ECLI:NL:TAHVD:2021:194 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210227

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:194
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 26-10-2021
Zaaknummer(s): 210227
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Klager zoekt een advocaat om een procedure te starten tegen de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden en heeft hiervoor een artikel 13 verzoek ingediend bij de deken. Klager heeft afwijzingen van drie advocaten verstrekt waarvan twee advocaten hebben aangegeven niet werkzaam te zijn in het rechtsgebied waarvoor klager bijstand zoekt. Aangezien klager meerdere malen door de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klager verschafte informatie naar het oordeel van het hof niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. Het beklag zal dan ook reeds op die grond worden afgewezen. Overigens volgt het hof de deken in de stelling dat de procedure die klager wenst te voeren tegen de Raad geen redelijke kans van slagen heeft. Het beklag wordt ongegrond verklaard. 

BESLISSING

van 25 oktober 2021

in de zaak 210227
    
naar aanleiding van het beklag van:

klager
    
tegen:
    
mr. A.B. van Rijn 
Deken van de Orde van Advocaten 
in het arrondissement Den Haag

de deken


1    HET BEKLAG 

1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 15 juli 2021. Klager heeft een beklag d.d. 19 juli 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1    Het beklag is op 19 juli 2021 per e-mail ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier:
-    het verweerschrift van de deken van 30 augustus 2021;
-    de e-mails van de griffie van het hof van 2 september, 13 september en 16 september 2021.

2.3    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 


3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Op 13 juli 2020 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de Raad) een beslissing gegeven in de klachtprocedure van klager tegen zijn voormalig advocaat, met zaaknummer 20-270/AL/MN, waarin de Raad de klacht van klager kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klager heeft hiertegen verzet ingesteld. Bij beslissing van 19 april 2021, met zaaknummer 20-270/AL/MN, heeft de Raad het verzet van klager ongegrond verklaard. 
3.2    In een brief gedateerd op 22 mei 2021 gericht aan de Orde van Advocaten Midden-Nederland (hierna: de deken Midden-Nederland) met bijlagen heeft klager het volgende geschreven:

“Hierbij wil ik u vragen om mij een advocaat toe te wijzen, omdat ik er per e-mail u 5 namen toegestuurd heeft en geen advocaat kan krijgen tegen de Raad van Discipline. 
De verweerder [voormalig advocaat van klager] heeft pas op 22 december 2020 verzet ingediend terwijl de termijn van 30 dagen allang waren verstreken. In deze procedure is er fraude, samenspanning tussen [voormalig advocaat van klager], ex [partner van klager] (samenlevingscontract samen met haar) en de Raad van Discipline (verzetsbeslissing) gepleegd. 
Ik stuur u diverse documentatie dat er onrechtmatig en dat de e-mails nooit per post heb ontvangen van [de voormalig advocaat van klager]. 
Hierbij geef ik u toestemming om mijn dossier bij de Raad van Discipline op te vragen, omdat het gaat om veel stukken wat u kan inlezen. Mijn verzet had rechtens gegrond moeten zijn.”

3.3    In een e-mail van 18 juni 2021 heeft de deken aan klager geschreven dat hij van de deken Midden-Nederland een aanwijzing van een verzoek tot een advocaat van klager heeft ontvangen. De deken geeft onder meer een opsomming van de stukken die hij van de deken Midden-Nederland heeft ontvangen en verwijst naar de brief van de deken Midden-Nederland van 12 mei 2021 gericht aan klager waarin staat beschreven aan welke voorwaarden een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet dient te voldoen. Voorts verzoekt de deken klager een aantal punten van zijn verzoek toe te lichten en de schriftelijke afwijzingen toe te sturen van advocaten die klager stelt te hebben benaderd om hem bij te staan. 

3.4    Op 18 juni 2021 heeft klager per e-mail een aantal aanvullende stukken aan de deken gestuurd. De deken heeft hierop gereageerd in een e-mail van 22 juni 2021. Hierin heeft de deken onder meer geschreven:

“U heeft per e-mail van 18 juni 2021 de namen van vijf advocaten toegezonden. Onder verwijzing naar mijn brief van 18 juni 2021 verzoek ik u de schriftelijke afwijzingen te sturen, aldus de brieven of e-mails waarin de advocaat heeft aangegeven waarom hij/zij u niet van dienst kon /  wilde zijn. 

Voorts heb ik per e-mail van u de volgende documenten ontvangen:
(…)

Ten slotte merk ik op dat ik tot heden nog niet van u de stukken heb mogen ontvangen zoals opgesomd op pagina 3 van mijn brief aan u van 18 juni 2021. Ik verzoek u nogmaals deze documenten toe te sturen.”

3.5    In een e-mail van 22 juni 2021 heeft klager als volgt gereageerd:

“Hierbij zend ik u de afwijzing van [advocatenkantoor]  en de andere advocaten vinden het onzin om dat te doen. 
Ambtenaren zijn verplicht om volgens artikel 162 wetboek van strafvordering om daar aangifte van te doen tegen de Raad van Discipline en dat weet u ook.”

3.6    In e-mails van 24 juni 2021 heeft klager aan de deken twee afwijzingen van advocaten gestuurd die hij heeft verzocht om bijstand voor een procedure tegen de Raad.

3.7    Bij brief van 15 juli 2021 heeft de deken het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet afgewezen. De deken is van oordeel  dat klager zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Daarnaast is de deken van oordeel dat de door klager gewenste procedure tegen de Raad geen kans van slagen heeft

4    BEOORDELING

beklag

4.1    Klager wenst bijstand van een advocaat om een procedure te starten tegen de Raad omdat volgens hem de Raad zich schuldig heeft gemaakt aan fraude in de onder 3.1 vermelde  tuchtprocedure.  In de verzetsbeslissing van de Raad van 19 april 2021 is volgens klager opzettelijk onjuiste informatie opgenomen en is er geen sprake van onafhankelijke rechtspraak. Klager stelt daardoor financiële schade te hebben geleden waarvoor hij de Raad aansprakelijk acht. Klager voert in zijn beklag het volgende aan:

“Hierbij dien ik bezwaar in dat ik 5 advocaten heb benaderd en tot nu aan alle kanten wordt tegengewerkt, om maar geen advocaat kan krijgen.
Ik geef u toestemming om alle stukken op te vragen betreft mijn zaak dat er fraude is gepleegd en dit rechtens rechtgezet moet worden. 
De stellingen in de uitspraak is mee gefraudeerd en wordt nooit opgelost.
Ik word van het kastje naar de muur gestuurd.”

verweer deken

4.2    De deken verwijst naar de inhoud van zijn brief van 15 juli 2021 en voegt daaraan toe dat klager zijn stellingen dat hij vijf advocaten heeft benaderd en aan alle kanten wordt tegengewerkt om maar geen advocaat te krijgen, niet heeft toegelicht. Volgens de deken heeft klager niet aangetoond dat hij zich voldoende en passend heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden, terwijl hij daartoe meermaals in de gelegenheid is gesteld. 

toetsingskader

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

beoordeling

4.4    Uit de stukken leidt het hof het volgende af. De deken Midden-Nederland heeft klager bij brief van 12 mei 2021 uitgelegd aan welke voorwaarden een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet dient te voldoen. In een e-mail van 18 juni 2021 heeft de deken deze voorwaarden nogmaals bij klager onder de aandacht gebracht. Eén van deze criteria is dat de rechtszoekende aannemelijk dient te maken niet in staat te zijn om zelf tijdig een advocaat bereid te vinden om hem bij te staan. Aan die voorwaarde is in beginsel voldaan, indien de rechtszoekende aannemelijk maakt en desgevraagd aan de hand van schriftelijke adviezen en/of afwijzingen van advocaten aantoont, dat in de zaak reeds verschillende malen serieus, gericht en tevergeefs is getracht een advocaat bereid te vinden de zaak in behandeling te nemen. De deken heeft hem er op gewezen dat hij in ieder geval vijf advocaten dient te benaderen die werkzaam zijn in het rechtsgebied waarin hij bijstand nodig heeft (aansprakelijkheidsrecht). In een e-mailbericht van 22 juni 2021 heeft de deken klager erop gewezen welke informatie ontbreekt en dat de deken van klager verwacht dat hij schriftelijke afwijzingen stuurt van door hem benaderde advocaten waaruit blijkt om welke redenen zij klager niet kunnen of willen bijstaan. Klager heeft afwijzingen van drie advocaten verstrekt – [verschillende advocaten] - waarvan twee advocaten hebben aangegeven niet werkzaam te zijn in het rechtsgebied waarvoor klager bijstand zoekt. Nu klager meerdere malen door de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klager verschafte informatie naar het oordeel van het hof niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. Het beklag zal dan ook reeds op die grond worden afgewezen.
4.5    Overigens volgt het hof de deken in de stelling dat de procedure die klager wenst te voeren tegen de Raad geen redelijke kans van slagen heeft. Uit de stukken maakt het hof op dat klager van mening is dat sprake is van fraude doordat de Raad in de verzetsprocedure kennis heeft genomen van een brief van 22 december 2021 van zijn voormalig advocaat. Echter, het is procedureel toegestaan dat partijen voorafgaand aan de zitting stukken indienen en de Raad daar kennis van neemt. Daarnaast is het argument van klager dat de voorzitter die de verzetsbeslissing van 19 april 2021 heeft ondertekend al een aantal jaren geleden is overleden onjuist gebleken. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure een redelijke kans van slagen zou hebben.

4.6    Het voorgaande brengt mee dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag zal het hof dan ook ongegrond verklaren.  


5    BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 15 juli 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en A.M.J.G. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021. 


griffier     voorzitter    
  
De beslissing is verzonden op 25 oktober 2021.