ECLI:NL:TAHVD:2021:182 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210038
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2021:182 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-09-2021 |
Datum publicatie: | 22-09-2021 |
Zaaknummer(s): | 210038 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft volgens klager de rechtbank misleid door bij de rechter te wijzen op goede bedoelingen en te stellen dat die de verhoudingen wilde normaliseren, terwijl zij op de achtergrond ten strijde trok tegen klager. Het hof oordeelt dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, maar dit handelen past bij de vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van de cliënte te behartigen. Evenals de raad acht het hof dit klachtonderdeel ongegrond. Ten aanzien van het verwijt dat verweerster in haar processtukken een vals beeld over klager heeft geschetst, geldt dat die klacht niet-ontvankelijk is voor zover die processtukken eerder dan 3 jaar voor indiening van de klacht aan klager bekend zijn geworden. Voor zover dit klachtonderdeel wel ontvankelijk is, concludeert het hof dat er onvoldoende bewijs is dat verweerster in strijd met de waarheid heeft verklaard. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. Bekrachtiging oordeel raad. |
BESLISSING
van 20 september 2021
in de zaak 210038
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 28 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) (zaaknummer: 19-535/DH/DH). In deze beslissing is klachtonderdeel b deels niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 46g van de Advocatenwet en deels ongegrond verklaard en is klachtonderdeel a ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:206 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 27 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster;
- de e-mail van 8 juni 2021 van klager met bijlagen behorend tot het beroepschrift;
- een afschrift van het op 17 juni 2021 gehouden requisitoir van de officier van justitie in de strafzaak tegen de voormalig cliënte van verweerster, door klager op de ochtend van de zitting bij het hof per e-mail aan het hof en de gemachtigde van verweerster toegezonden.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 juni 2020. Daar zijn klager en verweerster met haar gemachtigde, mr. G.J. Kemper verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 In verschillende procedures tussen klager en zijn ex-echtgenote betreffende hun echtscheiding en hun minderjarige zoon (verder: de zoon) is verweerster sinds in ieder geval 2013 opgetreden als advocaat van de ex-echtgenote van klager.
3.2 Bij beschikking d.d. 25 april 2012 van het Gerechtshof Den Haag is klager belast met het eenhoofdig gezag over de zoon. Het hof heeft hiertoe, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“In het belang van de minderjarige acht het hof het noodzakelijk dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Zowel de moeder als de vader wordt in staat geacht het gezag over de minderjarige alleen uit te oefenen. De vader staat naar het oordeel van het hof echter meer open voor de invulling van een gelijkwaardig ouderschap en de bevordering van de banden met de andere ouder. Hij wordt door het hof in staat geacht daaraan invulling te geven op een zodanige wijze dat de moeder een belangrijke rol in het leven van de minderjarige blijft vervullen. In de proceshouding van de moeder daarentegen ziet het hof belemmeringen om, bij eenhoofdig gezag van de moeder, de vader een rol van betekenis te laten behouden in het leven van de minderjarige. Bij de afwegingen heeft het hof betrokken dat de vader in het verleden is veroordeeld voor ontucht met minderjarigen, maar dit gegeven acht het hof van onvoldoende gewicht om daaraan thans nog een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Het hof heeft daarbij gelet op de openhartigheid van de vader met betrekking tot zijn verleden, de behandelingen die hij heeft ondergaan, het oordeel van zijn behandelaren en het rapport van de raad. Dat de vader een gevaar vormt voor de minderjarige, zoals de moeder heeft gesteld, kan het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader en bezien in het licht van de uitgebrachte rapportages, niet als vaststaand aannemen. Het hof betrekt daarbij dat al zeer lange tijd sprake is van zeer ruime onbegeleide omgangsregeling van de vader met de minderjarige.”
3.3 In het door verweerster in de zaak [zaaknummer] op 17 april 2013 bij de rechtbank Den Haag ingediende processtuk heeft verweerder onder meer geschreven:
“Anders dan de vader stelt, toont het gedrag van de moeder over het afgelopen jaar niet aan dat zij de strijd niet wil stoppen. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat de moeder zich na de uitspraak van hof op zich te hebben laten inwerken juist van alles probeert om de verhouding met de vader te normaliseren (…) Het is betreurenswaardig dat vader de inspanningen van de moeder invulling te geven aan gelijkwaardig ouderschap en het normaliseren van verhoudingen tussen de ouders kwalificeert als ‘stalking’. Wat de moeder ook doet, het is in de ogen van de vader niet goed. (…) De moeder is (…) bereid zich te onderwerpen aan (forensisch) psychiatrisch onderzoek, maar op voorwaarde dat ook de vader zich aan een dergelijk onderzoek onderwerpt. De vader is daartoe niet bereid. Evenmin heeft de vader willen meewerken aan de verzoeken van de moeder [de zoon] te onderzoeken door professionals. (…) Het afgelopen jaar heeft de moeder duidelijk gemaakt dat zonder professionele hulp geen uitzicht bestaat op verbetering van de situatie (…) Het doet de moeder natuurlijk deugd dat de school en de opvang geen problemen signaleren, maar de moeder is zich ervan bewust dat noch de school noch de BSO de juiste kennis in huis heeft om de effecten van huiselijk geweld en/of pedofilie op [de zoon] te evalueren. (…) De enige terreur die de vader ervaart, is de door hemzelf veroorzaakte terreur als gevolg van zijn sterk vertroebelde beleving van het handelen van de moeder.”
3.4 Klager heeft op 2 november 2018 van de officier van justitie stukken ontvangen uit het dossier in de strafzaak tegen zijn ex-echtgenote. Daarbij zaten een klacht van verweerster d.d. 25 februari 2013 tegen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: het AMK) en correspondentie uit 2013 tussen onder meer [naam onderzoeksbureau], een commercieel forensisch onderzoeksbureau (verder: het onderzoeksbureau) en de cliënte van verweerster en van verweerster aan het onderzoeksbureau. In een e-mail van 9 april 2013 heeft het onderzoeksbureau aan de cliënte van verweerster onder meer geschreven:
“I have also talked to [verweerster] again. She still agrees with our idea to try and go for a VOTS (voorlopige ondertoezichtstelling) of [de zoon] because he is in immediate danger now that he is in his father’s care (a convicted pedofile) (…) from there we can move forward and have the RvdK ask for a VOTS and machtiging UHP (uithuisplaatsing) to have [de zoon] put in your care asap.”
3.5 In een e-mail van 20 augustus 2013 heeft verweerster aan het onderzoeksbureau geschreven:
“We have to work with what we’ve got. We do not have (enough) objective or relevant (clinical) information about [klager]. We do not have (useable) evidence of more recent deviant behavior.
We should not present what we’ve got ‘prettier’ than it is.
(…)
I’m afraid that a judge, without an expert explanation, will not see that the report provides significant information about [klagers] deviant behavior and that his deviant behavior is concerning. In ‘requist procedures’ it is not certain that the court will hear the expert. (…) If from a psychologists point of view the courts absolutely should have asked for formal risk assessment information, that should be made clear in the expert’s opinion. It is not enough for a lawyer to say so (it had already been said). (…) Please note, that a full scale forensic psychological assessment is warranted does not necessarily mean that the courts decisions are flawed. The outcome of a full scale forensic psychological assessment may be that [klager] poses no risk for [de zoon]. Therefore, a new request to the court should not solely be based on the fact that prior decisions were not based on a full scale forensic psychological assessment. (..) We need ‘hard’ information that it is not just [de cliënte van verweerster] not able to resign herself with the court of appeals ruling, but that she has valid serious concerns that [de zoon] is at risk. I prefer involving the Raad voor de Kinderbescherming if, with the right personal approach of [naam advocaat], the Raad can be motivated to make the right steps.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, na aanvulling bij de raad, zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft in het processtuk van 17 april 2013 de rechtbank misleid met een onjuiste stelling over de goede bedoelingen van haar cliënte, te weten dat zij probeerde de verhouding met klager te normaliseren, terwijl verweerster in diezelfde periode ook heeft getracht een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van de zoon van klager en zijn ex-echtgenote te bewerkstelligen.
b) Verweerster heeft sinds 2013 in strijd met de waarheid gesteld dat haar cliënte bereid is zich te onderwerpen aan een (forensisch) psychiatrisch onderzoek op voorwaarde dat klager dat ook doet, stellende dat klager daartoe niet bereid is. Aldus heeft verweerster de rechtspraak misleid met het valse beeld van een pedofiel die weerstand heeft tegen onderzoek en dus verdacht is, nadat verweerster zelf in 2012 om afwijzing van het verzoek van klager tot het uitvoeren van diagnostiek met risicotaxatie had gevraagd.
5 BEOORDELING
klachtonderdeel a
overwegingen raad
5.1 Klachtonderdeel a is door de raad ongegrond verklaard. Dat verweerster in 2013 achter de schermen kennelijk bezig is geweest met het bedenken van andere mogelijke strategieën en die besproken heeft met haar cliënte en/of anderen is niet verboden, valt onder haar geheimhoudingsplicht en is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar, aldus de raad.
beroep
5.2 Klager heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De raad heeft in feite geen oordeel gegeven over klachtonderdeel a, omdat de raad niet is ingegaan op het verwijt dat verweerster de rechtspraak heeft misleid met haar processtuk in de familierechtelijke procedure. Daarin heeft verweerster immers gesteld dat haar cliënte er alles aan deed om de verhouding met klager te normaliseren, terwijl verweerster op de achtergrond in overleg met haar cliënte inzette op uithuisplaatsing en beëindiging van het gezag. Dit deed verweerster door het in twijfel trekken van het rapport van het AMK dat onder meer inhield dat klager geen risico vormt en het indienen van een verzoek tot beëindiging van gezag op basis van een dreigingsanalyse van het onderzoeksbureau.
verweer
5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat klager in beroep zijn klacht feitelijk heeft uitgebreid door die te motiveren aan de hand van een andere feitelijke grondslag dan in eerste aanleg, namelijk dat verweerster het rapport van het AMK in twijfel heeft getrokken en een verzoek tot beëindiging van gezag heeft ingediend op basis van de dreigingsanalyse van het onderzoeksbureau. Verweerster verzoekt het hof die uitbreiding van de klacht buiten beschouwing te laten.
Verweerster heeft verder betwist dat zij achter de schermen met andere strategieën bezig is geweest. Volgens haar heeft klager haar processtuk uit de context getrokken.
overwegingen hof
5.4 Het hof begrijpt de verwijzingen van klager naar de correspondentie uit 2013 aan/van het AMK, het onderzoeksbureau en verweerster als nadere onderbouwing van klager voor zijn klacht dat verweerster achter de schermen bezig was met een strategie die strijdig was met het beeld dat zij bij de rechtbank van haar cliënte schetste en dat verweerster aldus de rechtbank heeft misleid.
5.5 Het hof stelt voorop dat klager in deze klacht kan worden ontvangen, ondanks het feit dat het aan verweerster verweten gedrag uit 2013 dateert. Tussen partijen is immers niet in geschil dat klager pas in 2018 op de hoogte raakte van de hiervoor genoemde correspondentie aan/van het AMK, het onderzoeksbureau en verweerster. Klager heeft zijn klacht tijdig, namelijk op 18 januari 2019, ingediend bij de deken.
5.6 Naar het oordeel van het hof heeft de raad inderdaad geen oordeel gegeven over het verwijt dat verweerster de rechter misleid zou hebben. Het hof zal dit punt hierna bespreken.
5.7 Met het hiervoor in 3.3 aangehaalde processtuk zou inderdaad de indruk kunnen zijn gewekt dat de cliënte van verweerster daarmee suggereert (impliciet) de strijd wilde stoppen. Uit de correspondentie van verweerster met het onderzoeksbureau volgt daarentegen dat de cliënte van verweerster actief naar materiaal zocht om aan te tonen dat klager een direct gevaar voor de zoon vormde en een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing beoogde. Dit duidt niet op het normaliseren van haar relatie met klager en het staken van de strijd.
5.8 Naar het oordeel van het hof heeft verweerster hiermee echter niet de grenzen van het betamelijke overschreden noch de rechtbank misleid. Verweerster heeft geen feiten gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Zo heeft verweerster niet gesteld dat haar cliënte berust in de uitspraak van het hof. Evenmin betekent een gestelde intentie van haar cliënte om de verhouding met klager te normaliseren niet zonder meer dat haar cliënte in de uitspraak van het hof berustte. Voorstelbaar is dat klager die gestelde intentie wel strijdig vindt met het op verzoek van haar cliënte onderzoeken van de mogelijkheden van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, maar verweerster had die vrijheid. Zij mocht haar cliënte als welwillend jegens klager presenteren (een partijstandpunt) en ondertussen ook in opdracht en in het belang van haar cliënte de hiervoor genoemde mogelijkheden onderzoeken.
5.9 Het hof concludeert dat de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a door de raad moet worden bekrachtigd zij het op andere gronden.
klachtonderdeel b voor zover niet-ontvankelijk
overwegingen raad
5.10 Klachtonderdeel b is door de raad niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit ziet op uitlatingen gedaan voor 18 januari 2016 omdat klager de klacht pas op 18 januari 2019 heeft ingediend bij de deken. Van omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.
beroep
5.11 Klager heeft aangevoerd dat de raad voorbij is gegaan aan zijn argument voor de ontvankelijkheid van zijn klacht. Hij heeft hiervoor verwezen naar randnummer 16 van de pleitnota, zoals voorgedragen ter zitting van de raad. Hierin heeft klager toegelicht dat hij pas door het vrijgeven van de e-mailcorrespondentie op 2 november 2018 bekend werd met het handelen van verweerster, waarvan de gevolgen mondjesmaat aan het licht komen. Toen werd klager bijvoorbeeld pas bekend met de complottheorieën die ontstonden binnen de jeugdbescherming over een pedonet binnen het Ministerie van Justitie, met de nota’s over het rechercheonderzoek naar dat pedonet rond klager en dat de politieke top sinds 2015 druk is met klagers zaak.
verweer
5.12 Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de door klager vermelde nummering in een niet nader geduid document van klager niet heeft kunnen herleiden tot een concrete motivering en is niet inhoudelijk ingegaan op deze beroepsgrond.
overwegingen hof
5.13 Het hof stelt voorop dat uit de door klager bij de bijlagen meegezonden tabel, voldoende duidelijk is dat klager randnummer 16 en 17 bedoelt van zijn pleitnota zoals bij de raad voorgedragen. Het hof stelt vast dat de raad niet inhoudelijk is ingegaan op dit door klager aangedragen argument voor de ontvankelijkheid van klachtonderdeel b.
5.14 Het hof begrijpt klagers argument aldus dat hij pas door de vrijgegeven e-mailcorrespondentie in november 2018 bekend is geworden met het handelen van verweerster en de impact daarvan op de beeldvorming over klager bij jeugdbescherming, het Ministerie van Justitie en de politie door verweerster. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk dat klager pas toen redelijkerwijs bekend kon worden met (de gevolgen van) het handelen van verweerster. Dat handelen bestaat volgens de klacht immers uit, kort gezegd, het in strijd met de waarheid de rechtspraak voorhouden dat klager niet bereid is tot een risicotaxatie. Het beeld van klager dat door verweerster in haar processtukken is geschetst, volgt rechtstreeks uit die processtukken zelf. Van die processtukken heeft klager al kennis kunnen nemen ten tijde van de gevoerde procedure in 2013. De raad heeft dan ook terecht klachtonderdeel b niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit ziet op gedragingen van verweerster die voor 18 januari 2016 hebben plaatsgevonden.
klachtonderdeel b voor zover ontvankelijk
overwegingen raad
5.15 De raad heeft dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard, voor zover dit ziet op uitlatingen die verweerster na 18 januari 2016 heeft gedaan. Door klager zijn geen (proces)stukken bijgevoegd, waaruit blijkt dat verweerster na 18 januari 2016 de door hem verweten stellingen heeft ingenomen. De raad heeft ten overvloede overwogen dat klager heeft erkend dat hij na de definitieve toewijzing van het eenhoofdig ouderlijk gezag en afwijzing van zijn verzoek om forensisch diagnostisch onderzoek geen aanleiding meer zag om zichzelf daarna aan een risicotaxatie te onderwerpen. Hetgeen verweerster in bovengenoemd processtuk heeft gesteld, is dus niet onjuist. Dat verweerster zou hebben willen suggereren dat klager een pedofiel met weerstand tegen onderzoeken is, is een invulling van klager zelf, althans geen conclusie die op basis van de stukken kan worden getrokken. Verweerster bestrijdt dat zij die suggestie heeft gewekt of heeft willen wekken en de raad leest die niet in bovengenoemd processtuk. In het bewuste processtuk worden in het geheel geen verzoeken onderbouwd met de stelling dat klager pedofiel zou zijn, aldus de raad.
beroep
5.16 Klager heeft in zijn beroepschrift benadrukt dat de kern van zijn klacht is dat verweerster een vals beeld over klager heeft geschetst, namelijk dat hij niet bereid zou zijn tot risicotaxatie en dat verweerster na 2012 feiten heeft herhaald die al waren weerlegd in de echtscheidingsprocedure 2010-2012. Klager heeft in dit verband een bewijsaanbod gedaan en gewezen op de klacht die verweerster bij het AMK heeft ingediend. Klager heeft daarbij zijn erkenning in eerste aanleg genuanceerd in die zin dat deskundigen geen enkele aanleiding zagen om klager als veiligheidsrisico aan te merken. Klager was op zichzelf bereid zich te onderwerpen aan een professionele risicotaxatie, maar zag daartoe geen aanleiding meer na de beschikking uit 2012.
verweer
5.17 Verweerster heeft aangevoerd dat de door klager gegeven voorbeelden niets te maken hebben met het oorspronkelijk geëntameerde debat over de vraag of hij geweigerd heeft aan een risicotaxatie mee te werken. Waar die voorbeelden in de stukken staan, is ook niet terug te vinden. Klager haalt feitelijkheden uit de context, herformuleert die en trekt daarover ten strijde. Klager heeft zelf in zijn repliek bij de deken geschreven dat hij geen aanleiding zag zich aan een risicotaxatie te onderwerpen, aldus verweerster.
overwegingen hof
5.18 Het hof stelt vast dat dit klachtonderdeel is gebaseerd op het processtuk van 17 april 2013, waarin verweerster heeft geschreven dat ‘de moeder [..] bereid [is] zich te onderwerpen aan (forensisch) psychiatrisch onderzoek, maar op voorwaarde dat ook vader zich aan een dergelijk onderzoek onderwerpt. De vader is daartoe niet bereid.’ Voor zover klager in beroep ook zou hebben bedoeld de klacht van verweerster bij het AMK aan het oordeel van het hof te onderwerpen, gaat het hof daaraan voorbij, omdat dat een ongeoorloofde uitbreiding in hoger beroep zou zijn.
5.19 Evenals de raad is het hof van oordeel dat er geen, althans onvoldoende aanwijzingen zijn dat verweerster na 18 januari 2016 in strijd met de waarheid heeft gesteld dat haar cliënte tot een (forensisch) psychiatrisch onderzoek bereid is en klager niet. Aan bewijslevering komt het hof dan niet toe.
5.20 De overige gronden van beroep zijn gericht tegen rechtsoverweging 5.6 van de beslissing van de raad. Deze overweging heeft de raad ‘ten overvloede’ gegeven en is dus geen dragende overweging voor de beslissing. Een eventueel geslaagd beroep op dat punt, doet dus niet af aan de beoordeling van de raad. Bij gebrek aan zelfstandig belang, bespreekt het hof daarom die beroepsgronden niet.
slotsom
5.21 Het hof zal de bestreden beslissing zal bekrachtigen, deels op andere gronden zoals hiervoor is overwogen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 28 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 19-535/DH/DH.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 september 2021.