ECLI:NL:TAHVD:2021:236 Hof van Discipline 's Gravenhage 210236W 210237W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:236
Datum uitspraak: 10-12-2021
Datum publicatie: 28-12-2021
Zaaknummer(s):
  • 210236W
  • 210237W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoeken. De omstandigheid dat de behandelend kamer heeft besloten de tuchtrechtelijke documentatie van de beklaagde advocaat niet voor de behandeling van de zaak ter beschikking te stellen, is geen grond voor wraking. Daarbij wijst de wrakingskamer erop dat uit het stelsel van de Advocatenwet blijkt dat slechts een beperkt aantal gerechtigden kennis kunnen nemen van het tuchtrechtelijk verleden van een advocaat. In een tuchtprocedure is het tuchtrechtelijk verleden verder doorgaans enkel van belang voor de bepaling van de maatregel. Verzoeker heeft geen argumenten aangedragen waarom dat in dit geval anders zou zijn. De wrakingsverzoeken zijn ongegrond

BESLISSING


van 10 december 2021
in de zaken 210236W en 210237W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
 
 
verzoeker
 
tegen:
 
1. mr. J. Blokland
 
plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline
 
en

2. mr. M.L. Weerkamp
3. mr. E.C. Gelok
 
leden van het Hof van Discipline

verweerders


1 HET PROCESVERLOOP

1.1 Op 3 december 2021 heeft de gemachtigde van [naam klager in de bodemprocedure 210236], [naam verzoeker], wrakingsverzoeken ingediend tegen alle leden van de kamer die de zaken 210236 en 210237 op 13 december 2021 behandelen.
1.2 Verweerder sub 1 heeft, mede namens verweerders sub 2 en 3, op 5 december 2021 een gecombineerd verweerschrift ingediend.

1.3 Bij bericht van 7 december 2021 heeft de griffie partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en dat uitspraak is bepaald op vandaag. Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer, bestaande uit het hiervoor het verzoekschrift en verweerschrift.


2 BEOORDELING

wrakingsgrond

2.1 Verzoeker heeft verweerders gewraakt omdat zij niet bereid zijn de tuchtrechtelijke documentatie over de wederpartij van de cliënten van verzoeker (op voorhand) aan hem ter beschikking te stellen. Hierdoor, zo begrijpt het hof, zou volgens verzoeker sprake zijn van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

verweer

2.2 Verweerders wijzen erop dat het niet eens zijn met de onder 2.1 genoemde procedurele beslissing van het hof geen reden voor wraking kan zijn, tenzij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter(s) die haar heeft (hebben) gegeven. Dat laatste is niet aan de orde. Aan verzoeker is immers medegedeeld dat het verzoek om inzage van het tuchtrechtelijk verleden van de aangeklaagde advocaat op de zitting zal worden besproken.

toetsingskader

2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.4 In dit geval is op 2 december 2021 aan verzoeker bericht dat het hof zijn verzoek om de tuchtrechtelijke documentatie van de beklaagde advocaat aan hem ter beschikking te stellen op de zitting zal worden besproken en dus niet voordien zal worden toegezonden.

2.5 De omstandigheid dat de behandelend kamer heeft besloten de tuchtrechtelijke documentatie van de beklaagde advocaat niet voor de behandeling van de zaak ter beschikking te stellen, is geen grond voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt ook in tuchtzaken mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen.
2.6 Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is in dit geval evenmin sprake. Ook uit de overige door verzoeker genoemde omstandigheden kan dit niet worden afgeleid. De wrakingsverzoeken zijn daarom ongegrond.

2.7 Daarbij wijst de wrakingskamer nog op het volgende. Uit het stelsel van de Advocatenwet blijkt dat slechts een beperkt aantal gerechtigden kennis kunnen nemen van het tuchtrechtelijk verleden van een advocaat (zie art. 8a Advocatenwet). Verder is in een tuchtprocedure het tuchtrechtelijk verleden doorgaans enkel van belang voor de bepaling van de maatregel. Verzoeker heeft geen argumenten aangedragen waarom dat in dit geval anders zou zijn. De bepaling van (de hoogte van) de maatregel in een tuchtprocedure gaat een klager, die geen deken is, niet aan. Daarom staat voor een klager, die geen deken is, op grond van art. 56 lid 1 onder a Advocatenwet wel hoger beroep open als een klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard maar niet als het beroep enkel is gericht tegen de hoogte van de opgelegde maatregel (in welk geval (raadpleging van) de tuchtrechtelijke documentatie een relevant gegeven zou kunnen zijn). De beklaagde advocaat kan de op hem van toepassing zijnde tuchtrechtelijke documentatie zelf inzien. Het is aan het hof te bepalen of er redenen zijn deze documentatie tijdens de mondelinge behandeling aan de orde te stellen en de beklaagde advocaat in staat te stellen hierop te reageren. In zoverre sluit de inhoud van het onder 2.4 genoemde bericht volledig aan op het wettelijk systeem in de Advocatenwet.


3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart de wrakingsverzoeken van 3 december van 2021 van verzoeker ongegrond.

3.2 bepaalt dat de procedures met zaaknummers 210236 en 210237 worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoeken.


Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.M. van Amsterdam en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.

griffier voorzitter   

De beslissing is verzonden op 10 december 2021.