ECLI:NL:TAHVD:2022:169 Hof van Discipline 's Gravenhage 220195W 220196W 220197W 220198W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:169
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 19-12-2022
Zaaknummer(s):
  • 220195W
  • 220196W
  • 220197W
  • 220198W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek ziet op de procesbeslissing van verweerders de zaak op stukken af te doen. Een onwelgevallige procesbeslissing is geen grond voor wraking. Andere omstandigheden die zien op de persoon van verweerders zijn gesteld noch gebleken. 

 Beslissing van 12 december 2022

 in de zaken 220195W, 220196W, 220197W en 220198W

 naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF 

1.1 Het hof verwijst in de zaken 220195W en 220196W naar de beslissing van 9 augustus 2021 van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) (zaaknummers: 21-473/AL/MN en 21-474/AL/MN). In deze beslissing zijn de klachten van verzoeker tegen mr. H. kennelijk (deels) niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:364 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. Verzoeker heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 13 juni 2022 het verzet ongegrond verklaard. Deze beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:122 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Het hof verwijst in de zaken 220197W en 220198W naar de beslissing van 9 augustus 2021 van de voorzitter van raad (zaaknummers: 21-475/AL/MN en 21-476/AL/MN). In deze beslissing zijn de klachten van verzoeker tegen mr. M. (deels) kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:363 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. Verzoeker heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 13 juni 2022 het verzet ongegrond verklaard. Deze beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:128 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3 Verzoeker heeft tegen de beslissingen op verzet hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline (hierna: het hof). De hoger beroepszaken zijn geregistreerd onder de zaaknummers 220195, 220196, 220197 en 220198.

1.4 De griffie van het hof heeft verzoeker op 10 augustus 2022 geïnformeerd over de procedure in de beroepszaken:

“(…)

Namens de griffier bericht ik u als volgt.

Het hof zal eerst beoordelen of uw hoger beroepen, gelet op het appelverbod, in behandeling kunnen worden genomen.

Het hof is van plan deze voorvraag op basis van de schriftelijke stukken in raadkamer te beoordelen en ziet geen reden hiervoor een mondelinge behandeling te houden. Tijdens deze beoordeling zal slechts de ontvankelijkheid van de hoger beroepen worden behandeld. Indien het hof bepaalt dat u ontvankelijk bent in uw hoger beroepen, zal voor de inhoudelijke behandeling een zittingsdatum worden bepaald.

Indien u nog stukken wilt indienen dan kan dat nog éénmalig tot uiterlijk twee weken na heden. Daarna wordt het onderzoek gesloten en worden ingediende e-mails/brieven met stukken niet meer beantwoord en geaccepteerd.

Het hof zal daarna op 17 oktober 2022 uitspraak doen. De beslissingen zullen u op de dag van de uitspraak per aangetekende e-mail worden toegestuurd.

De samenstelling van de raadkamer – die uw zaak zal beoordelen – is als volgt: mr. Zuidema, voorzitter, mrs. Streefkerk en Pasma, leden, en mr. Van der Mark, griffier.

Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

1.5 Per ommegaande heeft verzoeker mr. Z. gewraakt. Mr. Z. heeft zich naar aanleiding van dit wrakingsverzoek verschoond. Verweerder sub 1 is vervolgens aangewezen als voorzitter van de kamer om de beroepszaken van verzoeker behandelen.

1.6 Bij e-mail van 25 augustus 2022 heeft verzoeker het volgende bericht aan de griffie van het hof:

“Als ik het goed begrijp zal het Hof eerst beoordelen of mijn beroep ontvankelijk is en dan een zittingsdatum voor de inhoudelijke behandeling bepalen. Wellichte ten overvloede benadruk ik dat ik absoluut een zitting wil omdat ter zitting in elk geval mijn vragen kunnen worden gesteld aan de heren H. en M.. De Raad heeft dit tot mijn ongenoegen nagelaten, waaruit ik concludeer dat de raad ondanks mijn dringende, herhaalde verzoek en zelfs een wraking, niet van zins was om de tegen mij gepleegde strafbare feiten vast te stellen. Ook heeft de raad geweigerd om F.. zijn “getuigen” zelf te (doen) horen teneinde vast te stellen dat de ingebrachte getuigenverklaringen vals zijn. Dit vind ik nog steeds onbegrijpelijk en partijdig en ik hoop niet dat het Hof eenzelfde koers zal willen varen. Ik heb recht op waarheidsvinding omtrent de door mij aangewreven tuchtrechtelijke (en overigens ook zeer strafbare) feiten. (…)”

1.7 Na telefonisch contact met de griffie van het hof heeft verzoeker het volgende bericht op 13 oktober 2022 aan de griffie gestuurd:

“Ik begreep vandaag van één van uw medewerkers, dat uw uitspraak in deze zaak nog steeds staat voor 17 oktober aanstaande. Als ik het goed begrijp wil het hof de zaak schriftelijk afhandelen zonder een zitting, terwijl ik daar uitdrukkelijk om heb gevraagd. Ik maak nogmaals ernstig bezwaar tegen een schriftelijke afhandeling. Kunt u mij per omgaande laten weten of u alsnog een zitting wil plannen. Zo het hof de zaak zonder zitting wil afhandelen, voorvoel ik reeds dat de uitspraak in mijn nadeel zal zijn. Tenzij ik voor 17 oktober alsnog het bericht krijg dat er een zitting ingepland zal worden, wraak ik de samenstelling bij deze.”

1.8 Per e-mail van 14 oktober 2022 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de kamer van het hof die zijn beroepszaken zou behandelen. Dit wrakingsverzoek is door verzoeker aangevuld per e-mail van 16 oktober 2022 met bezwaren over het hof.

1.9 Verweerders hebben niet berust in de wraking en een verweerschrift ingediend.

1.10  Op 24 oktober 2022 is verzoeker door de griffie van het hof geïnformeerd dat de wrakingskamer de zaak op schriftelijke stukken in raadkamer zal beoordelen en is het verweerschrift van verweerders aan hem toegezonden. Ook is verzoeker hierin geïnformeerd over de leden van de wrakingskamer en de uitspraakdatum van deze beslissing.

1.11  Op 25 oktober 2022 heeft verzoeker een reactie op het verweerschrift ingediend (door hemzelf verweerschrift genaamd).

1.12  Per e-mail van 28 oktober 2022 heeft verweerder sub 1 namens verweerders laten weten niet te reageren op deze reactie op het verweerschrift.

2 BEOORDELING

wrakingsgrond

2.1 Kort en zakelijk weergegeven, baseert verzoeker zijn wrakingsverzoek op het feit dat het hof (verweerders) zijn hoger beroepen in de zaken 220195, 220196, 220197 en 220198 wil afdoen zonder hem mondeling te horen. Het hof doet hierdoor niet aan waarheidsvinding en geeft de indruk van vooringenomenheid en partijdigheid. De advocaten in de hoofdzaak wordt verweten dat zij onrechtmatig procederen en het hof onderneemt geen enkele actie de feiten in de tuchtzaak vast te stellen.

verweer

2.2 Samengevat voeren verweerders aan dat geen schijn van vooringenomenheid of partijdigheid blijkt uit het feit dat het hof de ontvankelijkheidsvraag in de beroepszaken van verzoeker op basis van de schriftelijke stukken zal beoordelen. Daarbij voeren verweerders aan dat de beslissing van het hof om de zaken zonder zitting te behandelen geen grond voor wraking kan zijn.

repliek

2.3 Verzoeker heeft onder herhaling van hetgeen hij in zijn wrakingsverzoek heeft geschreven, aangevoerd dat hij pas in een laat stadium is geïnformeerd over het feit dat het hof een uitspraak zou doen zonder een zitting te houden.

toetsingskader

2.4 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die door artikel 56 lid 6 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de procedure bij het hof. De wrakingskamer moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming dan wel verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

overwegingen hof

2.5 Het hof stelt voorop dat het wrakingsverzoek in de kern is gericht op de beslissing om de ontvankelijkheidsvraag in de zaken van verzoeker te beoordelen zonder een zitting daarvoor te houden. Het gaat in deze dossiers niet om de inhoudelijke behandeling van de beroepszaken, maar om een (formele) voorvraag in die dossiers. Deze voorvraag luidt of de hoger beroepszaken van verzoeker in behandeling kunnen worden genomen door het hof van discipline, nu hoger beroep in beginsel niet openstaat tegen beslissingen van de raad waarin verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verzoeker is hierover geïnformeerd op 10 augustus 2022, waarbij de uitspraakdatum op 17 oktober 2022 was gesteld.

2.6 De beslissing een voorvraag in een dossier afzonderlijk en op basis van schriftelijke stukken te beoordelen, is een zogeheten procesbeslissing. Het is vaste jurisprudentie van de wrakingskamer van het hof dat een procesbeslissing, die een procespartij – in dit geval verzoeker – onwelgevallig is in beginsel geen grond voor wraking vormt (HvD 1 maart 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:51). De wrakingskamer buigt zich niet over de juistheid van dergelijke procesbeslissingen. Alleen als daarbij door verzoeker aanvullende omstandigheden zijn aangevoerd die zien op de persoon of het gedrag van de gewraakte leden van het hof, is er aanleiding om te beoordelen of daaruit een zwaarwegende aanwijzing volgt dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aanwezig is. Dergelijke omstandigheden op de persoon van verweerders zijn gesteld noch gebleken. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom ongegrond verklaren.

3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 14 oktober 2022 van verzoeker ongegrond;

3.2 bepaalt dat verzoeker er rekening mee moet houden dat een volgend wrakingsverzoek buiten behandeling wordt gelaten.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2022.

griffier                                                                                      voorzitter    

De beslissing is verzonden op 12 december 2022.