook dat onderdeel ongegrond bevonden door te verwijzen naar het bericht van klager aan verweerder van 31 maart 2020. Daarin heeft klager medegedeeld dat hij er toch voor koos om een schikking te treffen, waarna verweerder een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld die vervolgens door klager en de aannemer is ondertekend. Daarna is de procedure bij de rechtbank doorgehaald. Klager heeft niet toegelicht op welk punt verweerder niet actief genoeg heeft gereageerd. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond bevonden.
beroepsgronden
5.14 Klager voert aan dat hij niets meer heeft vernomen van verweerder en er steeds zelf achteraan moest gaan. Klager heeft diverse keren aangegeven dat verweerder met de tegenpartij contact moest opnemen om extra financiën te verkrijgen maar elk contact resulteerde weer in een rekening hiervoor.
overwegingen hof
5.15 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om met betrekking tot klachtonderdelen h) en i) tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof voegt daar nog aan toe dat verweerder na de zitting van 27 november 2019 op voldoende wijze aan klager uiteen heeft gezet wat de mogelijkheden waren en waarom hij klager adviseerde akkoord te gaan met een schikking. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager.
slotsom
5.16 Omdat alle beroepsgronden worden verworpen, zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen. Dit leidt tot de volgende beslissing.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort
Amsterdam, gewezen onder nummer 21-120/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en R.N.E.
Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. Wagner, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 10 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 januari 2022.