ECLI:NL:TAHVD:2022:112 Hof van Discipline 's Gravenhage 220064

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:112
Datum uitspraak: 10-06-2022
Datum publicatie: 20-06-2022
Zaaknummer(s): 220064
Onderwerp: Aanwijzing
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Vaststaat dat de (toenmalig) deken in deze kwestie al eerder advocaten heeft aangewezen. De tweede aangewezen advocaat is op basis van het dossier en een medisch advies tot een inschatting en het advies gekomen dat de door klaagster gewilde procedure geen kans van slagen had. Het feit dat de door de deken aangewezen advocaat vanwege zijn inschatting niet bereid is de zaak van klaagster (verder) in behandeling te nemen, betekent niet dat klaagster recht heeft op de aanwijzing van een andere advocaat. De ​​​​​slotsom is dat het beklag ongegrond is.

                                      van 10 juni 2022

                                      in de zaak 220064

                                      naar aanleiding van het beklag van:

                                      klaagster

                                      tegen:

                                      de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 24 januari 2022. Klaagster heeft een beklag d.d. 22 februari 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 22 februari 2022 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:

  • een e-mail van klaagster van 1 maart 2022 met bijlagen;
  • het verweerschrift van de deken van 22 maart 2022;
  • de schriftelijke reactie van klaagster op het verweerschrift met bijllagen van 28 maart 2022.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.1 Op 16 oktober 2017 heeft klaagster een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen in verband met het starten van een procedure tegen een hogeschool wegens een jegens haar gepleegde onrechtmatige daad en geleden letselschade. De toenmalig deken heeft klaagster hierna een advocaat aangewezen.

​​​​​​​3.2 Nadat klaagster een tuchtklacht heeft ingediend tegen de aangewezen advocaat heeft de deken op 26 juli 2019 een andere advocaat, mr. L. (hierna: mr. L), aangewezen om de haalbaarheid van de zaak te onderzoeken. De deken heeft klaagster er ook op gewezen dat als mr. L van oordeel is dat de zaak niet haalbaar is, dat mr. L niet is gehouden om haar verder bij staan.

​​​​​​​3.3 In 2020 hebben klaagster en mr. L contact gehad over de procedure die klaagster wil starten. In een e-mail van 27 december 2020 heeft mr. L een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd en het volgende aangegeven: “Zoals ik u al eerder heb aangegeven zal het bewijs voor de aansprakelijkheid van de [naam hogeschool] voor een aanzienlijk deel moeten rusten op één of meer medische verklaringen, waaruit duidelijk blijkt dat de huidige door u beschreven fysieke en psychische klachten direct kunnen worden toegeschreven aan de toerekenbare tekortkoming in de zorg, zoals die van de kant van de [naam hogeschool] ten opzichte van u als student verwacht mocht worden. Alleen op die wijze kan een aanzienlijk deel van de letstelschade, waaronder studievertraging, verlies arbeidsvermogen (ofwel inkomstenschade) en smartengeld e.d. worden aangetoond. Voorts zal ook moeten worden aangetoond dat er een zogenoemd causaal verband bestaat tussen de tekortkomingen van de kant van de Hogeschool en uw klachten. Dit causaal verband zal zowel medisch als juridisch moeten worden aangetoond. Voor het medische aspect kunnen we zoals besproken terugvallen op mijn ervaren medisch adviseur de heer [naam adviseur] (..) Ik verwacht binnen een week of 8 na indiening van de machtigingen over een medisch advies over uw zaak te kunnen beschikken (..)”.

​​​​​​​3.4 In een e-mail van 28 november 2021 heeft mr. L het medisch advies aan klaagster gestuurd. In de e-mail staat het volgende vermeld: “(..) De heer [naam deskundige] komt na een uitvoerige samenvatting van hetgeen u in de afgelopen jaren is overkomen tot de definitieve conclusie dat de vraag of er een direct, ofwel causaal verband bestaat tussen het handelen en/of nalaten van de [naam hogeschool] en de bij u aanwezige psychische klachten niet bevestigend kan worden beantwoord. Naar de mening van de heer [naam deskundige] is er dus geen sprake van een causaal verband tussen de gestelde oorzaak en het gestelde gevolg. (..) Gezien de uitkomst van het Medisch Advies kan ik u tot mijn spijt niet adviseren om tot het voeren van een letselschadeprocedure tegen [naam hogeschool] over te gaan. Als gezegd, vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen het handelen en/of nalaten van Hogeschool en de (voornamelijk psychische) schade. Dit betekent ook dat ik als uw advocaat niet tot het instellen van de door uw gewenste procedure zal over gaan. (..)”.

​​​​​​​3.5 Vervolgens heeft klaagster op 5 december 2021 een tuchtklacht ingediend tegen mr. L en tevens een nieuw verzoek tot aanwijzing van een advocaat bij de deken ingediend. Klaagster heeft hierin – samengevat – aangegeven dat mr. L zich heeft teruggetrokken uit haar zaak omdat hij op grond van een medisch advies de conclusie heeft getrokken dat er geen causaal verband is tussen het handelen/nalaten van de hogeschool en de letselschade. Verder geeft klaagster aan dat de verjaringstermijn op 17 februari 2022 verloopt, waardoor zij geen tijd heeft om een nieuwe advocaat te zoeken.

​​​​​​​3.6 In een e-mail van 24 januari 2022 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. In de beslissing staat – samengevat – het volgende vermeld. Klaagster heeft tweemaal een advocaat aangewezen gekregen. De deken heeft mr. L gevraagd om de haalbaarheid van de zaak te onderzoeken. Mr. L heeft zich onttrokken aan de zaak omdat hij op grond van een medisch advies meent dat klaagster geen haalbare zaak heeft. Dit brengt echter niet met zich dat de deken dan een andere advocaat moet aanwijzen omdat een aangewezen advocaat niet verplicht is om te procederen als hij op redelijk gronden tot de conclusie komt dat de zaak kansloos is. Indien klaagster heeft bedoeld dat zij een advocaat nodig heeft voor het verrichten van een stuitingshandeling, wordt ook dat verzoek afgewezen omdat voor het stuiten van een verjaring geen bijstand van een advocaat noodzakelijk is.

​​​​​​​3.7 Klaagster heeft inmiddels zelf de verjaring van haar vordering jegens de hogeschool gestuit.

4 BEOORDELING

Beklag

​​​​​​​4.1 Klaagster heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Zij is het niet eens met de beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen omdat zij vindt dat uit haar dossier blijkt dat er zich feiten hebben voorgedaan die wijzen op een onrechtmatige daad aan de zijde van de hogeschool; het gaat niet alleen om letselschade. Uit de gesprekken die zij met mr. L heeft gehad, blijkt dat hij ook mogelijkheden zag om de hogeschool aansprakelijk te stellen. Om te kunnen procederen tegen de hogeschool is wettelijke vertegenwoordiging door een advocaat vereist omdat het een vordering betreft van meer dan € 25.000,-. Ze geeft aan dat ze na de afwijzende beslissing van de deken meerdere advocaten heeft benaderd om haar bij te staan, maar dat geen van hen daartoe bereid is geweest. Klaagster vraagt het hof om haar een advocaat aan te wijzen die gespecialiseerd is in “onrechtmatige daad en letselschade”.

Verweer deken

​​​​​​​4.2 De deken heeft zich – samengevat – als volgt verweerd. Tot twee keer toe is aan klaagster een advocaat aangewezen die beiden inhoudelijk naar de zaak hebben gekeken en de kansen hebben beoordeeld. Mr. L heeft aangegeven dat de door klaagster verlangde schadeclaim geen haalbare zaak is, mede op basis van het beschikbare medisch advies. Klaagster kan zich hier blijkbaar niet bij neerleggen. Dit betekent echter niet dat zij opnieuw een verzoek tot aanwijzing van een advocaat mag indienen. In het beklag zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die een andere kijk op de zaak zouden kunnen geven. Het beklag moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Toetsingskader

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klaagster gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

​​​​​​​4.4 Vaststaat dat de (toenmalig) deken in deze kwestie al eerder advocaten heeft aangewezen. De tweede aangewezen advocaat is op basis van het dossier en een medisch advies tot een inschatting en het advies gekomen dat de door klaagster gewilde procedure geen kans van slagen had. Het feit dat de door de deken aangewezen advocaat vanwege zijn inschatting niet bereid is de zaak van klaagster (verder) in behandeling te nemen, betekent niet dat klaagster recht heeft op de aanwijzing van een andere advocaat (zie Hof van Discipline 17 september 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3483). Het hof merkt daarbij op dat voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van haar advocaat verlangt.

​​​​​​​4.5 De deken kon het – negatieve – procesadvies van de aangewezen advocaat tot uitgangspunt nemen. Het betreft immers een gemotiveerd advies over de haalbaarheid van de zaak, waarbij wordt verwezen naar een uitgebracht medisch advies. Door klaagster zijn geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht, noch zijn die gebleken, die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van dit advies en het zinvol zouden maken om nogmaals tot een aanwijzing over te gaan. De deken heeft het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat dan ook op goede gronden afgewezen.

​​​​​​​4.6 De slotsom is dat het beklag ongegrond is.

5 BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 24 januari 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. W.F. Boele en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022 .

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 juni 2022.