ECLI:NL:TAHVD:2021:230 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210260W 210261W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:230
Datum uitspraak: 13-12-2021
Datum publicatie: 14-12-2021
Zaaknummer(s):
  • 210260W
  • 210261W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek. Het hof acht de termijn van een dag waarbinnen het verzoek is gedaan voldoende tijdig, mede gelet op het feit dat verzoeker geen professionele partij is. Het verzoek is dus ontvankelijk. Verzoeker heeft verweerster gewraakt op de grond dat zij partijdig is, omdat zij heeft aangegeven dat verzoeker niet mag dreigen met het doen van aangifte tegen de stafjurist(en) van de deken. Het hof stelt vast dat uit proces-verbaal niet is gebleken dat verweerster heeft gezegd dat verzoeker mensen bedreigt. In zoverre mist het verzoek feitelijke grondslag. Verweerster heeft verzoeker slechts verzocht de stafjuristen van de deken niet te bedreigen met aangiftes terwijl zij op de zitting hun verhaal deden. Het staat verweerster vrij als voorzitter van de kamer die de zaken behandelde om de orde op de zitting te bewaken en daarin regie te voeren. Het proces-verbaal van de zitting levert ook overigens geen aanwijzingen op voor het oordeel dat verweerster ten opzichte van verzoeker vooringenomen was, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is ongegrond.

BESLISSING

van 13 december 2021
in de zaken 210260W en 210261W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerster

1 DE PROCEDURE

1.1 Verzoeker heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) verzoeken ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft deze verzoeken afgewezen in de beslissingen van 16 juli 2021 en 28 juli 2021. Klager heeft op 10 augustus 2021 tegen de beide beslissingen van de deken beklag ingediend bij het hof, welk beroep bij het hof in behandeling is onder de zaaknummers 210260 en 210261.

1.2 Verzoeker en de deken zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van beide zaken op 5 november 2021 van het hof. Op de zitting waren klager en twee stafjuristen van de deken als partijen aanwezig. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 Verzoeker heeft een wrakingsverzoek tegen verweerster ingediend per e-mail van 6 november 2021. Op 11 november 2021 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aangevuld.

1.4 Bij e-mail van 12 november 2021 heeft verweerster gereageerd op het wrakingsverzoek en verzocht het verzoek af te wijzen.

1.5 Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft het hof verder kennisgenomen van:
- een e-mail van verzoeker van 13 november 2021;
- een e-mail van verweerster van 26 november 2021;
- een e-mail van verzoeker van 28 november 2021 inclusief de pleitnota van verzoeker;
- een e-mail van verweerster van 29 november 2021 met een reactie op de pleitnota van verzoeker;
- een e-mail van verzoeker van 29 november 2021 met een aanvulling op de pleitnota;
- een e-mail van verweerster van 29 november 2021 met bijlagen;
- een e-mail van verzoeker van 29 november 2021;
- een e-mail van verzoeker van 30 november 2021.

1.6 Het wrakingsverzoek is op verzoek van verzoeker mondeling behandeld op 30 november 2021. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via een videoverbinding via MS Teams. Verzoeker is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft zijn standpunt nader toegelicht. Verder zijn de deken en de stafjurist van de deken als belangstellenden aanwezig geweest. Verweerster heeft bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.


2 BEOORDELING

wrakingsgrond
2.1 Verzoeker heeft verweerster gewraakt op de grond dat zij partijdig is, omdat zij heeft aangegeven dat verzoeker niet mag dreigen met het doen van aangifte tegen de stafjurist(en) van de deken. Tijdens de zitting van 5 november 2021 kreeg verzoeker geen ruimte om de beschuldigingen die jegens verzoeker werden geuit – inhoudende dat verzoeker de stafjurist(en) van de deken zou hebben bedreigd – toe te lichten. Verweerster heeft zich volgens verzoeker schuldig gemaakt aan discriminatie en smaad, omdat zij heeft gekozen voor de kant van (de stafjurist van) de deken in plaats van aan verzoeker te vragen of de beschuldigingen waar zijn. Aldus is verweerster vooringenomen geweest. Door deze gang van zaken zijn de procesrechten van verzoeker geschaad.

verweer
2.2 Verweerster heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.3 Allereerst heeft zij aangevoerd dat het wrakingsverzoek (te) laat is ingediend, omdat het wrakingsverzoek pas op de dag na de zitting is ingediend, terwijl verzoeker het verzoek tijdens of kort na de zitting had kunnen en moeten indienen.

2.4 Voor zover het verzoek tijdig is gedaan heeft verweerster het volgende aangevoerd. Zij heeft op een behoorlijke wijze invulling gegeven aan haar rol en taak als voorzitter in het kader van een behoorlijke procesorde. Zij heeft aangevoerd dat het tot haar rol als voorzitter behoort om de regie ter zitting te voeren en ook de belangen van de andere partij te behartigen, in die zin dat de andere partij ook de gelegenheid moet krijgen om vrijelijk verweer te voeren zonder dat er gedreigd wordt met strafrechtelijke aangiftes. Verzoeker heeft tijdens de zitting van 5 november 2021, op het moment dat de aanwezige stafjuristen van de orde namens de deken het woord voerden, de stafjuristen verweten dat zij logen en dat hij tegen hen aangifte zou doen bij de politie. Daarop heeft verweerster aan verzoeker gevraagd om dit soort dreigementen in de zittingzaal achterwege te laten. Van uitlatingen zoals door verzoeker gesteld is geen sprake geweest. Aan verzoeker is ook niet het woord ontnomen als het ging om een inhoudelijk toelichting op zijn zaak. Van enige partijdigheid of vooringenomenheid is dus geen sprake geweest.

ontvankelijkheid van het verzoek
2.5 Artikel 513 Sv bepaalt dat het wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker baseert zijn verzoek op wat er op de zitting van 5 november 2021 heeft plaatsgevonden. Een dag na de zitting heeft verzoeker zijn verzoek ingediend. Het hof acht de termijn van een dag waarbinnen het verzoek is gedaan voldoende tijdig, mede gelet op het feit dat verzoeker geen professionele partij is. Het verzoek is dus ontvankelijk.

toetsingskader
2.6 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.7 Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is het standpunt van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

oordeel wrakingskamer
2.8 Uit de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 november 2021 blijkt het volgende:
“ (…)
Mr. M [stafjurist, hof]. : (…) Twee dagen later kreeg hij [een door de deken aangewezen advocaat, hof] de mail met de tekst: “blijf uit mijn buurt crimineel”. Ook wij krijgen van klager [verzoeker, hof] mail met dit soort teksten en verwijten en dreigementen.

Klager: wat voor dreigementen? Ik heb nooit iemand bedreigd. Ik ga hiervan aangifte doen.

Voorzitter [verweerster, hof]: ik verzoek u de dames van de orde niet (te) bedreigen met aangiftes, terwijl zij hier hun verhaal doen.
(…)”

2.9 Hoewel verzoeker kritiek heeft geleverd op de volledigheid van het proces-verbaal, heeft verzoeker niet toegelicht wat er in zijn ogen niet klopt aan de inhoud van het proces-verbaal. Het hof stelt vast dat uit proces-verbaal niet is gebleken dat verweerster heeft gezegd dat verzoeker mensen bedreigt. In zoverre mist het verzoek feitelijke grondslag. Verweerster heeft verzoeker slechts verzocht de dames niet te bedreigen met aangiftes terwijl zij op de zitting hun verhaal deden. Het staat verweerster vrij als voorzitter van de kamer die de zaken behandelde om de orde op de zitting te bewaken en daarin regie te voeren. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de door verweerster gevoerde regie op de zitting van 5 november 2021. Dit is slechts anders indien het bedoelde verzoek van verweerster aan verzoeker in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld gelet op de aard van het verzoek en de daarbij gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is evenwel geenszins gebleken. Het ordeverzoek van verweerster had immers geen betrekking op de inhoud van de beklagzaken die werden behandeld.

2.10  Het proces-verbaal van de zitting levert ook overigens geen aanwijzingen op voor het oordeel dat verweerster ten opzichte van verzoeker vooringenomen was, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Aan verzoeker is geen spreekrecht ontnomen, hij heeft zijn beklag kunnen toelichten en de vragen van de leden van de kamer beantwoord.

2.11  Concluderend is het hof van oordeel dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk zijn geworden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. Het wrakingsverzoek zal dan ook ongegrond worden verklaard.


3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 6 november 2021 van verzoeker ongegrond.

3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en J.D. Streefkerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 13 december 2021.