ECLI:NL:TAHVD:2022:14 Hof van Discipline 's Gravenhage 210295

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:14
Datum uitspraak: 21-01-2022
Datum publicatie: 25-01-2022
Zaaknummer(s): 210295
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Nu klaagster meerdere malen door de stafjurist in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en zij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klaagster verschafte informatie niet aan de vereisten om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet op deugdelijke wijze te kunnen beoordelen. Het hof is van oordeel dat de (voormalig) deken terecht het verzoek op grond van de beschikbare informatie heeft afgewezen. Het beklag wordt ongegrond verklaard.

BESLISSING

van 21 januari 2022
in de zaak 210295
 
naar aanleiding van het beklag van:

 
klaagster
 
tegen:
 
mr. T. van der Dussen
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

de deken


1 HET BEKLAG

1.1 Klaagster heeft bij de voormalig deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De voormalig deken, mr. W.A. Lensink, heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 22 september 2021. Klaagster heeft een beklag d.d. 22 september 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 5 oktober 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:
- nagekomen stukken van klaagster, op 7 oktober 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof;
- het verweerschrift van de deken van 19 oktober 2021 met bijlagen.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 In een brief van 22 juli 2021 heeft klaagster aan de voormalig deken verzocht om een advocaat aan te wijzen. In de brief van klaagster staat – kort samengevat – vermeld dat de kwestie gaat over de nalatenschap van [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). In haar testament staat [naam partner klaagster] (hierna: [naam partner klaagster]) vermeld en de notaris weigert een bedrag van € 10.000,- aan [naam partner klaagster] uit te keren. Verder geeft klaagster aan dat zij al jarenlang in strijd is met de rechtsbijstandsverzekeraar over vergoeding van kosten van rechtsbijstand.

3.2 Op 26 juli 2021 heeft de stafjurist van de voormalig deken aan klaagster verzocht of zij haar verzoek nader toe kan lichten, omdat het niet duidelijk is waarvoor klaagster rechtsbijstand zoekt. De stafjurist heeft klaagster in dat verband een aantal specifieke vragen gesteld.

3.3 Naar aanleiding van voornoemde brief van de stafjurist heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de stafjurist. Omdat het tijdens het telefoongesprek voor de stafjurist niet duidelijk werd waarvoor klaagster een advocaat nodig had, heeft de stafjurist aan klaagster verzocht om de vragen in haar brief van 26 juli 2021 schriftelijk te beantwoorden.

3.4 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster een aantal stukken gestuurd aan de stafjurist, waaronder een brief van de klachtenfunctionaris van een advocatenkantoor van 6 juli 2021. Hierin staat vermeld dat [naam advocaat 1] de zaak van klaagster niet in behandeling zal nemen, omdat zij juridisch gezien geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten heeft gevonden voor het instellen van een vordering, ook omdat onduidelijk is wat er precies van haar als advocaat werd verlangd. De klachtenfunctionaris heeft aangegeven dat het een advocaat vrij staat om een zaak wel of niet aan te nemen en dat hij daar niet over kan oordelen. De overige stukken die klaagster heeft opgestuurd betreffen brieven van klaagster en/of [naam partner klaagster] (naar het hof begrijpt: de partner van klaagster), waarin wordt gesproken over het contact tussen klaagster en [naam advocaat 1], het contact met diverse personen van (de klachtenafdeling van) de rechtsbijstandsverzekeraar en de vermelding dat een paar door haar benaderde advocaten de zaak niet willen oppakken.

3.5 In een e-mail van 17 augustus 2021 heeft de stafjurist aan klaagster bericht dat uit de telefonische gesprekken met klaagster en uit de opgestuurde stukken van klaagster van 3 augustus 2021 nog steeds niet duidelijk is wat klaagster van de voormalig deken verlangt. De stafjurist heeft aangegeven dat zij uit de stukken slechts kan herleiden dat de aanleiding van het probleem de nalatenschap van erflaatster betreft, dat klaagster zou zijn bijgestaan door [naam advocaat 2] die sinds december 2012 geen advocaat meer is, dat klaagster door Achmea Rechtsbijstand ‘uit de verzekering is gezet’ en dat klaagster een geschil heeft met notaris [naam notaris] en met Interpolis. De stafjurist heeft klaagster nogmaals verzocht om haar verzoek tot aanwijzing van een advocaat te verduidelijken. Zij heeft klaagster daarbij vier opties aangeboden: 1) klaagster schrijft een duidelijke brief waarin zij antwoord geeft op de vragen uit de brief van 26 juli 2021, 2) klaagster machtigt iemand die het verhaal goed op papier zet, 3) klaagster maakt een belafspraak met de stafjurist of 4) klaagster maakt een persoonlijke afspraak.

3.6 Op 24 augustus 2021 heeft klaagster een aantal stukken aan de stafjurist gestuurd. In de brieven gaat klaagster – kort samengevat – in op haar ontevredenheid over [naam advocaat 1] en Interpolis. Tussen de stukken zit ook een brief van [naam advocaat 1] van 5 december 2019, waarin zij schrijft dat zij geen inhoudelijk advies kan geven en de zaak van klaagster niet aanneemt.

3.7 In een brief van 22 september 2021 heeft de voormalig deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen, omdat niet duidelijk is geworden waarom klaagster een advocaat nodig heeft. De stafjurist heeft, zowel telefonisch als schriftelijk, contact gehad met klaagster om te achterhalen waarvoor klaagster een advocaat nodig heeft. De laatste brief van klaagster van 24 augustus 2021 bevat ook niet de informatie waarom is gevraagd, waardoor de deken niet kan vaststellen of klaagster aan de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet voldoet. Het is de verantwoordelijkheid van degene die om aanwijzing van een advocaat verzoekt om het verzoek duidelijk te verwoorden en te onderbouwen. Klaagster is daar volgens de deken – ondanks dat zij meermalen in de gelegenheid is gesteld om haar verzoek toe te lichten – niet in geslaagd.


4 BEOORDELING

beklag

4.1 In het beklagschrift staat – kort samengevat en naar het hof begrijpt – vermeld dat klaagster een schadevergoeding van € 1 miljoen wenst van notaris [naam notaris], omdat de notaris is vergeten om [naam partner klaagster] te betrekken in de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Daarnaast wil klaagster een zaak starten tegen [naam advocaat 2], medewerkers van een klachtenbureau van rechtsbijstand en Interpolis. Verder wordt door klaagster haar onvrede geuit over het Kifid, Rechtsbijstandsverzekeraar Achmea en [naam advocaat 1]. In het beklagschrift staat niet vermeld waarom klaagster het niet eens is met de beslissing van de deken om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het is meer een herhaling van haar eerste verzoek.

verweer deken

4.2 De deken heeft – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd. Het verzoek van klaagster om een advocaat aan te wijzen is terecht afgewezen door de voormalig deken, omdat klaagster onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom zij een advocaat nodig heeft. Klaagster is door de stafjurist ruimschoots in de gelegenheid gesteld om haar verzoek nader toe te lichten. Zij is daarin niet geslaagd. Het beklagschrift bevat weliswaar nieuwe informatie, maar het is niet zo verhelderend dat de deken reden ziet om de eerder genomen beslissing van de voormalig deken te herzien. Integendeel, op basis van de in het beklag naar voren gebrachte feiten, lijkt het erop dat het verzoek om aanwijzing is ingediend door een ander dan de rechtszoekende en dat de deken niet bevoegd is over het verzoek te oordelen. Los daarvan blijkt uit de door klaagster overgelegde stukken dat erflaatster in 2007 is overleden en dat de nalatenschap al in 2010 is verdeeld. Onduidelijk is of sprake is van verjaring of dat de verjaring is gestuit. Evenmin staat vast dat de rechtszoekende inderdaad een vordering heeft op de nalatenschap, dan wel of er gegronde redenen zijn de notaris aansprakelijk te stellen. Al deze informatie ontbreekt. Verder wil klaagster kennelijk ook juridische actie ondernemen tegen andere partijen, maar uit het beklagschrift wordt niet duidelijk wat zij deze partijen verwijt en wat zij van deze partijen wenst te vorderen. Kortom, ook nu nog is nog steeds niet duidelijk waarom er een artikel 13 Advocatenwet-aanwijzing zou moeten volgen.

toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.


beoordeling

4.4 Uit de stukken leidt het hof af dat de stafjurist meermalen, zowel schriftelijk als telefonisch, aan klaagster heeft verzocht om haar verzoek tot aanwijzing van een advocaat te verduidelijken. Nu klaagster meerdere malen door de stafjurist in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en zij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klaagster verschafte informatie niet aan de vereisten om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet op deugdelijke wijze te kunnen beoordelen. Ook het hof kan uit de aan de voormalig deken opgestuurde stukken en het beklagschrift onvoldoende herleiden waarvoor klaagster precies een advocaat nodig heeft, wat zij de door haar genoemde personen precies verwijt en op welke grond zij volgens klaagster kunnen worden aangesproken. Concluderend is het hof dan ook van oordeel dat de (voormalig) deken terecht het verzoek op grond van de beschikbare informatie heeft afgewezen. Het beklag wordt ongegrond verklaard.


5 BESLISSING

Hof van Discipline:

5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 22 september 2021 van de (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ongegrond.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en A.M. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.


griffier  voorzitter   

De beslissing is verzonden op 21 januari 2022.