ECLI:NL:TAHVD:2021:75 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200294W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:75
Datum uitspraak: 19-04-2021
Datum publicatie: 20-04-2021
Zaaknummer(s): 200294W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter van het hof gewraakt omdat hij tijdens de mondelinge behandeling geen stukken meer in ontvangst wilde nemen. Het wrakingsverzoek is kennelijk niet-ontvankelijk, omdat die negen dagen na de zitting pas is ingediend. Daarbij is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond, omdat het wrakingsmiddel niet is bedoeld om onwelgevallige procesbeslissingen te toetsen.

BESLISSING

van 19 april 2021

in de zaak 200294W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) (zaaknummer: 16-679/DB/LI). In deze beslissing is van de klacht van klager onderdeel 1 gegrond verklaard voor zover verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opstellen in dienen van het klaagschrift ex artikel 12 Sv en voor het overige ongegrond verklaard. De onderdelen 2 en 3 van de klacht van klager zijn ook ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:115 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3    Verder verwijst het hof naar de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) (zaaknummer: 19-680/DB/LI). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard. 

1.4    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:114 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.5    Verzoeker heeft tegen beide beslissingen beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling zijn onder resp. zaaknummers 200294 en 200295. In de zaak 200294 heeft de verwerend advocaat eveneens beroep ingesteld.

1.6    Het beroep is mondeling behandeld op 15 maart 2021. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt, dat onderdeel van het wrakingsdossier uitmaakt.

1.7    Verzoeker heeft na die behandeling een wrakingsverzoek ingediend tegen verweerder per brief van 24 maart 2021.

1.8    Verweerder heeft niet berust in het wrakingsverzoek en op 1 april 2021 een verweerschrift ingediend.

1.9    Bij brief van 8 april 2021 met bijlagen en e-mail van 14 april 2021 heeft verzoeker nog gereageerd op het verweerschrift van verweerder.

1.10     Verzoeker heeft gevraagd om een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.

1.11    Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer. Het hof ziet geen grond voor een mondelinge behandeling.

2    BEOORDELING

Wrakingsgrond

2.1    Verzoeker heeft verweerder gewraakt op de grond – naar het hof begrijpt – dat hij geen processtukken (een stuk van het kadaster en verklaringen over een grensopmeting) meer in het geding mocht brengen tijdens de zitting van 15 maart 2021.

Verweer

2.2    Verweerder heeft onder verwijzing naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal aangevoerd dat verzoeker na het sluiten van de behandeling van de zitting nog stukken in het geding wilde brengen. Op grond van artikel 3.7 van het procesreglement heeft verweerder dat niet toegestaan. Daarop had verzoeker aangegeven verweerder te willen wraken. Verweerder heeft vervolgens aan verzoeker zijn beslissing verder toegelicht. Verweerder heeft uit de daarop volgende reactie van verzoeker afgeleid dat hij zijn wrakingsverzoek niet langer handhaafde. Primair is verweerder van mening dat het wrakingsverzoek van 24 maart 2021 te laat is gedaan en subsidiair dat door handhaving van de goede procesorde de rechterlijke onpartijdigheid geen schade heeft kunnen lijden.

Toetsingskader

2.3    Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Artikel 513 Sv bepaalt daarbij dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het hof moet dus onderzoeken of het verzoek tijdig is gedaan en dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (vgl. HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.4    Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is de beleving van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

2.5    Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door het hof gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.

Is het verzoek tijdig gedaan?

2.6    Het hof maakt uit het proces-verbaal van de zitting van 15 maart 2021 op dat verzoeker verweerder wilde wraken toen het hem na sluiting van de behandeling van de zaak ter zitting niet meer werd toegestaan nog stukken in het geding te brengen. Verzoeker heeft toen zijn verzoek niet doorgezet en kennelijk ingetrokken.

2.7    Verzoeker heeft vervolgens op 24 maart 2021, negen dagen na de zitting van 15 maart 2021, verweerder alsnog gewraakt om dezelfde reden, te weten het niet toelaten van nadere procestukken ter zitting. Het hof is van oordeel dat verzoeker dit wrakingsverzoek niet tijdig heeft gedaan. Immers het is niet gedaan, zoals artikel 513 Sv voorschrijft: zodra de feiten en omstandigheden verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek zal om die reden kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.8    Ook overigens is het verzoek kennelijk ongegrond. Een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof kan geen grond vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel.  De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is evenwel geenszins gebleken noch onderbouwd door verzoeker.

3    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het wrakingsverzoek van 24 maart 2020 van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mrs. J. Blokland, voorzitter,  I.P.A. van Heijst en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19  april 2021.

griffier            voorzitter   

De beslissing is verzonden op 19 april 2021.