ECLI:NL:TAHVD:2022:162 Hof van Discipline 's Gravenhage 220234
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:162 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2022 |
Datum publicatie: | 28-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 220234 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 beklag. Het hof is van oordeel dat het beklag van klaagster in dit stadium ongegrond is. |
Beslissing van 21 november 2022
in de zaak 220234
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 29 juli 2022. Klaagster heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 2 augustus 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
- het verweerschrift van de huidige deken, mr. A. (hierna: deken), van 27 september 2022 met bijlagen;
- de reactie van klaagster van 28 september 2022 met bijlagen;
- de reactie van de deken van 4 oktober 2022.
2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 13 juli 2022 heeft klaagster bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat, gespecialiseerd in ‘slachtofferrecht’, aan te wijzen. Klaagster geeft aan dat zij en haar dochter slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen en dat haar dossier per direct aan het gerechtshof Den Haag moet worden voorgelegd. Verder geeft zij aan dat de minister van Justitie en Veiligheid niet met haar wil communiceren en dat haar dossier omtrent de schadeafwikkeling wordt genegeerd door het ministerie. Zij wil dan ook een kort geding aanspannen bij het gerechtshof Den Haag.
3.2 Klaagster heeft een aantal bijlagen aan de deken gestuurd. Eén van de bijlagen betreft een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 5 januari 2022, waarin een beslissing is genomen op een beklag op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierin staat het volgende vermeld:
“(..) Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Den Haag om de arrondissementsparketten Midden-Nederland, Den Haag en Maastricht, beklaagden, niet te vervolgen ter zake van valsheid in geschrift, identiteitsfraude, mensonterende behandelingen en straffen, onterechte gevangenisstraf en dwangverpleging, gepleegd tussen 2009 en 2016. (..) Nu klaagster de vervolging van beklaagden niet meer wenst en bij de voortzetting van deze zaak dus ook geen belang meer heeft, zal zij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar klacht. (..)”.
3.3 Eén tweede bijlage betreft een brief van de griffier van de commissie verzoekschriften en Burgerinitiatieven van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 13 februari 2020. Hierin staat het volgende vermeld:
“(..) U verzoekt daarom de Voorzitter van de Eerste Kamer om hulp bij het starten van vervolging van de minister van Justitie. (..) Helaas kan de commissie Verzoekschriften van de Eerste Kamer niet aan uw verzoek tot vervolging voldoen (..)”.
3.4 Klaagster heeft ook een uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2021 van de rechtbank Den Haag opgestuurd, waarin haar verzoek om een voorlopige voorziening te treffen tegen de minister van Rechtsbescherming niet-ontvankelijk is verklaard. In de uitspraak staat het volgende vermeld:
“(..) 4. Voor zover het desalniettemin de wens van verzoekster is om een verzoek om schadevergoeding in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te dienen, wijst de voorzieningenrechter op het volgende. Een verzoek om schadevergoeding zoals verzoekster in sommige stukken voor ogen lijkt te staan, betreft een complexe juridische materie. Er van uitgaande dat verzoekster de geslachtsnaamwijziging die is geformaliseerd bij het Koninklijk Besluit van 3 december 1999 als schadeveroorzakend besluit aanmerkt, is het oude systeem van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb (oud; per 1 juli 2013 vervallen) nog van toepassing. Daarbij gelden andere vereisten dan bij de huidige procedure waarbij een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank kan worden ingediend (het huidige artikel 8:88 van de Awb en verder). Indien verzoekster een dergelijke procedure wenst te starten is het, gelet op de genoemde complexiteit en de geldende procedurele vereisten, raadzaam om hierover juridisch advies in te winnen bij een rechtsbijstandverlener of het Juridisch Loket. (..)”.
3.5 Verder heeft klaagster een brief van haar voormalig advocaat, mr. P, van 22 januari 2019 bijgevoegd. De brief is gericht aan de minister van Justitie en Veiligheid. Hierin staat het volgende vermeld:
“(..) Al tot twee maal toe zond ik u een schrijven (op 20 december 2018 en 16 januari 2019) inzake de zaak [naam klaagster] met een toelichting over een onterechte naamswijziging als gevolg waarvan cliënte al 18 jaar lang dramatische (financiële en emotionele) gevolgen ondervindt. Op dit moment gaat het slecht met cliënt, die P.T.E.N. heeft, een erfelijke vorm van kanker (..). Zij zou niets liever zien dan dat de onwettelijke gepleegde handelingen door gemeente Zeist en uw afdeling Justis op zeer korte termijn worden gerectificeerd. (..)”.
3.6 In een mail van 14 juli 2022 heeft de stafjurist van de deken aan klaagster geantwoordt dat klaagster klachten over mensenrechten bij de Verenigde Naties kan indienen, waarvoor geen advocaat nodig is. Indien klaagster een andere procedure aanhangig wenst te maken, is klaagster verzocht om een aantal vragen te beantwoorden.
3.7 In e-mails van 14, 15 en 18 juli 2022 heeft klaagster gereageerd en aanvullende stukken opgestuurd.
3.8 In een mail van 19 juli 2022 heeft de stafjurist klaagster bericht dat zij begrijpt dat klaagster een spoed kort geding bij het gerechtshof Den Haag aanhangig wil maken tegen de minister van Justitie en Veiligheid. De stafjurist heeft klaagster gevraagd om aanvullende vragen te beantwoorden.
3.9 Op 20 juli 2022 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de stafjurist. Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft de stafjurist een mail aan klaagster gestuurd, waarin staat aangegeven dat met klaagster is afgesproken dat zij de volgende stukken zal opsturen:
“(..) • De beslissing van de rechtbank waar tegen u hoger beroep wil indienen bij het gerechtshof. Het betreft een procedure tussen u en de minister van justitie en veiligheid;
• De brief die de minister van justitie en veiligheid naar u heeft verzonden naar aanleiding van uw schadeverzoek;
• De drie schriftelijke afwijzingen van de advocaten . (..)”.
3.10 In een brief van 29 juli 2022 (die per e-mail aan klaagster is gestuurd) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen, omdat de procedure die klaagster wil starten geen kans van slagen heeft en omdat klaagster onvoldoende heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. In de beslissing staat onder meer het volgende vermeld:
“(..) Uit uw e-mailberichten maak ik op dat u diverse personen en instanties verantwoordelijk houdt voor de situatie waarin u en uw dochter zich bevinden. Desgevraagd heeft u op 20 juli 2022 telefonisch bevestigd dat u alleen tegen de minister van J&V een procedure aanhangig wil maken. (..) U wilt aldus dat een advocaat wordt aangewezen die namens u een civiele procedure start bij het gerechtshof tegen de minister van J&V. Dit is op grond van de wet niet mogelijk. De situatie dat u tegen het schadefonds hebt geprocedeerd bij het gerechtshof maakt dit niet anders. (..)
Op basis van de stukken stel ik vast dat u de minister van J&V het volgende verwijt:
a) U stelt dat de minister van J&V verantwoordelijk is voor het onwettig koninklijk besluit [naam]. De minister kon het volgens u niet uitstaan dat u in hoger beroep uw zaak met rekestnummer 326 H 98 had gewonnen.
b) U stelt dat de minister van J&V zich heeft bemoeid met het verzoek van het Gerechtshof Den Haag aan de griffier om niet eerder dan twee maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan te zenden aan de gemeente Den Haag.
c) U stelt verder dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag [naam ambtenaar] op 23 februari 2000 in strijd met de beslissing van het Gerechtshof Den Haag “een
onwettige administratieve rechtshandeling proxy” (hierna: “de handeling”) heeft uitgevoerd. U stelt dat deze rechtshandeling “wijziging van uw geslachtsnaam [naam]” is doorgevoerd in uw verzoek om een schadevergoeding van het Schadefonds geweldsmisdrijven. U voegt hier later aan toe dat de heer [naam ambtenaar] een "proxy privacy inbreuk" pleegt en u verwijst naar artikel 8 EVRM. U stelt dat de minister van J&V weigert verantwoordelijkheid te dragen voor voornoemde handeling.
d) U stelt dat de minister van J&V / de minister voor rechtsbescherming per direct het misdrijf identiteitsfraude "in het feiten dossier schadefonds geweldsmisdrijven kenmerk 90850 en onwettige uitspraak Hof Den Haag Meervoudige Kamer" moet afwikkelen.
e) U stelt dat de minister van J&V geen verantwoordelijkheid wil dragen voor mensenrechtenschendingen:
a. Onwettige arrestatie, onwettige detentie, mishandeling en onwettig faillissement;
b. Onwettig beslag op bankpassen (ING wereld pas, Visa international card en ABN pas).
f) Het komt mij voor dat u stelt dat de minister van J&V ook verantwoordelijk is voor de door u omschreven 'complexe witwas systematiek". (..)
U wil enkel een civielrechtelijke procedure aanhangig maken. Van belang is dat alsdan inzichtelijk wordt welke onrechtmatige daad de minister van J&V heeft gepleegd. Uit de stukken maak ik op dat u de minister van J&V wil aanspreken op beslissingen van rechters en het OM. De wijze waarop het rechtssysteem in Nederland werkt leidt er toe dat u zich hierover niet bij de minister van J&V kan beklagen.
Hoewel ik uit uw stukken opmaak dat u kort gezegd niet tevreden was over de beslissing van de rechter in de procedure bij de Rechtbank Den Haag (SGR 21/2700) wil ik u toch nog een keer verwijzen naar hetgeen hij in de uitspraak van 14 juli 2021 heeft overwogen onder randnummer 4 (zie ook het hiervoor opgenomen citaat). Dient er niet te worden onderzocht of sprake is van een schadeveroorzakend besluit en te worden beoordeeld of het mogelijk is een verzoek schadevergoeding in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht in te dienen? Dit betreft een bestuursrechtelijke procedure, waarbij geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging.
Het komt mij voor dat u de brief van de Raad van State van 24 juli 2018 uitlegt dat de bestuursrechter niet bevoegd is doordat zij het dossier hebben doorgestuurd naar het ministerie J&V. Echter op het moment dat u het niet eens bent met een beslissing van een bestuursorgaan dient u eerst bezwaar te maken bij het bestuursorgaan alvorens de weg naar de (bestuurs)rechter openstaat. Tegen een koninklijk besluit dient u ook eerst bezwaar te maken alvorens u de rechter kan benaderen.
Uit het dossier heb ik niet dan wel onvoldoende kunnen opmaken welke onrechtmatige handeling de minister van J&V heeft verricht en dat deze handeling aan hem kan worden toegerekend. Ook blijft voor mij onduidelijk welke schade u hieraan verbindt. In uw stukken noemt u ook diverse andere partijen die u verantwoordelijk houdt voor schade.
De procedure zoals u die - zoals ik dat uit de stukken kan opmaken - aanhangig wil maken heeft mijns inziens dan ook geen kans van slagen. Ik geeft u dan ook in overweging om in overleg met het juridisch loket te bepalen wat voor soort procedure(s) u aanhangig zou kunnen maken en tegen wie. (..)
Allereerst valt mij op dat hoewel u duidelijk heeft aangegeven dat u een civiele procedure aanhangig wil maken, u - voor zover ik kan beoordelen - strafrechtadvocaten heeft benaderd. Voorts is duidelijk dat u in ieder geval één van de door u benaderde advocaten hebt verzocht "om ondersteuning in Communicatie met het functioneel Parket in een medische zaak die is blijven liggen PVAMS PL 1300-2015098492". U heeft voornoemde advocaat aldus niet verzocht u bij te staan in een (civiele procedure) tegen de minister van J&V. U hebt mijns inziens dan ook niet aannemelijk gemaakt en desgevraagd aan de hand van schriftelijke adviezen en/of afwijzingen van advocaten aangetoond, dat u zich voldoende en passend hebt ingespannen om zelf een advocaat te vinden die u kan bijstaan in een civiele procedure jegens de minister van J&V. Verder merk ik nog op dat het onduidelijk is gebleven of u de kosten van de advocaat (c.q. de eigen bijdrage) kan betalen. (..) ”.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klaagster heeft – samengevat – aangevoerd dat het ‘wreed en onmenselijk’ is dat de zij geen advocaat aangewezen heeft gekregen. Klaagster heeft het idee dat de afwijzende beslissing een wraakactie is tegen haar en haar dochter. Ze geeft aan dat ze aangifte heeft gedaan tegen tal van advocaten, omdat zij haar vermogen hebben witgewassen, en dat zij en haar dochter slachtoffer zijn van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Klaagster wil een strafrechtadvocaat aangewezen krijgen die gespecialiseerd is in slachtofferzaken.
Verweer deken
4.2 De deken heeft – samengevat – als verweer aangevoerd dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Zij verwijst hiervoor terug naar de inhoud van de afwijzende beslissing (zie hiervoor onder 3.9). Verder wordt aangegeven dat klaagster niet is ingegaan op de constatering van de deken dat de wijze waarop klaagster de zaak wil insteken geen kans van slagen heeft. Ook heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden voor een verzoek tot schadevergoeding. Voor zover klaagster een artikel 12 Sv-procedure aanhangig wil maken, is daarvoor geen advocaat nodig. Verder staat er geen rechtsmiddel open tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022. Kortom, het aanwijzingsverzoek is op gegronde redenen afgewezen.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem/haar bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Uit de stukken leidt het hof af dat klaagster een advocaat aangewezen wil krijgen om een kort geding bij het gerechtshof te starten tegen de minister van Justitie en Veiligheid. Om te beginnen merkt het hof op dat een kort geding bij de rechtbank begint en niet bij het gerechtshof. Verder is het hof niet duidelijk geworden wat klaagster de minister nu precies verwijt. Enerzijds lijken de verwijten van klaagster strafrechtelijke aspecten te hebben en ook te zijn gericht tegen andere personen. Anderzijds lijkt klaagster van mening schade te ondervinden van een - in haar ogen - onterechte naamswijziging door een Koninklijk Besluit van 3 december 1999.
4.5 Indien het klaagsters bedoeling is om schadevergoeding te vorderen – omdat zij schade heeft ondervonden door een onrechtmatig besluit van een overheidsinstantie – moet het verzoek om schadevergoeding eerst naar de overheidsinstantie worden gestuurd die het betreffende - vermeend schadeveroorzakende - besluit heeft genomen. In de regel zal eerst in een bestuursrechtelijk procedure de (on)rechtmatigheid van dat besluit (moeten) worden vastgesteld. In alle gevallen geldt dat als klaagster het niet eens is met de afhandeling van een verzoek om schadevergoeding, zij hetzij naar de bestuursrechter hetzij naar de civiele rechter kan stappen. Afhankelijk van de procedure kan sprake zijn van verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. In dat geval kan wel de vraag rijzen of de deken een advocaat zou moeten aanwijzen. Die situatie is – voor zover het hof uit de stukken kan opmaken – nog niet aan de orde. Indien klaagster haar schadevergoedingsverzoek heeft ingediend en dit verzoek is afgewezen, kan klaagster opnieuw de deken verzoeken een advocaat aan te wijzen als zij zelf geen advocaat kan vinden. Op dat moment zal aan de hand van het hiervoor genoemde toetsingskader beoordeeld moeten worden of aanwijzing van een advocaat op zijn plaats is.
4.6 Voor zover het klaagsters bedoeling is om een nieuwe artikel 12 Sv procedure te starten, heeft verweerder naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat voor het starten van een artikel 12 Sv-procedure geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat.
4.7 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het beklag van klaagster in dit stadium ongegrond is.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 29 juli 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. W.F. Boele en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 november 2022 .