ECLI:NL:TAHVD:2021:99 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210077

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:99
Datum uitspraak: 26-04-2021
Datum publicatie: 01-06-2021
Zaaknummer(s): 210077
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond beklag tegen afwijzing verzoek tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

BESLISSING

van 26 april 2021

in de zaak 210077

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET BEKLAG

1.1    Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 2 maart 2021. Klaagster heeft een beklag d.d. 4 maart 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag met bijlagen is op 4 maart 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier:

-    het verweerschrift met bijlage van de deken.

2.3    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Klaagster heeft met haar ex-partner een leningsovereenkomst afgesloten die nog terugbetaald moet worden. Hiervoor heeft zij rechtsbijstand van mr. Van L.

3.2    Daarnaast wenst klaagster haar ex-partner aan te spreken door middel van (i) een kort geding om toegang tot zijn huis te krijgen; ii) een aanvraag van een gebruiksvergoeding van de woning en iii) een procedure voor geleden financiĆ«le schade vanwege de vertraging van de betaling van de geldlening. Ook heeft klaagster om rechtsbijstand verzocht vanwege huiselijk geweld.

3.3    Omdat mr. Van L. niet bereid was deze procedures te voeren en klaagster hiertoe zelf geen andere advocaat bereid kon vinden, heeft klaagster per e-mails van 21 december 2020 en 4 januari 2021 de deken verzocht om een advocaat voor haar aan te wijzen.

3.4    In reactie hierop heeft de deken mr. E. gevraagd om een second opinion te geven over de kansen van de door klaagster gewenste procedures. Daarnaast heeft de deken klaagster geadviseerd om met mr. K. haar strafrechtelijke probleem te bespreken.

3.5    Naar aanleiding van de uitgevoerde second opinion heeft mr. E. aangegeven dat zij niet bereid was de onder 3.2. genoemde zaken aan te nemen en klaagster terugverwezen naar mr. Van L.   

3.6    Bij beslissing van 2 maart 2021 heeft de deken het aanwijzingsverzoek afgewezen op de grond dat: a)  Mr. Van L. niet bereid was de procedures voor klaagster te voeren, terwijl hij wel bereid was haar bij te staan ter zake van de terugvordering van het aan klaagsters ex-partner geleende bedrag;

en b) mr. E. tot de conclusie is gekomen in de second opinion dat geen van de drie door klaagster gewenste procedures kansrijk is.

4    BEOORDELING

Beklag

4.1    Klaagster betwist dat mr. E. zou hebben gesteld dat de procedures geen redelijke kans van slagen hebben, zodat de deken haar afwijzing hierop niet kan baseren. Mr. E. zou haar uitsluitend om praktische redenen hebben terugverwezen naar mr. Van L.

Verweer deken

4.2    De deken verwijst in haar verweer naar de bijgevoegde toelichting van mr. E. van 16 maart 2021, waarin geschetst wordt wat zij met klaagster heeft besproken en waaruit duidelijk volgt dat en waarom mr. E. de door klaagster gewenste procedures kansloos acht.

Toetsingskader

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4    Naar het oordeel van het hof heeft de deken terecht geconcludeerd dat de door klaagster gewenste procedures geen redelijke kans van slagen hebben, mede gelet op de in dit verband overgelegde toelichting van mr. E. Uit deze toelichting blijkt immers dat mr. E. geen spoedeisend belang aanwezig acht voor het entameren van het door klaagster gewenste kort geding en dat geen rechtsgrond aanwezig wordt geacht voor de vorderingen die klaagster wenst in te dienen, gelet op de door klaagster aangeleverde documenten en klaagsters specifieke casuspositie. Het beklag van klaagster zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5    BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 4 maart 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.M. van Amsterdam en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.

griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 21 mei 2021.