ECLI:NL:TAHVD:2021:32 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200124

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:32
Datum uitspraak: 05-02-2021
Datum publicatie: 10-02-2021
Zaaknummer(s): 200124
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Advocaat van de wederpartij wordt verweten zich onnodig grievend te hebben uitgelaten door te stellen dat de kinderen door klager jarenlang fysiek en emotioneel mishandeld zijn en dat klager 100% schuld heeft aan de verstoorde verhoudingen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, die deze klacht gegrond bevond en een berisping oplegde. Daarbij wordt expliciet ingegaan op de voor de advocaat van de wederpartij in familiezaken geldende maatstaf.

BESLISSING                                  

van 5 februari 2021

in de zaak 200124

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 april 2020 in de zaak met nummer 19-369/AL/MN, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel b) gegrond verklaard, klachtonderdeel a) ongegrond verklaard, aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd en verweerster veroordeeld in de proceskosten. 

1.2    De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2020:110.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerster is op 8 mei 2020 per e-mail ter griffie van het hof ontvangen en per post op 11 mei 2020. Het beroepschrift van klager is op 15 mei 2020 per e-mail ter griffie van het hof ontvangen en per post op 29 mei 2020.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift van klager op het door verweerster ingestelde hoger beroep met bijlagen toegezonden in vier e-mails van 21 juni 2020 en een e-mail van     24 juni 2020;

-    brief met bijlagen van verweerster van 20 november 2020;

-    e-mail met bijlagen van verweerster van 1 december 2020.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 december 2020, waar klager met zijn echtgenote en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)        verweerster heeft zich niet ingezet om in der minne een regeling te bereiken inzake het geschil tussen klager en de wederpartij;

b)       verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten jegens klager in processtukken en tijdens zittingen.

4    FEITEN

        Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

4.1    Klager en zijn ex-partner zijn al jarenlang verwikkeld in een familierechtelijk geschil. Zij hebben diverse procedures gevoerd over de minderjarige kinderen van partijen, J en K, onder meer over de alimentatie, ondertoezichtstelling, de schoolkeuze van J en de beëindiging van het gezamenlijk gezag.

4.2      Verweerster is de advocaat van de ex-partner van klager en als zodanig bij verschillende van deze procedures betrokken geweest.

4.3      In het verweerschrift ondertoezichtstelling van 2 mei 2018 heeft verweerster zich namens haar cliënte verweerd tegen de verzochte ondertoezichtstelling van de kinderen en in dat kader, onder meer, aangevoerd:

        “3. In de eerste plaats betreft het een omgangstoezichtstelling die dient te voldoen aan strenge motivering ingevolge de geldende rechtspraak (…).

        4. In de tweede plaats wil moeder niet instemmen met een ondertoezichtstelling omdat er ten onrechte vanuit gegaan wordt dat zij als moeder een rol heeft gehad in het mislukken van de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader na de scheiding. (…).

        5. In de derde plaats wil moeder geen ondertoezichtstelling, omdat dit instrument niet kan worden ingezet om vaders gedrag te veranderen. (…) Om aan te geven wat er feitelijk mis ging in de omgangsregeling, wordt als hier ingelast in het verweerschrift, opgenomen een opsomming van signalen van moeder. (…) Hieruit blijkt dat de manier waarop vader de kinderen heeft behandeld, schade veroorzaakt heeft bij de kinderen in hun ontwikkeling.

        [Overzicht signalen namens moeder]

        6. De wijze waarop vader de kinderen heeft behandeld, kan geduid worden als kindermishandeling. Door zo te handelen, heeft vader er 100% schuld aan dat de kinderen geen contact meer met hem willen en alle vertrouwen in hem verloren hebben. (…)

        7. Met andere woorden, vader heeft de kinderen mishandeld in de afgelopen jaren. (…).”

4.4       Bij beschikking van 17 mei 2018 heeft de rechtbank Den Haag, naar aanleiding van verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en van klager, de kinderen J en K met ingang van 9 mei 2018 voor een jaar onder toezicht gesteld.

4.5      Op 6 juli 2018 heeft verweerster namens haar cliënte een aanvraag kort geding ingediend bij rechtbank Den Haag, onder meer om vervangende toestemming te krijgen tot inschrijving van zoon J op een specifieke school, klager te verbieden om leugen en laster te verspreiden over zijn ex-vrouw en/of J en hem ook te verbieden om contact op te nemen met elke potentiële school van J, onder verbeurte van een dwangsom. In de door verweerster bijgevoegde concept-dagvaarding heeft zij, voor zover relevant, onder punt 7 het volgende gesteld:

        “[J] is ouder dan 12 en zijn mening is van groot belang bij de beslissing die genomen gaat worden. [J] en [klager] zijn verwikkeld geraakt in een groot en moeilijk oplosbaar conflict, omdat [J] door [klager] gedurende lange tijd fysiek en psychisch is mishandeld. De wijze waarop [klager] omgaat met [J] en ook met [K] brengt ernstige schade teweeg bij de kinderen.”

4.6      Per e-mail van 10 juli 2018 heeft klager aan verweerster, in cc aan zijn advocaat, het volgende geschreven:

        “Gisteren ontvingen wij uw eisen in een aanvraag voor een kort geding. Onze meningsverschillen zullen woensdag a.s. inhoudelijk behandeld worden. In uw punt 7 stelt u: … “[J] en [klager] zijn verwikkeld geraakt in een groot en moeilijk oplosbaar conflict, omdat [J] door [klager] gedurende lange tijd fysiek en psychisch is mishandeld. De wijze waarop [klager] omgaat met [J] en ook met [K] brengt ernstige schade teweeg bij de kinderen.”

        [J] en ik hebben geen conflict De ouders van [J] en [K] hebben een conflict waarin [J] en [K] als onschuldige slachtoffers betrokken zijn. Daarnaast heb ik mijn kinderen op geen enkele wijze fysiek dan wel psychisch mishandeld. De opgetekende en geaccordeerde documentatie wijst dat ook uit. (…)

        Het is niet aan u om in uw motivatie voor een kort geding met deze ongefundeerde aanklachten te komen terwijl er bewijs is voor het tegenovergestelde.

        Ik voel me onterecht aangevallen en beledigd door uw schrijven aan de rechtbank. Ik verzoek u dan ook, tijdig voor het kort geding. een schrijven te doen uitgaan naar de Rechtbank waarin u punt 7 corrigeert naar de feiten. Tevens verzoek ik u hiertoe melding te maken a.s. woensdag tijdens het kort geding. Mocht u hiertoe niet genegen zijn, zal ik mijn klacht voorleggen aan de Deken.”

4.7       Bij haar e-mail van 10 juli 2018 heeft verweerster aan de advocaat van klager onder meer laten weten:

        “Hiermee bied ik mijn excuses aan, aan uw cliënt, terzake de formulering in punt 7 van de dagvaarding. Hij heeft mij hierover terecht een mail geschreven, welke ik ook overgelegd heb. Zoals hij verzocht heb ik de beide zinnen waartegen hij bezwaar maakt, teruggenomen. (…)”

        Verweerster heeft de rechtbank laten weten de gewraakte zinnen in de dagvaarding terug te willen trekken.

4.8     Op 1 oktober 2018 heeft verweerster namens haar cliënte jegens klager een verzoekschrift tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en tot definitieve beëindiging van de zorgregeling, alsmede een verzoek tot contactverbod ingediend bij de rechtbank Den Haag. Als producties heeft verweerster onder meer de beschikking van 17 mei 2018 tot ondertoezichtstelling bijgevoegd, alsmede het op 2 mei 2018 door haar ingediende verweerschrift daartegen. De rechtbank heeft het door verweerster namens haar cliënte verzochte eenhoofdig gezag toegewezen.

5    BEOORDELING

    Ontvankelijkheid

5.1    Verweerster is tijdig in hoger beroep gekomen van de beslissing van de raad op klachtonderdeel b. Na ontvangst van het beroepschrift heeft klager besloten ook zelf beroep in te stellen tegen het oordeel van de raad op klachtonderdeel a, zoals hij ter zitting desgevraagd heeft medegedeeld. Klager kan echter in zijn hoger beroep niet worden ontvangen, omdat zijn beroepschrift door het hof te laat is ontvangen, namelijk  na afloop van de termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad, zoals die is vastgelegd in artikel 56 lid 1 Advocatenwet. Dat brengt met zich mee dat in hoger beroep nog slechts klachtonderdeel b ter discussie staat.

Overwegingen van de raad

5.2    De raad heeft overwogen dat verweerster ter zitting bij de raad over de door haar aan klager bij e-mail van 10 juli 2018 gemaakte excuses heeft aangevoerd dat deze e-mail niet moet worden beschouwd als een erkenning van een fout van haar kant, maar als een blijk van medeleven jegens klager en dat het haar vrijstond de door klager gewraakte bewoordingen te blijven gebruiken en in haar processtukken op te nemen. De raad heeft de door verweerster gebruikte bewoordingen aangemerkt als onnodig grievend en niet de-escalerend. Verweerster had niet alleen af mogen gaan op de van haar cliënte verkregen eenzijdige informatie, maar had daarnaar ook zelf onderzoek moeten doen. Dat verweerster dit voldoende heeft gedaan is de raad niet gebleken, omdat de stukken waarop verweerster zich heeft beroepen niet in het dossier zaten. De raad heeft klachtonderdeel b hierop gegrond verklaard.

Beroepsgronden

5.3    Verweerster heeft in haar beroepschrift, voor zover het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel b, het volgende aangevoerd. Verweerster stelt dat de beslissing van de raad niet terecht is en niet strookt met de jurisprudentie. Zij is van mening zich te hebben gehouden aan de normen van het tuchtrecht. Uitgangspunt is dat een advocaat mag uitgaan van de input die een cliënt geeft en pas in uitzonderlijke gevallen gehouden is nader onderzoek te doen of door te vragen. De beslissing van de raad  is hiermee in strijd, waarbij de raad nog verder gaat door te stellen dat verweerster ter controle stukken uit het dossier had moeten overleggen. Het uitgangspunt dat de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen onnodig escaleren mag er niet toe leiden dat de advocaat relevante feiten en omstandigheden niet mag noemen. In de twee door verweerster gevoerde procedures was het van belang om feiten en omstandigheden te noemen. Daarbij heeft verweerster zich niet onnodig grievend uitgelaten. Het kort geding is gewonnen en ook in de gezagsprocedure is haar cliënte in het gelijk gesteld. Verweerster heeft (onverplicht) excuses aan klager aangeboden voor de voor alle betrokkenen nare en verdrietige situatie die was ontstaan, niet als erkenning dat zij een fout gemaakt heeft. Verweerster heeft overigens de stellingen van haar cliënte getoetst aan objectieve gegevens, zoals het Raadsrapport, verklaringen van derden en verklaringen van de kinderen. Verweerster legt de stukken waar zij zich op baseert in hoger beroep over. Verweerster stelt te hebben volstaan met een opsomming van de feiten zonder daaraan een eigen waardeoordeel te geven. Ter zitting van het hof heeft verweerster daaraan nog toegevoegd dat zij zich heeft gebaseerd op wat meer dan zes mensen verklaard hebben en dat de door het hof in familiezaken gebruikte maatstaf niet deugt, omdat de advocaat daardoor onredelijk wordt beperkt in de mogelijkheden zijn cliënt bij te staan.

Verweer in beroep

5.4    Klager heeft, voor zover in het kader van de beoordeling van klachtonderdeel b relevant, geciteerd uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 april 2018 en uit de melding door Veilig Thuis van 2 november 2017, waaronder uit dit laatste stuk: “Er lijkt geen sprake van een directe dreiging voor de fysieke veiligheid van een van de gezinsleden.” Verder voert klager onder meer aan dat verweerster, door hem als mishandelaar en geweldpleger neer te zetten, iedere hulp aan de kinderen heeft geblokkeerd. De klachten van klager tegen verweerster betreffen het herhaaldelijk en in toenemende mate van ernst verzinnen van wangedrag en misdaden die zij aan klager toedicht en in meerdere rechtszaken als feiten poneert, ondanks dat zij in de rapporten heeft gelezen dat klager zich niet schuldig maakt aan dit gedrag. Verweerster heeft niet alleen nagelaten te de-escaleren, zij heeft door haar grievende onwaarheden het conflict geëscaleerd. Verweerster heeft geen ‘relevante feiten en omstandigheden’ benoemd, maar onwaarheden. Ten onrechte stelt verweerster in haar beroepschrift dat zij de beide door haar gevoerde procedures zou hebben gewonnen, aangezien meerdere onderdelen van de ingestelde vorderingen zijn afgewezen. In ieder geval leest klager in de uitspraken geen erkenning van de grievende aantijgingen die door verweerster als feiten zijn geponeerd, in tegendeel. Klager wil in dit soort zaken helemaal niet spreken over winnen of verliezen. Klager meent dat uit de bewijsstukken blijkt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, geweld, mishandeling, misbruik en/of stalking, zaken die door verweerster als feiten worden benoemd, maar door onderzoekers, rechters en hulpverleners tegengesproken en weerlegd worden.

Maatstaf en relevante jurisprudentie

5.5    De raad is van de juiste maatstaf uitgegaan, maar heeft deze in zijn uitspraak niet volledig geciteerd. De volledige maatstaf voor het optreden van de advocaat van de wederpartij luidt als volgt. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.6    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Voor enkele recente voorbeelden verwijst het hof naar: HvD 6 juli 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:120, HvD 18 oktober 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:185 en HvD 6 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:226.

5.7    In de uitspraak van 6 november 2020 heeft het hof in 5.5. overwogen: “De advocaat vertolkt uiteraard het standpunt van zijn cliënt, maar is meer dan diens spreekbuis en dient zorgvuldig af te wegen welke bewoordingen al dan niet kunnen worden gebruikt. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de verhoudingen tussen zijn cliënte en klager fors verstoord waren en dat sprake was van een zekere escalatie, maar ook dan blijft enige distantie in het overbrengen van het standpunt van de cliënte op zijn plaats, mede in het belang van de minderjarige zoon van partijen. Verweerder heeft evenwel geen enkele terughoudendheid betracht, geen onderscheid gemaakt tussen feiten en kwalificaties en onvoldoende aangegeven dat hij namens zijn cliënte sprak en niet zijn eigen standpunt vertolkte. Dat verweerder zijn betoog kon onderbouwen met diverse bewijsmiddelen doet daaraan niet af. Verweerder had de gebruikte kwalificaties niet nodig om het standpunt van zijn cliënte voor het voetlicht te brengen, zelfs niet waar dit volgens hem een forse stellingname en confronterende taal vergde. Het hof verwijst hiervoor ook naar zijn uitspraak van 10 januari 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:35, in het bijzonder overweging 5.7.”

5.8    Overweging 5.7 in de uitspraak van 10 januari 2020 luidt als volgt: “Daaraan voegt [het hof] nog toe dat met name de stelligheid waarmee de beschuldiging door verweerder als vaststaand feit is gepresenteerd, en zijn eigen gewicht als advocaat dat verweerder aan de bewoordingen van het verweerschrift heeft toegevoegd, maken dat hij naar het oordeel van het hof de grens van wat tuchtrechtelijk nog toelaatbaar is, heeft overschreden. Verweerder heeft onnodig de door de vrouw geuite beschuldiging zonder enige terughoudendheid tot de zijne gemaakt. Niet is gebleken dat dit haar tot enig noemenswaardig voordeel kon strekken noch dat de geuite beschuldiging noodzakelijkerwijs in reactie op een door klager geponeerde stelling is geuit, terwijl verweerder zich had moeten realiseren dat dit wel onevenredig nadeel aan klager kon toebrengen.”

Overwegingen van het hof

5.9    Anders dan verweerster meent brengt toepassing van de in familiezaken geldende maatstaf niet met zich mee dat zij belemmerd wordt in de mogelijkheden haar cliënte op een deugdelijke wijze bij te staan. Toepassing van deze maatstaf brengt weliswaar met zich mee dat verweerster de van haar cliënte verkregen informatie tot uitgangspunt mag nemen, maar niet dat zij klakkeloos de uitlatingen en beschuldigingen van haar cliënte mag overnemen en tot de hare maken. Ook dient zij terughoudend te zijn met het verwoorden van de standpunten van haar cliënte als (vaststaande) feiten en zorgvuldig de formulering daarvan af te wegen, rekening houdend met het feit dat de verhoudingen tussen de beide ex-partners al op scherp staan en - in dit geval ook - dat er twee kinderen tussen die beide ex-partners klem zijn komen te zitten. Bij de behandeling van dit soort zaken past het ook niet om te praten over ‘winnen’ of ‘verliezen’: in een geëscaleerde kwestie als deze zijn alle betrokkenen, zeker de kinderen, in ieder geval op de langere termijn, te zien als verliezers. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de geldende maatstaf niet onverkort toe te (blijven) passen.

5.10    Verweerster heeft in de door haar gevoerde procedures onder meer aangevoerd dat “sprake is van jarenlange emotionele en fysieke mishandeling” door klager en dat de bestaande situatie “voor 100% de schuld is” van klager. Daarbij is door verweerster geen enkel voorbehoud gemaakt. Zij heeft niet duidelijk gemaakt dat dit de mening van haar cliënte is, maar het gebracht alsof zij het uit eigen wetenschap kan bevestigen. Verweerster beroept zich op (meer dan) zes bronnen voor haar stelling dat zij onderzoek heeft gedaan, waarmee zij heeft geverifieerd dat de stellingen van haar cliënte juist zijn. Desgevraagd heeft zij in ieder geval genoemd: haar cliënte, de partner van haar cliënte, de beide kinderen en twee onderzoekers die hebben opgeschreven, wat haar cliënte en de kinderen hebben gezegd. Van andere bronnen heeft het hof geen informatie. In feite is hier naar het oordeel van het hof echter nog steeds sprake van slechts één bron: de cliënte van verweerster. De overige personen maken immers onderdeel uit van haar huidige gezin of hebben slechts de uitlatingen van de gezinsleden genoteerd. De stellingen van verweerster worden ook niet gestaafd door de rapporten van Veilig Thuis van 2 november 2017 en de Raad voor de Kinderbescherming van 9 april 2018 die zij heeft overgelegd. Daarin valt uiteindelijk slechts te lezen dat hen van mishandeling niet is gebleken. De bedreiging voor de kinderen bestaat uit het feit dat de ouders al jarenlang recht tegenover elkaar staan, waardoor beide kinderen zich mogelijk in een loyaliteitsconflict bevinden, aldus één van de conclusies van de Raadsrapportage.

5.11    Het hof concludeert dan ook dat verweerster klager in de processtukken heeft beschuldigd van zaken waarvan de juistheid niet is vastgesteld. Het had daarom op de weg van verweerster gelegen om het standpunt en de emoties van haar cliënte duidelijk te maken in zakelijke (niet kwetsende) bewoordingen en zonder die mening te presenteren als haar eigen overtuiging. En al helemaal niet als vaststaand feit te poneren. Het hof is met de raad van oordeel dat de wijze waarop verweerster zich in de processtukken heeft uitgedrukt onnodig grievend is. De beslissing van de raad zal op dit punt dus worden bekrachtigd.

Maatregel en proceskosten

5.12    Het hof is eveneens met de raad van oordeel dat, mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, de maatregel van berisping passend en aangewezen is. Het is verweerster, gelet op haar houding op zitting, kennelijk nog steeds niet duidelijk dat zij meer terughoudendheid dient te betrachten en zich er ook van bewust moet zijn dat zij de wederpartij geen onnodig nadeel mag toebrengen. 

5.13    Verweerster heeft verder nog bezwaar gemaakt tegen de proceskostenveroordeling, die zij als boete beschouwt. Uit de Memorie van Toelichting, 34 145, nr. 3, vergaderjaar 2014-2015 bij het wetsvoorstel “Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen” blijkt dat met het per 1 januari 2015 ingevoerde artikel 48ac Advocatenwet wordt voorzien in de mogelijkheid van een kostenveroordeling van de tuchtrechtelijk veroordeelde advocaat, waarbij er tevens in wordt voorzien dat deze advocaat kan worden veroordeeld in de kosten van de tuchtprocedure die ten laste komen van de Staat. Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan het principe dat de kosten van het tuchtgeding zoveel mogelijk worden gedragen door degene die ertoe aanleiding heeft gegeven dat de procedure noodzakelijk was. Nu sprake is van een gegronde klacht en ook het hof aanleiding ziet om verweerster een maatregel op te leggen, behoort (ook in hoger beroep) daaraan een proceskostenveroordeling te worden verbonden.

5.14    Het hof zal verweerster derhalve op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50 reiskosten aan klager;

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750 kosten van de Staat.

5.15    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid Advocatenwet het bedrag van

    € 50 reiskosten binnen vier weken  na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.16    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2020 in de zaak met nummer 19-369/AL/MN;

-    bekrachtigt de uitspraak van de raad;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van

€ 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van

    € 1.500 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs.  I.P.A. van Heijst en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 5 februari 2021.