ECLI:NL:TAHVD:2021:210 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210190

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:210
Datum uitspraak: 05-11-2021
Datum publicatie: 11-11-2021
Zaaknummer(s): 210190
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft volgens klaagster zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van feitelijke onjuiste informatie in de procedure, waarvan verweerder wist, althans had behoren te weten, dat dit onjuist was. Bovendien heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan intimiderende teksten. Klaagster heeft gronden gericht tegen een overweging van de raad en de door de raad gehanteerde toetsingsmaatstaf. Het hof oordeelt dat de raad bij de beoordeling van de klachten de juiste maatstaf heeft gehanteerd en stelt voorop dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomst om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. Bekrachtiging oordeel raad.

BESLISSING

van 5 november 2021

in de zaak 210190

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van 10 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-927/A/A). In deze beslissing zijn alle klachtonderdelen (a tot en met f) ongegrond verklaard.

1.2        Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder nummer ECLI:NL:TADRAMS:2021:196.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift van klaagster is op 7 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift van verweerder van 26 juli 2021.

-        de brief van 26 augustus 2021 van klaagster met daarbij de producties 55 tot en met 60.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 september 2021. Daar zijn verschenen klaagster, verweerder en zijn gemachtigde, mr. J. Mencke. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3        FEITEN

3.1        Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld, omdat die in hoger beroep niet zijn weersproken. Het gaat om de volgende feiten.

3.2        Tussen klaagster en (onder meer) [bedrijf A.] (hierna: [bedrijf A.]) is, zakelijk weergegeven, in geschil of de Duitse onderneming [MBB CE] (hierna: MBB CE) gelieerd is aan [bedrijf A.]. Verweerder treedt op voor [bedrijf A.].

3.3        In twee brieven aan klaagster (van 18 en 24 september 2018) heeft verweerder onder meer geschreven dat geen relatie bestaat tussen [bedrijf A.] en MBB CE.

3.4        Op 1 oktober 2018 heeft verweerder, namens [bedrijf A.], klaagster in kort geding gedagvaard. Verweerder heeft – samengevat – gevorderd klaagster te verbieden om contact te zoeken met en uitlatingen te doen over [bedrijf A.], haar bestuurders en werknemers. In onderdelen 2.24 en 2.40 van de dagvaarding staat het volgende:

“2.24 Overigens veronderstelt [klaagster] ten onrechte dat (…)(MBB CE) deel uitmaakt van de [bedrijf A.] groep. In werkelijkheid heeft [bedrijf A.] helemaal niets te maken (of ooit gehad) met MBB CE, in welke hoedanigheid dan ook. Alleen al deze kennelijke vergissing van [klaagster] brengt mee dat haar complot-theorie niet juist kán zijn. (…)

2.40 Bij brief van 24 september 2018 heeft [bedrijf A.], via haar advocaat, nogmaals benadrukt dat [bedrijf A.] werkelijk niets te maken heeft met MBB CE:

“To repeat our client is not involved in (…) (“MBB CE”) or its business. MBB CE is not now, nor has it ever been, part of the [bedrijf A.] group of companies – regardless of what someone wrote on the Wikipedia website.

(…) [bedrijf A.] never owned or controlled MBB Group (…), which was established much later and which has absolutely nothing to do with [bedrijf A.].

The same goes for MBB CE which, according to publicly available information you appear to have ignored, was established in the year 2012”.

[bedrijf A.] heeft niets te maken met MBB CE of met andere vermeende betrokkenen”.

3.5        De zaak is op 23 oktober 2018 mondeling behandeld, waarbij verweerder gebruik heeft gemaakt

van zijn pleitnota. In onderdeel 1.9 van de pleitnota staat het volgende:

“Tot begin 2015 huurde MBB CE, met andere gelieerde bedrijven, kantoorruimte van [bedrijf A.]. Er ontstond een huurgeschil tussen [bedrijf A.] en MBB. Dit geschil is in der minne geregeld in december 2014. Als onderdeel van de regeling heeft [bedrijf A.] de merkrechten op de merken MBB en [naam merk] overdragen aan MBB Projects BmbH. [bedrijf A.] behield het recht deze merken zelf te gebruiken voor producten en diensten op het gebied van luchtvaart, ruimtevaart, beveiliging en defensie. Deze afspraken zijn vastgelegd in een gerechtelijke schikkingsovereenkomst.

3.6        Bij vonnis van 6 november 2018 heeft de voorzieningenrechter klaagster verboden om, kort weergegeven, uitingen te doen waarbij [bedrijf A.] wordt beschuldigd van betrokkenheid bij omkoping, corruptie, illegale activiteiten of fraude. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, zakelijk weergegeven, klaagster haar stelling dat [bedrijf A.] betrokken is geweest bij de door klaagster gestelde frauduleuze praktijken onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.

3.7        Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.

3.8        In de memorie van antwoord van 19 februari 2019 heeft verweerder onder meer de gang van zaken uiteengezet rondom een huurovereenkomst van een vennootschap binnen [bedrijf A.] en MBB. MBB UWS heeft in 2011 ruimte gehuurd van een verhuurder. De verhuurder ging in 2014 op in [bedrijf A.]. De gehuurde ruimte is in onderverhuur gegeven aan onder meer MBB CE. Tussen MBB CE en [bedrijf A.] ontstond een geschil over achterstallige huurpenningen. Hierover is geprocedeerd en de procedure is geëindigd in een ‘vaststellingsovereenkomst door rechterlijke tussenkomst (“Protokoll”)’.

3.9        In een brief van 29 augustus 2019 aan de advocaat van klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) [Klaagster] heeft haar akte overlegging producties d.d. 19 april 2019 ongevraagd toegestuurd aan meerdere voormalige en actuele functionarissen van [bedrijf A.]. Deze stukken zijn zonder toelichting bezorgd op hun respectievelijke privéadressen. Daarnaast heeft zij de bedoelde akte plus een diffamerende email d.d. 23 april 2019 ongevraagd doen toekomen aan diverse werknemers van [drie ondernemingen]. (…)”

3.10         Het hoger beroep is op 1 oktober 2019 mondeling behandeld. Het proces-verbaal van de zitting maakt onderdeel uit van het klachtdossier. Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. De advocaat van klaagster heeft bij brief van 14 oktober 2019 gereageerd op het proces-verbaal. Hij heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) Op bladzijde 2 wordt [verweerder] als volgt geciteerd: “[bedrijf A.] heeft geen idee wie de door [klaagster] genoemde A(…) is, maar gelet op wat hij zegt over “the committee of 300” is hij totaal ongeloofwaardig te achten. Deze opmerking dient te worden aangevuld in die zin dat [verweerder] in dezelfde zin beweerde dat A(…) een uitspraak doet over “de protocollen van de wijzen van Sion”.

Bij het laatste woord heeft ondergetekende opgemerkt dat het bij “de protocollen van de wijzen van Sion” gaat om een antisemitische complottheorie en dat A(…) in de transcriptie, die bij de eerste akte producties is overgelegd, nergens een antisemitische uitspraak doet over de “Committee of 300” danwel de “protocollen van de wijzen van Sion”, en dat [verweerder] dus zelf degene is die een antisemitische complottheorie voor zijn rekening neemt, waarmee hij kennelijk uw hof op het verkeerde been wil zetten door deze woorden in de mond van A(…) te leggen.

Bij zijn laatste woord bood [verweerder] hiervoor zijn excuses aan, letterlijk in die bewoordingen dat hij A(…) geen woorden in de mond wil leggen die hij niet gebezigd heeft (…)”.

3.11        Bij arrest van 21 januari 2020 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een (dreigende) serieuze aantasting van het privéleven of de persoonlijke levenssfeer van [bedrijf A.] omdat, zakelijk weergegeven, klaagster haar beschuldigingen slechts heeft geuit aan medewerkers van [bedrijf A.] en aan [bedrijf A.] gelieerde vennootschappen en niet aan derden, waaronder de pers. In onderdeel 4.12 van het arrest heeft het gerechtshof nog het volgende geschreven:

“Aan [bedrijf A.] kan worden toegegeven dat de door [klaagster] geuite beschuldigingen onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, maar dat rechtvaardigt, gelet op de beperkte kring van de personen tegen wie [klaagster] de beschuldigingen heeft geuit en het geringe nadeel dat [bedrijf A.] daardoor heeft geleden, niet de door [bedrijf A.] gevorderde preventie maatregel, die in de kern neerkomt op een spreekverbod. Daargelaten nog dat naar het oordeel van het hof de drempel van een serieuze aantasting van het recht op bescherming van het privéleven van [bedrijf A.] niet wordt gehaald”.

3.12         Bij e-mail van 23 januari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan de advocaat van klaagster:

“(…) Today, 23 January 2020, a story was published on the website quotenet.nl about the appeals court’s judgment of 21 January 2020.

Irrespective of whether your client directly or indirectly alerted the media (which she presumably denies), she is quoted in the article as saying “I have a whole strategy worked out which I will not share with you now. (…) And I guarantee that this will be very big news worldwide.”

I would take this opportunity to highlight paragraph 4.12 of the judgement, where the appeals court holds that her accusations against [bedrijf A.] and others are not supported by the available evidence. Under no circumstances does the appeals court’s judgement provide [klaagster] permission to publicly accuse [bedrijf A.] of non-existent misconduct. In fact, the opposite is true, as you may gather form para. 4.10 of the judgement. The lower court’s order against your client was lifted based on her express assurances that she had no intention of making any public statements about this matter at any time. It would now appear that she had chosen an approach contrary to these assurances.

For the sake of clarity, your client may be assured that [bedrijf A.] will take robust action against anyone, including [klaagster], who spreads unfounded allegations about [bedrijf A.] purported role in so-called ‘MBB CE Fraud Case’.

Needless to say [bedrijf A.] reserves the right to file an appeal with the Supreme Court and to seek a separate injunction against [klaagster] without further notice. (…)”

3.13         Op 27 januari 2020 heeft de advocaat van klaagster gereageerd en geschreven dat, zakelijk weergegeven, een redacteur het gepubliceerde arrest vond en vervolgens contact heeft opgenomen met klaagster. De advocaat van klaagster heeft verder gevraagd om toezending van het Protokoll.

3.14         Op 28 januari 2020 heeft verweerder laten weten dat [bedrijf A.] geen aanleiding ziet om klaagster te voorzien van “stukken of informatie (…) die haar niet aangaan”.

3.15         Een recherchebureau heeft in opdracht van klaagster onderzoek gedaan naar (het bestaan van) het Protokoll. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 1 maart 2020, waarin op grond van uitlatingen van de (enige) bedrijfsjurist van MBB CE en van de curator van MBB CE wordt geconcludeerd dat “er geen Protokoll bestaat’.

3.16         Op 11 augustus 2020 heeft verweerder producties overgelegd in een door klaagster tegen (onder meer) [bedrijf A.] ingestelde procedure. Onder de producties bevinden zich een huurovereenkomst uit 2011, gesloten tussen verhuurder [naam verhuurder] en huurder MBB UWS Projects GmbH en een Protokoll van 5 december 2014 dat bij gelegenheid van een zitting bij het Landgericht München is gesloten tussen enerzijds [bedrijf A.] Defence and Space GmbH en anderzijds, onder meer, MBB Projects en MBB CE.

3.17         Bij vonnis van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank de vordering van klaagster tegen onder meer [bedrijf A.], strekkende tot vergoeding van de door haar geleden schade, afgewezen. Op 21 december 2020 heeft klaagster tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Deze procedure loopt nog.

4        KLACHT

4.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a.        Verweerder heeft zich in de kort gedingdagvaarding schuldig gemaakt aan het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was.

Verweerder beweerde in de kort gedingdagvaarding (en in de voorafgaande sommatiebrieven) dat [bedrijf A.] nooit heeft gehoord van het bedrijf [MBB CE], terwijl dit bedrijf een dekmantel is van ongeoorloofde activiteiten van [bedrijf A.]. Op basis hiervan is [bedrijf A.] een kort geding gestart tegen klaagster wegens smaad, laster en reputatieschade. Verweerder heeft met deze leugen de regel om de feiten naar waarheid te presenteren geschonden door hierover ter zitting van het kort geding tegen de voorzieningenrechter te liegen.

b.        Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was door bij de kort gedingzitting de relatie tussen [bedrijf A.] en MBB als een zakelijke huurrelatie te presenteren.

In tegenstelling tot eerdere, indringende uitspraken komt verweerder plotseling met een heel ander verhaal. [bedrijf A.] kent [MBB CE] toch wel, want er is volgens hem een huurcontract gesloten en later een huurgeschil ontstaan tussen beide partijen, wat heeft geleid tot een rechtszaak in de Rechtbank van München. In december 2014 zou dit dispuut uitgemond zijn in een Protokoll dat vastgelegd zou zijn door de rechtbank van München. Dit Protokoll werd door verweerder mondeling aangedragen tijdens het kort geding in de rechtbank Lelystad; niemand heeft dat Protokoll gezien, noch de voorzieningenrechter noch klaagster.

Na verdere research blijkt dit Protokoll helemaal niet te bestaan en is er ook geen rechtszaak aanhangig geweest bij de rechtbank van München. Niet alleen klaagster wordt voorgelogen maar ook de voorzieningenrechter. Dit soort leugens verzin je alleen maar als je de waarheid wilt verbergen.

c.        Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van feitelijke informatie in de memorie van antwoord tijdens de hoger beroepsprocedure, waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was.

Verweerder kwam in het kort geding nog met een mondeling verhaal over de huurrelatie en het zogenaamde Protokoll, maar in de Memorie van Antwoord jokt hij zwart op wit. Hij beweert dat MBB huurder was van [bedrijf A.], dat er een huurcontract is (dat hij wederom niet laat zien), en dat er een procedure is gevoerd in München waar een regeling (schikking) is getroffen, vastgelegd in het Protokoll. Hij schrijft dat hij niet bereid is het Protokoll in de rechtszaak te laten zien. Het zijn wederom allemaal leugens.

Na verder research blijkt dit Protokoll helemaal niet te bestaan en is er ook geen rechtszaak aanhangig gemaakt in de Rechtbank van München. Niet alleen de voorzieningenrechter en klaagster worden voorgelogen maar ook het Hof in de volgende fase van de zaak. Dit soort leugens verzin je alleen maar als je de waarheid wilt verbergen.

d.        Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van feitelijke informatie door te beweren dat klaagster een document naar de privéadressen van de bestuurders van [bedrijf A.] heeft gestuurd, waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat dit onjuist was.

Enkele weken voor de zitting van het hoger beroep komt verweerder met de zoveelste leugen via een intimiderende brief aan de advocaat van klaagster. "[Klaagster] heeft haar akte overlegging producties d.d. 19 april 2019 ongevraagd toegestuurd aan meerdere voormalige en actuele functionarissen van [bedrijf A.]. Deze stukken zijn zonder toelichting bezorgd op hun respectievelijke privé adressen."

e.        Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het mondeling verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was, door op de zitting bij het Hof te refereren aan een antisemitische complottheorie.

Tijdens de zitting in het Hof schuift verweerder ook nog relevante uitspraken en berichten uit de 2e akte met producties uit de hoger beroep zaak in de schoenen van een contractpartij en belangrijke getuige in de schadezaak tegen [bedrijf A.], [naam Duitse bank], [naam Duits bedrijf], [naam bank Luxemburg] en [naam private bank], terwijl ook dit weer een verdraaiing van de feiten is (lees: leugen). Daarnaast zet hij deze getuige neer als een totaal ongeloofwaardige persoon. Vervolgens beweerde verweerder in dezelfde zin dat deze getuige een uitspraak doet over 'de protocollen van de wijzen van Sion'. Ook hier heeft verweerder bakzeil moeten halen en zijn excuses moeten aanbieden aan het Hof (zie proces-verbaal met aanvulling).

f.        Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan intimiderende teksten met wederom feitelijk onjuiste informatie waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was, door te stellen dat klaagster actief contact met de pers heeft gezocht en daarover een intimiderende sommatiebrief te schrijven.

Bij deze laatste klacht wil klaagster aantonen dat verweerder het wel heel bont maakt. Het Gerechtshof besluit het arrest direct te plaatsen op rechtspraak.nl en een gedreven journalist van [naam website] pakt het direct op. Ook hier probeert verweerder klaagster weer dingen in de schoenen te schuiven, die niet de waarheid zijn. En hij intimideert wederom, ditmaal met een dreiging dat hij in cassatie gaat en een nieuw kort geding zal opstarten. Klaagster heeft de pers niet direct of indirect geïnformeerd en dat was ook duidelijk te lezen in het artikel in Quotenet. Toch weerhield dit verweerder niet tot het schrijven van wederom een intimiderende brief.

5        BEOORDELING

omvang hoger beroep        

5.1        In hoger beroep heeft klaagster nieuwe klachten tegen verweerder opgeworpen. Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft gemanipuleerd met in de civiele procedures ingebrachte e-mails, dat hij niet doelmatig heeft geprocedeerd, dat hij onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan jegens klaagster en dat hij valse brieven in het civiele geding inbrengt.

5.2         Het hof wijst erop dat klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in artikel 46c van de Advocatenwet bepaalde wijze. Dit betekent dat in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het hof ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Het hof zal de door klaagster in hoger beroep geformuleerde nieuwe klachten tegen verweerder dan ook buiten beschouwing laten.

overwegingen raad

5.3        De raad heeft de klachtonderdelen a), b) en c) gezamenlijk behandeld, omdat die zien op de door verweerder namens [bedrijf A.] ingenomen standpunten over het al dan niet bestaan van een relatie tussen [bedrijf A.] en MBB CE. Volgens de raad mocht verweerder in de aanloop naar het kort geding afgaan op de mededelingen van zijn cliënte en hoefde hij daarnaar geen onderzoek te verrichten. Voorafgaand aan het kort geding was er geen grond om aan te nemen dat verweerder bekend was of had moeten zijn met een relatie tussen [bedrijf A.] en MBB CE. Ook wat betreft het bestaan of waarachtigheid van het Protokoll mocht verweerder afgaan op de mededelingen van zijn cliënte. Het rapport van het recherchebureau is daarbij van veel latere datum dan de door verweerder ingediende memorie van antwoord. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder met zijn stellingen over de relatie tussen [bedrijf A.] en MBB CE en over het Protokoll niet onbetamelijk of jegens klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.4        Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat verweerder mocht afgaan op de mededeling van zijn cliënte dat zij stukken van de zijde van klaagster had ontvangen en dat zij een sterke aanwijzing had dat klaagster deze stukken had verzonden. Gelet op het vertrekpunt van het tegen klaagster aangespannen kort geding en het feit dat de verzonden processtukken van de zijde van klaagster waren achtte de raad het niet onbegrijpelijk en ook niet onzorgvuldig dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mededeling van zijn cliente over de herkomst van de brieven. De uitlatingen in de brief van 29 augustus 2019 zijn daarom niet onbegrijpelijk en daarmee niet onbetamelijk of onzorgvuldig, aldus de raad.

5.5        Ten aanzien van klachtonderdeel e) heeft de raad vastgesteld dat verweerder tijdens de zitting bij het gerechtshof op 1 oktober 2019 zijn excuses heeft gemaakt over zijn opmerking over de Wijzen van Sion en dat van onbetamelijkheid geen sprake meer is. Voor het overige heeft klaagster haar klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.6        Tot slot, heeft de raad over klachtonderdeel f) overwogen dat de strekkingen en bewoordingen van de brief van 23 januari 2020 misschien onplezierig waren voor klaagster, maar dat dat de inhoud van de brief niet onbetamelijk maakt, gezien de context van de zaak.

beroepsgronden

5.7        Klaagster heeft een achttal gronden aangevoerd. De eerste twee gronden richten zich niet tegen de inhoudelijke overwegingen van de beslissing. Het hof ziet aanleiding deze gronden eerst te beoordelen.

beoordeling gronden 1 en 2

5.8        Grond 1 richt zich tegen het proces-verbaal, dat volgens klaagster onvolkomenheden bevat. 

5.9        Bij deze grond heeft klaagster geen belang, reeds omdat hetgeen daarin staat opgenomen de beslissing van de raad (dat wil zeggen: het dictum) niet draagt. Die beslissing volgt uit hetgeen in het lichaam van de beslissing is overwogen. De grond kan om die reden niet tot een ander dictum leiden. Het hof voegt hieraan toe dat het de klacht opnieuw onderzoekt aan de hand van de stukken en de mondelinge toelichting van partijen. Eventuele fouten en omissies in het proces-verbaal van de raad worden aldus in de beoordeling van het hof betrokken.

5.10         Grond 2 richt zich tegen de weergave in de beslissing van de raad van het verloop van de procedure. Klaagster klaagt erover dat de raad, althans de voorzitter, de e-mail van 11 maart 2021 met bijlagen niet heeft gezien.

5.11         Wat daarvan zij, uit de beslissing van de raad blijkt dat hij voorafgaand aan zijn beslissing kennis heeft genomen van de e-mail met bijlagen van 11 maart 2021 van klaagster. Reeds om die reden faalt deze grond. Daarbij heeft klaagster bij deze grond ook geen belang, omdat het hof kennis neemt van de stukken en die bij zijn beslissing betrekt.

de overige beroepsgronden

5.12 Grond 3 richt zich tegen overweging 4.1 van de beslissing van de raad, waarin de raad weergeeft dat verweerder verweer heeft gevoerd en dat daarop waar nodig zal worden ingegaan. Volgens klaagster is het verweer van verweerder niets omvattend en misleidend.

5.13 Grond 4 richt zich tegen de door de raad gehanteerde toetsingsmaatstaf. Volgens klaagster heeft de raad “de lat veel te laag gelegd”. Deze zaak is geen algemene zaak. Klaagster heeft jarenlang onderzoek gedaan naar de achtergrond van deze zaak en heeft veel bewijsmateriaal verzameld waarmee aangetoond kan worden dat MBB CE wel degelijk een dekmantel van illegale praktijken van [bedrijf A.] is. Verweerder had de plicht de stukken die hij van zijn cliënte kreeg te controleren omdat hij moet hebben geweten dat het Protokoll was vervalst. Hij mocht niet afgaan op de stukken die hij van zijn cliënte kreeg. Het was voor verweerder eenvoudig om die stukken te controleren op basis van openbare informatie.

5.14 Grond 5 richt zich tegen het oordeel dat de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond zijn. Uit publiek beschikbare informatie had verweerder kunnen weten dat er wel degelijk een relatie ligt tussen [bedrijf A.] en MBB.

5.15 Grond 6 richt zich tegen het oordeel dat klachtonderdeel d) ongegrond is. De raad is eraan voorbijgegaan dat verweerder zijn verweer niet heeft onderbouwd.

5.16 Grond 7 richt zich tegen het oordeel dat klachtonderdeel e) ongegrond is. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Uit het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof blijkt dat verweerder een essentiële kroongetuige heeft beticht van antisemitisme. Zijn excuses nemen die verwijtbaarheid niet weg.

5.17 Grond 8 richt zich tegen het oordeel dat klachtonderdeel f) ongegrond is. Dit klachtonderdeel moet volgens klaagster worden gezien in het licht van de andere klachten. Verweerder tracht klaagster telkens met sluwe trucs de mond te snoeren. Zijn gedrag is wel degelijk onbetamelijk.

verweer in beroep

5.18 Verweerder heeft zijn verweer gehandhaafd. Volgens hem miskent klaagster zijn positie als advocaat. Hij mag in beginsel afgaan op de juistheid van de door zijn client aan hem verstrekte informatie. Verweerder heeft verder de aangevoerde beroepsgronden gemotiveerd weersproken.

maatstaf

5.19 Het hof overweegt dat de raad bij de beoordeling van de klachten tegen verweerder de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder, die de belangen behartigt van de wederpartij van klaagster, stelt ook het hof voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (vergelijk HvD 3 juni 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:49)

de klachtonderdelen a), b) en c)

5.20 In essentie komt het verwijt van klaagster erop neer dat er voor verweerder genoeg aanwijzingen waren dat er een (huur)relatie tussen [bedrijf A.] en MBB CE bestond en dat het Protokoll vervalst is en dat verweerder daarom niet onverkort mocht afgaan op de informatie die zijn cliënte hem heeft verschaft.

5.21 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënte aanvankelijk geen aanleiding zag om het Protokoll aan klaagster te verschaffen, omdat zij geen recht heeft op inzage in de administratie van [bedrijf A.] en bij [bedrijf A.] de vrees bestond, gelet op de ongefundeerde beschuldigingen, dat klaagster met het Protokoll aan de haal zou gaan. Verweerder betwist dat het Protokoll vals zou zijn. Hij heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de informatie van zijn cliënte. Tot op heden heeft ook geen enkele rechter klaagster gevolgd in haar stellingen. Ter zitting heeft verweerder overigens medegedeeld dat klaagster zelf al het Protokoll heeft opgevraagd bij het Landsgericht. Het Landsgericht heeft zich vervolgens gewend tot zijn cliënte. Verweerder heeft zijn cliënte geadviseerd geen bezwaar te maken tegen de verstrekking van het Protokoll aan klaagster. Hij verwacht dan ook dat klaagster binnenkort het Protokoll zal ontvangen.

5.22 Naar het oordeel van het hof heeft de raad de door klaagster aan verweerder verweten handelwijze op juiste wijze aan de hiervoor genoemde maatstaf getoetst. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overwegingen van de raad en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog aan toe dat tot op heden niet is komen vast te staan dat tussen [bedrijf A.] en MBB CE de door klaagster gestelde relatie bestaat, noch dat het Protokoll en de daarbij behorende correspondentie vervalst zijn. Evenmin bestaan voor die door klaagster gestelde relatie en vervalsing voldoende aanwijzingen. Integendeel, in de door klaagster tegen onder meer [bedrijf A.] aangespannen bodemprocedure heeft de rechtbank bij vonnis van 21 oktober 2020 de vorderingen van klaagster afgewezen. Afgezien daarvan dateert het rapport van het recherchebureau waarin omtrent het bestaan van het Protokoll een conclusie is opgenomen, van na de door verweerder namens zijn cliënte over dat Protokoll ingenomen stellingen in de kortgedingprocedure. Overigens heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij zijn cliënte heeft geadviseerd geen bezwaar te maken tegen afgifte van het Protokoll aan klaagster door het gerecht in Duitsland. Voor het overige zijn de stellingen van klaagster onderwerp van een civiel geschil waarover de tuchtrechter zich niet uitlaat. De klachtonderdelen zijn door de raad terecht ongegrond verklaard.

klachtonderdeel d)

5.23 Klaagster heeft weersproken processtukken naar de privéadressen van de bestuurders van [bedrijf A.] te hebben verzonden. Zij stelt die adressen ook niet te hebben. Wat daarvan ook zij, gezien de voorgeschiedenis van de zaak en het feit dat de toegezonden stukken processtukken betroffen waarover klaagster beschikte en de cliënte van verweerder hem had laten weten niet zelf die stukken te hebben verspreid, had verweerder ook naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van zijn cliënte. De brief van 29 augustus 2019 van verweerder aan de advocaat van klaagster is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.  Ook voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de raad. Klachtonderdeel d is terecht ongegrond verklaard.

klachtonderdeel e)

5.24 Klaagster heeft niet heeft weersproken dat in door haar gebruikt bewijsmateriaal de bewoordingen “the committee of 300” voorkomen. Zij verwijt verweerder dat haar kroongetuige daaraan wordt gekoppeld en dat deze getuige ook zou hebben gesproken over de “Wijzen van Sion”. Verweerder heeft toegelicht dat het “committee of 300” ook wel de “Wijzen van Sion” wordt genoemd en dat hij tijdens de zitting bij het gerechtshof om die reden ook de “Wijzen van Sion” heeft genoemd. Hij heeft deze verbanden gelegd om de geloofwaardigheid van de getuige van klaagster aan de orde te stellen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat hij klaagster niet van antisemitisme heeft beschuldigd. Verder is gebleken dat verweerder nadat hij ter zitting bij het gerechtshof daarop was gewezen, heeft toegegeven dat de Wijzen van Sion niet worden genoemd. Hij heeft ook direct zijn excuses gemaakt. Het hof acht in het licht van het voorgaande de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel e is terecht ongegrond verklaard.

klachtonderdeel f)

5.25 Volgens klaagster heeft verweerder haar ervan beschuldigd dat zij contact heeft gezocht met de media. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder dat nu juist in het midden heeft gelaten. Dat uit de door verweerder gestuurde brief blijkt dat verweerder, althans zijn cliënte vermoedde dat klaagster contact met de media had gezocht, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen, aangezien klaagster in deze beroepsgrond heeft vermeld ‘Deze grond 8 borduurt naadloos voort op Grond 5, 6 en 7’ en die gronden hiervoor al zijn besproken.

slotsom

5.26 Het voorgaande betekent dat alle beroepsgronden falen. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

6        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1        bekrachtigt de beslissing van 10 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-927/A/A;

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 5 november 2021.