ECLI:NL:TAHVD:2021:34 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190277D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:34
Datum uitspraak: 15-02-2021
Datum publicatie: 16-02-2021
Zaaknummer(s): 190277D
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Appellant heeft zijn beroep ingetrokken. Het hof bepaalt de ingangsdatum van de schorsing.

BESLISSING

van 15 februari 2021

in de zaak 190277D

naar aanleiding van het hoger beroep van :

verweerder

tegen

mr. M.M. Brink

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

deken

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 14 oktober 2019 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 19-307/A/NH/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard door de raad. Aan verweerder is de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van 24 weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van de proceskosten.

Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:199 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift met bijlagen van verweerder tegen deze beslissing is op 11 november 2019 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift met bijlage van de deken.

2.3        Het hof heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van het hof op 25 januari 2021.

2.4        Op 18 januari 2021 ontving het hof een e-mail van verweerder, waarin verweerder schrijft dat hij om hem moverende redenen zijn beroep intrekt.

3        HET DEKENBEZWAAR

In de kwestie mr. B.:

3.1        Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder artikel 10a lid 1 sub d jo. artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden doordat hij in strijd met de waarheid tijdens de zitting op 18 januari 2019 heeft aangegeven dat in de appelschriftuur slechts de emoties van zijn cliënt zijn opgeschreven en dat dit stuk nooit is ingediend bij het gerechtshof Amsterdam. Het handelen van verweerder is onbetamelijk richting de raad en getuigt van een gebrek aan integriteit.

In de kwestie mr. F:

3.2   Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 10a lid 1 sub d jo artikel 46 Advocatenwet jo Gedragsregel 28 lid 1 heeft gehandeld. Het optreden van verweerder is een advocaat onwaardig en niet integer doordat hij:

a)         niet aan mr. F de toevoegingsbescheiden en een urenspecificatie heeft verstrekt, maar de declaratie in een nog lopende strafzaak heeft gedeclareerd;

b)         in het kader van het bemiddelingsverzoek na zijn eerste reactie van 12 maart 2019 zich weer heeft gehuld in een stilzwijgen en niet heeft gereageerd, noch op het verzoek van mr. F noch op het verzoek van [naam stafjurist] (namens de deken);

c)         niet beschikt over een correcte urenspecificatie;

d)         niet ingaat op de door mr. F gevraagde toelichting op de incomplete urenspecificatie;

e)         in strijd met de waarheid heeft verklaard dat elk bezoek aan de cliënt twee uur heeft geduurd.

4        BEOORDELING

4.1        Verweerder heeft zijn beroep tegen de beslissing van de raad ingetrokken.

4.2        Het hof overweegt als volgt. De beslissing van de raad is onherroepelijk, waarin een maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing in de uitoefening van de praktijk van 24 weken wordt opgelegd en verweerder is veroordeeld in de betaling van de proceskosten. Het hof bepaalt op grond van artikel 56 lid 5 Advocatenwet de ingangsdatum van de maatregel.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- stelt vast dat de in de beslissing van 14 oktober 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 19-307/A/NH/D aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 24 weken en proceskostenveroordeling onherroepelijk zijn, en dat de schorsing uit hoofde van deze beslissing ingaat op 15 maart 2021.

Deze beslissing is gewezen door mr. A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen, J.M. Atema, R. Verkijk en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 15 februari 2021.