ECLI:NL:TAHVD:2021:189 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210144D
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2021:189 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 26-10-2021 |
Zaaknummer(s): | 210144D |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerster dat zij gedurende lange tijd onbereikbaar is geweest voor een aantal van haar cliënten en vervolgens ook voor de deken. De Raad van Discipline heeft verweerster de maatregel van schorsing in de uitvoering van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, opgelegd. Verweerster erkent de door de deken genoemde klachten en ze begrijpt dat haar een maatregel wordt opgelegd. Verweerster verzoekt het hof bij het vaststellen van de maatregel rekening te houden met een moeilijke periode in haar privéleven. Het hof is van oordeel dat sprake is van een ernstige patroon van gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid. Zorgelijk acht het hof dat eerdere klachten uit 2019 en 2020 over haar bereikbaarheid en twee eerdere veroordelingen die de raad aan verweerster heeft opgelegd vanwege haar gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid verweerster er niet toe hebben aangezet alsnog maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Evenzeer acht het hof zorgelijk dat verweerster in de procedure in eerste aanleg bij de raad in het geheel niet op het dekenbezwaar heeft gereageerd en evenmin op de zitting van de raad is verschenen. Hoewel het hof begrip heeft voor de persoonlijke omstandigheden van verweerster en de moeilijke periode die zij in haar privéleven heeft doorgemaakt, is de handelwijze van verweerster tuchtrechtelijk laakbaar. Hiermee heeft zij de kernwaarden integriteit en deskundigheid geschonden en daarmee onprofessioneel gehandeld. Vernietiging van de beslissing Raad van Discipline, voor zover de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, is opgelegd. Oplegging de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de schorsing wordt de bijzondere voorwaarde verbonden van een coachingstraject. |
BESLISSING
van 25 oktober 2021
in de zaak 210144D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
de deken
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 april 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 21-182/DH/RO/D). In deze beslissing is het bezwaar van de deken gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, ingaande op de dag dat de beslissing onherroepelijk is geworden. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:84 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerster is op 5 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken van 16 juni 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 augustus 2021. Daar zijn verweerster en de deken verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Verweerster is beëdigd op 11 mei 2007. Op 13 januari 2012 heeft verweerster haar stageverklaring ontvangen.
3.3 Mevrouw H is cliënte van verweerster.
3.4 Op 27 april 2020 heeft mevrouw H aan verweerster een e-mail gestuurd, waarin zij heeft gevraagd om advies over, zakelijk weergegeven, de omgang van haar ex-man met hun dochter.
3.5 In een e-mail van 30 juni 2020 heeft de ambulant begeleider van mevrouw H het volgende aan verweerster geschreven:
“(…) Reden waarom ik mail is omdat ik bij weer bij [mevrouw H] ben geweest. Zij vraagt
zich af wanneer de zaak van haar en haar ex-man voor gaat komen. Kunt u dit zeggen
of wellicht waar dat van af hangt. (…)”
3.6 Op 10 september 2020 heeft deze ambulant begeleider het volgende geschreven
aan verweerster:
“Ondertussen is het maanden geleden dat [mevrouw H] het ouderschapsplan naar u toestuurde.
Zij is uiteraard erg benieuwd of er iets is gebeurd met haar zaak. De gang van zaken
nu is dusdanig dat het een vechtscheiding genoemd kan worden wat nadelig is voor haar
dochter. Ook ondervindt zij zelf veel last van het gedrag van vader.
Graag verneemt zij hoe ver het is met haar zaak. Als begeleider vind ik die informatie
ook erg belangrijk omdat er nu eigenlijk niets wetmatigs is om op te kunnen beroepen
met betrekking tot het gedrag van vader.”
3.7 Op 21 september 2020 heeft deze ambulant begeleider het volgende geschreven
aan verweerster:
“Op 10 september stuurde ik u een email namens [mevrouw H]. Nu heeft zij nog een vraag.
Zij heeft het aangepaste ouderschapsplan opgestuurd naar u toegestuurd. Hoe is het
vervolg daarvan? Het lijkt mij vanzelfsprekend dat het ouderschapsplan wat naar de
Rechtbank gaat nog een keer gelezen kan worden voor akkoord. Verder is het zo dat
zij vader uit de voogdij wil, ook hier zou zij u graag over spreken.”
3.8 Op of omstreeks 21 december 2020 hebben een gezinswerker en deze ambulant begeleider,
beiden betrokken bij mevrouw H en haar kind, contact opgenomen met de deken.
3.9 De gezinswerker heeft op 21 december 2020 het volgende aan de deken geschreven:
“(…) Mevrouw (…) (ambulant begeleider (…) Thuiszorg), betrokken bij jeugdige E.E (…),
zijn bezig met een klacht omtrent het geen contact kunnen krijgen met [verweerster].
Vanuit team Jeugd en Gezin ben ik betrokken sinds begin 2020 bij moeder en jeugdige.
Dit aangezien er vragen waren omtrent scheiding en ouderschapsplan. Waarbij al snel
bleek dat vader middels zijn advocaat een ouderschapsplan op had laten stellen en
deze middels moeders advocaat ([verweerster]) is gedeeld aan moeder. Het ouderschapsplan
heb ik besproken met moeder, i.v.m. het niet voldoende beheersen van de Nederlandse
taal. Waarna moeder haar op- en aanmerkingen hierop heeft aangegeven. Dit heeft moeder
verstuurd naar haar advocaat. Hierop is er meerdere keren geprobeerd om contact te
zoeken door [ambulant begeleider] en moeder zelf. Tevens heb ik vanuit team Jeugd
en gezin tevens getracht om [verweerster] te benaderen om te vragen wat de stand van
zaken is. Helaas heb ik nooit iets vernomen op mijn telefoontjes (gemiste oproepen)
en op mijn ingesproken voicemail bericht bij mevrouw. In december heb ik het kantoor
van [verweerster] gebeld en gevraagd om een terugbel verzoek. Deze is door het advocatenkantoor
opgenomen en zouden ze door zetten naar mevrouw. Helaas heb ik hier tevens niets op
vernomen. Dit is zeer spijtig en geeft geen duidelijkheid aan beide ouders en dus
al helemaal niet aan de jeugdige. (…)”
3.10 De ambulant begeleider heeft de deken op 21 december 2020 het volgende laten
weten:
“(…) Naast e-mailen hebben we ook meerdere malen geprobeerd het kantoor/[verweerster]
telefonisch te bereiken. Dat was in ieder geval op de volgende datums:
25-06-2020: samen bij [mevrouw H] thuis gebeld naar advocaat zelf en het kantoor.
Geen gehoor, voicemail ingesproken.
20-07-2020: Heb ik met [verweerster] gebeld, geen gehoor
18-09-2020: [mevrouw H] en ik hebben samen gebeld, geen gehoor
15-10-2020: Ik heb met het advocatenkantoor gebeld en contact gehad; gemeld dat het
niet goed gaat, receptionist heeft toen een terugbelverzoek gemaakt voor de advocaat
met melding SPOED.
23-11-2020: Gebeld met het advocatenkantoor en doorgegeven dat we een klacht indienen
indien geen contact. Ook weer met advocaat zelf geprobeerd te bellen, geen gehoor.
En nog een paar vragen: Bij het zoeken naar een andere advocaat kwam de vraag hoeveel
er van de toevoeging gebruikt is door de vorige advocaat, [verweerster]. Kun u dit
zeggen? Ook kwam er het advies om u te verzoeken om een nieuwe advocaat toe te wijzen.
Is dat mogelijk? In de praktijk blijkt het lastig om een andere advocaat te vinden
voor iemand met toevoeging.
We zijn er ondertussen achter gekomen dat de zitting 17 februari om 10 uur is. [Mevrouw
H] heeft de oproep op ons verzoek thuis gestuurd gekregen. Er is dus niet veel tijd
meer om te zoeken en om een en ander door te nemen met de nieuwe advocaat. (…)”
3.11 Op 17 december 2020 hebben mevrouw H en de ambulant begeleider een klacht
ingediend bij (het kantoor van) verweerster
4 BEZWAAR
4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken
verwijt verweerster dat zij gedurende lange tijd onbereikbaar is geweest voor een
aantal van haar cliënten en vervolgens ook voor de deken. Inmiddels blijkt het een
zich herhalend patroon te zijn geworden, volgens de deken.
4.2 Nadat de deken door de ambulant begeleider en de gezinswerker op de hoogte
is gesteld heeft hij verweerster op 22 december 2020 gevraagd om een reactie. Omdat
hij geen reactie kreeg heeft de deken op 20 januari 2021 gerappelleerd en kenbaar
gemaakt dat hij overwoog om een dekenbezwaar in te dienen. Omdat verweerster opnieuw
niet reageerde, heeft de deken haar laten weten dat hij zich genoodzaakt zag om voorbereidingen
te treffen voor het indienen van een dekenbezwaar.
4.3 De deken stelt dat sprake is van een patroon van herhaalde onbereikbaarheid van verweerster in het recente verleden. Zo werden er in 2019 drie klachten, in 2020 één klacht en in 2021 één klacht ingediend tegen verweerster, die betrekking hadden op haar onbereikbaarheid. Daarnaast werd er in 2019 één signaal en werden er in 2020 twee signalen (waaronder in de kwestie van mevrouw H) afgegeven die zagen op haar onbereikbaarheid. Daarnaast bleek de deken bij de behandeling van deze klachten en signalen dat verweerster ook naar de deken toe in een aantal gevallen niet of onvoldoende reageerde.
4.4 De deken heeft er op gewezen dat de Raad van Discipline op 28 september 2020 de maatregel van berisping aan verweerster heeft opgelegd vanwege haar (gebrekkige) communicatie. Dit betrof de zaak met kenmerk 20-327/DH/RO. Daarnaast is bij de raad nog de klacht met kenmerk 20-663/DH/RO aanhangig. Deze klacht ziet ook op het traag of niet reageren door verweerster.
4.5 Verder heeft de deken nog het volgende gesteld ter onderbouwing van het bezwaar. Verweerster heeft op 16 november 2020 een uitnodiging voor het invullen van de Wwft uitvraag ontvangen. Zij heeft daar niet op gereageerd. Weliswaar behandelt verweerster zelf geen Wwft zaken, maar haar kantoorgenoot volgens zijn CCV-opgave 2019 wel. Om die reden heeft verweerster als kantoorverantwoordelijke de uitnodiging voor het invullen van de nadere vragen over de Wwft ontvangen. Op 22 december 2020 is aan verweerster een rappel gestuurd. Ook daar heeft zij tot op heden niet op gereageerd.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft overwogen dat gelet op de onderbouwing van het bezwaar van de
deken en het ontbreken van een reactie van verweerster, wordt uitgegaan van de juistheid
van de stellingen van de deken wat betekent dat het bezwaar gegrond is. Met betrekking
tot de maatregel overweegt de raad dat het dossier er andermaal van getuigt dat verweerster
onvoldoende voortvarend en adequaat optreedt in zaken die zij in behandeling heeft
genomen, evenals in eerdere zaken waarin de raad vanwege vergelijkbare verwijten aan
verweerster maatregelen heeft opgelegd. De handelwijze van verweerster in deze zaak
geeft er geen blijk van dat verweerster serieus werk maakt van de verbetering van
haar praktijkvoering, dit ondanks toezeggingen die zij tijdens de behandeling van
de zaak met kenmerk 20-663/DH/RO aan de raad heeft gedaan. Het nalaten van verweerster
raakt aan de kernwaarden kwaliteit, integriteit en deskundigheid, aldus de raad. Alles
overwegend acht de raad de maatregel van schorsing in de uitvoering van de praktijk
voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, passend.
beroepsgronden
5.2 Verweerster is in beroep gekomen tegen de door de raad opgelegde maatregel.
Verweerster erkent de door de deken genoemde klachten en ze begrijpt dat haar een
maatregel wordt opgelegd. Verweerster verzoekt het hof bij het vaststellen van de
maatregel rekening te houden met een moeilijke periode in haar privéleven. Sinds haar
zus ernstig ziek is geworden in februari 2019 en na haar overlijden in september 2020
heeft zij zich met name gericht op haar familie. Haar collega heeft in die periode
veel zaken voor haar waargenomen.
verweer in beroep
5.3 De deken betuigt zijn medeleven aan verweerster. De deken is echter van mening
dat verweerster ook in de moeilijke privéomstandigheden betere maatregelen had kunnen
en moeten treffen voor haar praktijk om te voorkomen dat zij gedurende lange tijd
onbereikbaar was voor haar cliënten, andere betrokkenen en de deken. Doordat verweerster
onvoldoende maatregelen heeft genomen, is verweerster ernstig tekortgeschoten in de
nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengt en heeft
de raad een juiste beslissing genomen. Hij ziet geen aanleiding klaagster een minder
zware maatregel op te leggen. Mede vanwege het uitblijven van een reactie van klaagster
in nu nog lopende klachtzaken neigt hij eerder naar het tegenovergestelde, aldus de
deken.
maatstaf
5.4 De tuchtrechter heeft op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de
kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen. Daarbij dient de tuchtrechter
wel rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking
tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te
voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. Daaronder wordt begrepen een goede bereikbaarheid voor de cliënten
en het verlenen van medewerking aan tuchtrechtelijke onderzoeken en informatieverzoeken
van de deken.
omvang van het beroep
5.5 Het beroep van verweerster is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de door
de raad opgelegde maatregel. Dit betekent dat het hof de motivering van de raad ter
zake van de gegrondverklaring van het bezwaar zoals weergegeven onder 5.1 als uitgangspunt
neemt nu hiertegen niet is opgekomen en uitsluitend en ambtshalve (de zwaarte van)
de maatregel beoordeelt.
beoordeling van de maatregel
5.6 Uit de vaststaande feiten volgt dat verweerster gedurende langere tijd voor
cliënten niet bereikbaar is geweest en ook niet reageerde op berichten van de deken.
Verder slaat het hof acht op de omstandigheid dat de deken op de zitting van het hof
heeft meegedeeld dat hij opnieuw twee klachtzaken in behandeling heeft die eveneens
betrekking hebben op de slechte bereikbaarheid van verweerster. Ook daarop had verweerster
tot op dat moment nog niet gereageerd. Verweerster heeft ter zitting haar persoonlijke
omstandigheden toegelicht die maakten dat zij gedurende lange tijd slecht bereikbaar
was en dat zij haar zaken had overgedragen aan andere advocaten. Deze voorzorgsmaatregelen
zijn onvoldoende gebleken. Zorgelijk acht het hof dat eerdere klachten uit 2019 en
2020 over haar bereikbaarheid en twee eerdere veroordelingen die de raad aan verweerster
heeft opgelegd vanwege haar gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid (beslissing
van 28 september 2021 met zaaknummer 20-327/DH/RO, op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder
ECLI:NL:TADRSGR:2020:156, en de beslissing van de raad van 29 maart 2021 met zaaknummer
20-663/DH/RO, op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:79), verweerster
er niet toe hebben aangezet alsnog maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen.
Evenzeer acht het hof zorgelijk dat verweerster in de procedure in eerste aanleg bij
de raad in het geheel niet op het dekenbezwaar heeft gereageerd en evenmin op de zitting
van de raad is verschenen. Dit ernstige patroon van gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid
is verontrustend. Hoewel het hof begrip heeft voor de persoonlijke omstandigheden
van verweerster en de moeilijke periode die zij in haar privéleven heeft doorgemaakt,
is de handelwijze van verweerster tuchtrechtelijk laakbaar. Hiermee heeft zij de kernwaarden
integriteit en deskundigheid geschonden en daarmee onprofessioneel gehandeld.
op te leggen maatregel
5.7 Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij na het lezen van de beslissing
van de raad tot het inzicht is gekomen dat haar handelwijze niet door de beugel kan
en dat dit voor haar een wijze les is geweest. Verweerster heeft verklaard haar handelwijze
te willen verbeteren en haar praktijk weer op adequate wijze te willen hervatten.
Gezien de ernst van de gedragingen acht het hof de maatregel van schorsing voor de
duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk, passend. Daarmee wordt het door
de raad opgelegde onvoorwaardelijke deel van de schorsing teruggebracht van 13 weken
naar 6 weken. Het hof ziet wel aanleiding om aan het voorwaardelijk op te leggen deel
van de schorsing de hierna te melden bijzondere voorwaarde van een coachingstraject
te verbinden. Het hof heeft uit de uitlatingen van verweerster ter zitting van het
hof opgemaakt dat bij haar de bereidheid bestaat een dergelijk traject in te gaan.
Het voorwaardelijke deel ziet het hof als een stevige stok achter de deur om te voorkomen
dat verweerster opnieuw in onprofessioneel handelen vervalt.
5.8 Het hof zal de volgende bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel
van de schorsing verbinden:
- verweerster dient binnen vier weken na de datum van deze beslissing een plan van
aanpak met betrekking tot het benodigde verbetertraject van een erkende praktijkcoach
aan de deken ter goedkeuring voor te leggen. Uit dat plan van aanpak moet blijken
dat verweerster een coachingstraject doorloopt en op welke wijze verweerster de deken
over het verloop van de coaching en het eindresultaat op de hoogte zal stellen.
proceskosten
5.9 Het beroep van verweerster is beperkt tot de hoogte van de door de raad opgelegde
maatregel. Dit beroep heeft geleid tot een matiging van het onvoorwaardelijke deel
van de door de raad opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk en is in
zoverre geslaagd. Het hof laat een veroordeling van verweerster in de proceskosten
voor de procedure bij het hof om die reden achterwege.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 6 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 21-182/DH/RO/D, voor zover de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
6.2 legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken;
6.3 waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;
6.4 stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;
6.5 stelt als bijzondere voorwaarde de voorwaarde zoals geformuleerd onder 5.8 van
deze beslissing;
6.6 bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal
worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder
een van de genoemde voorwaarden niet heeft nageleefd;
6.7 bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing in de uitoefening van
de praktijk ingaat op 22 november 2021.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst, L.H. Rammeloo, B. Stapert, en A.E.M. Röttgering, leden, en mr A.M. van der Hoorn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 25 oktober 2021.