ECLI:NL:TAHVD:2021:192 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210171

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:192
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 26-10-2021
Zaaknummer(s): 210171
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad heeft de klachten van klager tegen zijn eigen advocaat over de incasso van de declaraties ongegrond verklaard. Bekrachtiging door het hof.

BESLISSING

van 25 oktober 2021

in de zaak 210171

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 3 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-507/AL/MN. De raad heeft klachtonderdeel c) gegrond verklaard, de klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:77 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 1 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:
    -    de stukken van de raad;
     -    het verweerschrift van verweerder.
  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 augustus 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van het hof beantwoord. De griffier heeft van hetgeen besproken is aantekeningen gemaakt. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt, voor zover in beroep van belang, de volgende feiten vast.

3.2    Verweerder heeft klager vanaf december 2016 bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn ex-partner, voor zover hier van belang ter zake de verkoop van de woning waarvan zij gezamenlijk eigenaar waren. Klager heeft op enig moment geweigerd mee te werken aan de verkoop van die woning conform een door de ingeschakelde makelaar opgestelde concept koopovereenkomst. Dat was reden waarom de ex-partner een kortgedingprocedure aanhangig heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de ter zake ingestelde vorderingen bij vonnis van 14 februari 2018 toegewezen. 

3.3    Naar aanleiding van dit vonnis is er telefonisch contact geweest tussen klager en verweerder en heeft verweerder klager op 16 maart 2018 schriftelijk geadviseerd. 

3.4    Op 11 juli 2018 heeft verweerder aan klager meegedeeld dat er aan onbetaalde declaraties een bedrag openstaat van € 10.323,29. Op 13 augustus 2018 heeft klager op dit bericht als volgt geantwoord:
    “Wat betreft de nog openstaande posten bij je kantoor: daarvan ben ik mij terdege bewust en deze baren mij grote zorgen. Ik neem aan dat je voldoende inzicht hebt in mijn positie om te begrijpen dat het op korte termijn niet mogelijk is deze volledig te voldoen. Ik hoop de komende weken tot een integraal plan te komen voor de inlossing van de diverse te betalen bedragen […]. Begin september zal ik je hierover nader informeren.”

3.5    Op 15 augustus 2018 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld om uiterlijk in de eerste week van september 2018 met een concreet voorstel te komen voor de betaling van de openstaande declaraties. Klager is niet met een concreet voorstel gekomen.
    
3.6    Op 21 september 2018 heeft verweerder klager per aangetekende e-mail en per aangetekende brief gesommeerd het openstaande bedrag te betalen. Klager reageerde niet.

3.7    Op 7 december 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder aan het van klager bekende e-mailadres het volgende geschreven:
    “Gelet op de uitstaande facturen door u te voldoen aan mijn kantoor, waarop wij van u geen reactie meer hebben ontvangen, heb ik de deurwaarder opdracht gegeven een dagvaarding te betekenen aan uw adres.
    (…)
    De deurwaarder adviseerde mij om de dagvaarding openbaar te laten betekenen. Ter voorkoming van betekening in de openbaarheid, verzoek ik mij zo spoedig mogelijk een adres te doen toekomen alwaar de dagvaarding alsnog betekend dak worden. Indien ik niet uiterlijk  maandag 10 december aanstaande van u verneem met betrekking tot een adres, laat ik de deurwaarder opdracht geven over te gaan tot openbare betekening van de dagvaarding.”

3.8    De kantoorgenoot van verweerder heeft klager vervolgens bij openbaar betekende dagvaarding van 14 december 2018 betrokken in een procedure bij de rechtbank tot betaling van de declaraties. Op 9 april 2019 is klager bij verstek veroordeeld om de declaraties te betalen. Nadat op het betalingsbevel niet was gereageerd, heeft de deurwaarder in opdracht van verweerder vervolgens executoriaal beslag gelegd.

3.9    Op 28 mei 2019 heeft klager aan verweerder een e-mail gestuurd waarin hij aangeeft boos te zijn over het feit dat verweerder het vonnis is gaan executeren en waarin hij verzoekt het executoriaal beslag op te heffen. Op 24 juni 2019 heeft klager aan de deurwaarder een e-mail gestuurd met het verzoek om over het incassotraject in gesprek te gaan. Op beide e-mails is niet gereageerd.


4.     DE KLACHT

4.1       De klacht, zoals geformuleerd in klachtbrief aan de deken en zoals door de raad beoordeeld, houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door: 

a)    niet te reageren op e-mailberichten van klager van 28 mei 2019 en 24 juni 2019, (waarin klager om een betalingsregeling voor de openstaande facturen verzocht);

b)      zijn zorgplicht jegens klager niet in acht te nemen door onder meer niet mee te werken aan een afbetalingsregeling met betrekking tot de openstaande facturen;

c) (…)


5.    BEOORDELING

overwegingen raad
5.1    De raad heeft, samengevat, geoordeeld dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te reageren op genoemde e-mails van klager en niet (meer) mee te werken aan een afbetalingsregeling, omdat klager voorafgaande aan het incassotraject de mogelijkheid was geboden een voorstel tot afbetaling te doen, maar klager het er zelf bij heeft laten zitten. 

beroepsgronden
5.2    Klager heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten klager, in verband met het gelegde beslag, te informeren over de beslagvrije voet en hem daarbij te begeleiden. Voorts dat verweerder hem weliswaar formeel juist heeft gedagvaard, maar het desalniettemin op de weg van verweerder had gelegen hem daarvan ook op andere wijze op de hoogte te (doen) stellen. Tot slot heeft klager aangevoerd dat verweerder de verantwoordelijkheid door de incasso van openstaande facturen aan de afdeling administratie van zijn kantoor over te dragen, niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een advocaat verwacht mag worden. 

verweer in beroep
5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat sprake is van een nieuwe klacht waar klager stelt dat verweerder tekort is geschoten in het kader van voorlichting over of het geven van begeleiding bij toepassing van de beslagvrije voet. Klager is in die klacht, aldus verweerder, gelet op artikel 57 lid 4 Advw, niet-ontvankelijk. Voor het geval het hof die klacht wel inhoudelijk beoordeelt, heeft verweerder opgemerkt dat bij de beslaglegging bleek dat er al een eerder beslag was gelegd. De deurwaarder die het eerste beslag legt is altijd verantwoordelijk voor het in acht nemen van de beslagvrije voet. 

5.4    Verweerder heeft voorts aangevoerd dat ook de stelling van klager in beroep dat verweerder naast de openbare betekening van de dagvaarding andere dan de formele wegen had moeten bewandelen om klager te informeren, een nieuwe klacht betreft in hoger beroep. Klager moet ook daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder wijst bovendien op de e-mail van zijn kantoorgenoot van 7 december 2018 aan klager, waarin klager in de gelegenheid is gesteld openbare betekening te voorkomen door een adres op te geven waar betekening zou kunnen plaatsvinden. Daarop heeft klager niet gereageerd. Met die e-mail heeft verweerder, althans zijn kantoor, bij de incasso zonder meer zorgvuldig gehandeld, aldus verweerder.

ontvankelijkheid/nieuwe klachten
5.5    Voor zover klager in beroep heeft gesteld dat verweerder hem had moeten informeren over en/of wel had moeten bijstaan ter zake de (toepasselijkheid van de) beslagvrije voet, komt het betoog van klager neer op het indienen van een nieuwe klacht in hoger beroep. Het instellen van nieuwe klachten is in hoger beroep niet mogelijk, niet toegelaten. Nieuwe klachten, ook indien gerelateerd aan een al in hoger beroep lopende klachtprocedure, moeten bij de deken worden ingediend (artikel 46c lid 1 Advw., vgl. HvD 13 juni 2016, 150172). Klager wordt daarom in dit nieuwe klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling daarvan wordt daarom niet toegekomen. Anders dan verweerder heeft gesteld, is de stelling van klager in het beroepschrift dat verweerder naast de openbare betekening van de dagvaarding andere dan de formele wegen had moeten bewandelen om klager te informeren, echter niet een nieuwe klacht in hoger beroep. Naar uit ro. 4.2 van de bestreden beslissing volgt, heeft ook de raad de wijze waarop klager is gedagvaard al beoordeeld als een onderdeel van de klacht. Over de genoemde stelling oordeelt het hof als volgt.

beoordeling (overige) gronden, de maatstaf
5.6    Bij de beoordeling van de onderhavige klacht wordt vooropgesteld dat op een advocaat, die een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult, een zware verantwoordelijkheid rust om met zijn opdracht, privileges (waaronder het verschoningsrecht dat zijn geheimhoudingsplicht waarborgt) en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advw. 

de beoordeling (overige) gronden
5.7    Het beroep tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en b) wordt afgewezen. 
    Evenals de raad is het hof van oordeel dat gegeven de omstandigheid dat klager eerdere e-mails van verweerder onbeantwoord liet en zijn toezegging om zelf een afbetalingsvoorstel te doen niet is nagekomen, verweerder niet tuchtrechtelijk verweten kan worden dat hij niet meer op de latere, niet geconcretiseerde, verzoeken van klager tot het treffen van een afbetalingsregeling is ingegaan. 
5.8    De stelling van klager dat verweerder hem, naast de formele openbare betekening van de dagvaarding, op een andere, informele wijze had moeten en kunnen informeren valt tegen de achtergrond van de e-mail van 7 december 2018 van de kantoorgenoot van klager niet goed te begrijpen. Immers met die e-mail werd klager in de gelegenheid gesteld om een adres op te geven waar betekening zou kunnen plaatsvinden zodat openbare betekening voorkomen kon worden. Klager heeft op die mail niet gereageerd. Verweerder(s kantoor) heeft met het sturen van die e-mail in het incassotraject voldoende zorgvuldigheid in acht genomen. Anders dan klager ter zitting nog heeft aangevoerd, mocht van verweerder niet verwacht worden dat hij ter zake nog met klager zou bellen. Dit geldt temeer nu de e-mail van 7 december 2018 niet de enige e-mail van verweerder(s kantoor) is die klager onbeantwoord heeft gelaten. Van tuchtrechtelijk verwijtbar handelen is geen sprake. 

5.9    Ook de stelling van klager dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de incassoprocedure aan een (administratieve)afdeling van zijn kantoor over te laten wordt verworpen. Het is aan verweerder hoe hij ter zake zijn werkzaamheden en kantoor organiseert. Niet valt in te zien waarom verweerder het nemen van incassomaatregelen niet zou mogen overlaten aan anderen binnen zijn kantoororganisatie.

slotsom
5.10    Het voorgaande betekent dat klager niet-ontvankelijk wordt verklaard voor zover hij een nieuwe klacht heeft ingediend en het beroep tegen de ongegrondverklaring door de raad van de klachtonderdelen a) en b) wordt afgewezen. De beslissing van de raad wordt bekrachtigd.


BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij daarbij een nieuwe klacht heeft ingediend als hiervoor in r.o. 5.5 genoemd;

-    bekrachtigt de beslissing van 3 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in de zaak met nummer 20-507/AL/MN. 

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.A.H. Zegers en A.P. Wessels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 
25 oktober 2021.
 

griffier    voorzitter             


De beslissing is verzonden op 25 oktober 2021.