ECLI:NL:TAHVD:2021:150 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210042

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:150
Datum uitspraak: 23-08-2021
Datum publicatie: 26-08-2021
Zaaknummer(s): 210042
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging van de beslissing van de raad. Verweerster heeft nagelaten klaagster schriftelijk te informeren over de voor- en nadelen van de door haar gevoerde bodemprocedure, eventuele alternatieven voor deze procedure niet onderzocht en aan klaagster voorgelegd. Verweerster heeft niet de juiste aanpak gekozen met de gevoerde bodemprocedure. Schending van de kernwaarde deskundigheid, berisping.

BESLISSING   

van 23 augustus 2021

in de zaak 210042

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 4 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) met zaaknummer: 20-644/A/NH. De raad heeft de klacht, voor zover deze ziet op de periode voor 1 april 2017, niet-ontvankelijk verklaard, de klachtonderdelen a) en b), voor zover deze zien op de bodemprocedure, gegrond verklaard en klachtonderdeel c), voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode na 1 april 2017 ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van berisping opgelegd en de raad heeft uitgesproken dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2    De beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:4 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 1 februari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van klaagster;

-    brief van verweerster van 20 mei 2021 met nadere producties.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 juni 2021. Daar zijn klaagster met haar gemachtigde mr. H.G. Ruis en verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3    FEITEN

3.1    Voor zover in hoger beroep nog van belang stelt het hof de volgende feiten vast.

3.2       In oktober 2016 heeft klaagster zich tot verweerster gewend in verband met problemen rond een ruil van paarden. Klaagster heeft haar paard [naam paard 1] naar Letland laten transporteren en daarvoor in de plaats heeft zij van mevrouw S, afkomstig uit Rusland (hierna: de Russische), het paard [naam paard 2] gekregen. [naam paard 2] is op 1 augustus 2016 bij klaagster afgeleverd. Op 2 augustus 2016 is [naam paard 2] door de dierenarts als niet mee te rijden en ongeschikt voor training en als sportpaard beoordeeld. Klaagster wenste [naam paard 2] daarom niet als ruilobject te accepteren. Tussen klaagster en de Russische is vervolgens een geschil ontstaan over het verblijf van [naam paard 2] bij klaagster, waar voor klaagster kosten aan waren verbonden.

3.3      Op 10 september 2016 heeft de Russische zeven paarden vanuit Letland naar klaagster gestuurd, waaronder [naam paard 1]. Na voldoening van door klaagster in rekening gebrachte stallingskosten zijn de paarden, met uitzondering van [naam paard 1], opgehaald. Aldus verbleven [naam paard 2] en [naam paard 1] bij klaagster.

3.4    Op een gegeven moment heeft de heer S uit Letland (hierna: de Letlander), de stalruiter van de Russische, zich bij klaagster gemeld. Hij stelde [naam paard 2] van de Russische gekocht te hebben en vorderde afgifte. De advocaat van de Letlander heeft klaagster onder meer bij e-mail van 19 oktober 2016 gesommeerd [naam paard 2] en het paardenpaspoort aan de Letlander af te geven. Klaagster wenste echter de kosten van verzorging van [naam paard 2] vergoed te krijgen en heeft zich op haar retentierecht beroepen. Bovendien had zich bij klaagster nog een persoon gemeld die stelde eigenaar te zijn van [naam paard 2]. Verweerster heeft dit alles bij e-mail van 21 oktober 2016 aan de advocaat van de Letlander medegedeeld. Bij e-mail van 25 oktober 2016 heeft de advocaat van de Letlander aan verweerster onder meer geschreven:

    “In de tussentijd ontving ik nadere informatie van mijn cliënt. Het paard [NAAM PAARD 2] behoort toe aan mijn cliënt, [de Letlander]. Bewijs daarvan treft u bijgaand aan.

    (…)

    Mijn cliënt houdt vast aan de eerdere sommaties. Cliënt sommeert uw cliënt opnieuw tot afgifte van het paard [NAAM PAARD 2], uiterlijk (…)”

    Ook bij e-mail van 31 oktober 2016 heeft de advocaat van de Letlander klaagster nog eens gesommeerd [naam paard 2] af te geven.

3.5    Bij e-mail van 26 oktober 2016 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

    “Today we spoke about the horses (…) and the correspondence with [de Letlander’s] lawyer, [de advocaat van de Letlander].

    As discussed I would like to file a complaint at the bar. The reason for this is that the lawyer is not revealing his clients and I think this is not possible as a lawyer. Furthermore I am not sure if I can answer his questions without knowing who he is acting upon.

    Furthermore we discussed to send a letter to [de Russische] stating she needs to pick up [naam paard 1] and pay for the stabling costs. After that I will write a supine.

    The way it goes will be that I file the supine at the court and then we wait for an answer. After that there is a court hearing. Please be aware this might take some time, because the filing needs to be done in Russia.

    I forsee the following upcoming costs:

    1.    letter to [de Russische] 4h

    2.    filing a supine 8h

    3.    court session and preparation 6h

    Other costs will be the complaint at the bar 3h

    Please understand that this is an estimation. It will all depend on what will happen in the coming weeks. My hourly rate is eur 200 and the court- and handling fee I assume are around euro 1.000,=. Translating costs are not included.”

3.6    Bij e-mail van 2 november 2016 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

    “Herewith I would like to explain the complex situation were you are in.

    Your counterparty is [de Russische]. She sold [naam paard 1] and stabled the 7 horses including [naam paard 2] at your stables. Now [de Letlander] is claiming to be the owner of [naam paard 2] and asks you to return [naam paard 2].

    (…)

    I assume, [de Letlander] now will start up a legal procedure. And from a legal point of view that has nothing to do with [de Russchische].

    I am afraid that they are trying to get [naam paard 2] without paying the stable costs (…)

    Therefore I think it is wise not to open our books and wait for the court case. Then we discuss the ownership of [naam paard 2] by [de Letlander], the open standing stabling costs and, the contracts of [de Russische] (…)

    On the other hand we have the case against [de Russische] claiming the purchase price of [naam paard 1].

    There we have to take action by sending out the supine ourselves and filing the supine at the court house.

    I suggest we wait a while to see how it goes further regarding [naam paard 2] and then go after [de Russische]. Of course I send the letter to her this week.

    Please understand that we are facing two court cases, one started by [de Letlander] and the other started against [de Russische] by us, but I suggest the wait a few more weeks before going after [de Russische].”

3.7      Op 13 januari 2017 heeft verweerster namens klaagster de Russische in kort geding gedagvaard en, na wijziging van eis, een voorschot op geleden schade gevorderd. Bij vonnis van 3 april 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klaagster afgewezen.

3.8     Op 7 augustus 2017 is in Rusland een vonnis gewezen, waarin klaagster is veroordeeld om [naam paard 2] aan de Letlander af te geven.

3.9       Nadien heeft klaagster er bij verweerster op aangedrongen om de Letlander te dwingen [naam paard 2] op te halen na betaling van de stallingskosten. Op 26 oktober 2017 heeft verweerster een concept voor een dagvaarding voor de Letlander naar klaagster gestuurd.

3.10    Op 5 maart 2018 heeft verweerster namens klaagster de Letlander gedagvaard voor de rechtbank Overijssel en een verklaring voor recht gevorderd dat klaagster een retentierecht toekomt met betrekking tot [naam paard 2]. Daarnaast is gevorderd de Letlander te veroordelen tot betaling van de stallings- en verzorgingskosten van [naam paard 2]. In de dagvaarding staat onder het kopje “Verweer [de Letlander]” vermeld:

    “[De Letlander is van mening dat [klaagster] geen beroep toekomt op het retentierecht en dat zij dit paard aan hem had af te geven. [De Letlander] heeft inmiddels via de Russische rechtbank een vonnis verkregen dat bepaal[t] dat hij de eigenaar van ‘[naam paard 2]’ zou zijn (productie 2). Tevens deed hij een verzoek tot vervangende schadevergoeding. Dit verzoek is afgewezen, maar de Russische rechtbank sommeert wel [klaagster] ‘[naam paard 2]’ af te geven. Dit kan zij evenwel niet, nu zij van mening is dat haar een retentierecht toekomt.“

3.11    De toenmalige kantoorgenoot van verweerster heeft de zaak op enig moment nadien van verweerster overgenomen.

3.12      Bij vonnis van 27 november 2019 heeft de rechtbank Overijssel de vordering van klaagster afgewezen, de (gewijzigde) vordering in reconventie van de Letlander toegewezen en klaagster veroordeeld in de proceskosten. Uit het vonnis blijkt dat de Russische rechtbank op 3 augustus 2018 in een beschikking de veroordeling uit het eerdere Russische vonnis van 7 augustus 2017, gewezen tussen de Letlander en klaagster, heeft gewijzigd in die zin dat de veroordeling tot afgifte van het paard [naam paard 2] is vervangen door een veroordeling tot betaling van 900.000,- Russische roebel. De Letlander heeft deze beschikking in de procedure overgelegd en in reconventie zijn oorspronkelijke vordering tot afgifte van [naam paard 2] gewijzigd en gevorderd dat de rechtbank de uitspraken van de Russische rechter zal erkennen en klaagster zal veroordelen tot betaling aan de Letlander van een bedrag van 927.700,- Russische roebel (inclusief proceskosten). De rechtbank heeft overwogen dat niets aan erkenning van de Russische beslissingen in de weg stond en deze vordering toegewezen.

3.13    Het vonnis is op 10 januari 2020 door de deurwaarder aan klaagster betekend met bevel tot betaling van in totaal € 16.160,69, waarvan (927.700 Russische Roebels omgerekend in euro’s:) € 13.421,78 als hoofdsom in reconventie was toegewezen. 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.  Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)      Verweerster heeft geen schriftelijke opdrachtbevestiging gestuurd met daarin een plan van aanpak, een risicoanalyse, alternatieve mogelijkheden en een inschatting van de kosten.

b)      Verweerster heeft de zaak juridisch verkeerd aangepakt.

c)      (…)

5    BEOORDELING

overwegingen raad

5.1    De raad heeft de klacht ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op de periode na 1 april 2017. Klachtonderdeel a) is gegrond verklaard op basis van de overweging dat niet uit het dossier volgt dat verweerster schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd dat zij een bodemprocedure tegen de Letlander aanhangig zou maken, noch dat zij klaagster heeft geïnformeerd over slagingskansen en kosten of haar heeft gewezen op de risico’s van verschillende mogelijkheden, hoewel dit wel op haar weg lag. Met betrekking tot klachtonderdeel b) is overwogen dat de raad met klaagster van oordeel is dat verweerster in de bodemprocedure voor een onjuiste aanpak heeft gekozen. Verweerster heeft het nut en de noodzaak van de ingestelde vorderingen niet kunnen toelichten. Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster zelf voor deze aanpak heeft gekozen, maar dat doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerster om te bepalen met welke aanpak de belangen van klaagster het beste zijn gediend. Bovendien is niet gebleken dat verweerster klaagster heeft geïnformeerd over slagingskansen en risico’s van de procedure.

beroepsgronden

5.2    Verweerster heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beide klachtonderdelen ook voor de periode na 1 april 2017 niet-ontvankelijk zijn, althans ongegrond. Ook heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen de opgelegde maatregel en de proceskostenveroordeling. Op de argumenten die verweerster daarvoor heeft aangevoerd zal het hof waar nodig hierna ingaan.

maatstaf

5.3    Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter, gelet op het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt (Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

5.4    Voorts is het de taak van de advocaat om de cliënt bij aanvang van de zaak niet alleen te adviseren maar ook een op de cliënt en de situatie afgestemde voorlichting te geven over mogelijke strategieën en de bijbehorende kansen en risico’s, waaronder een indicatie van de te verwachten kosten. Als zich daarna nog ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, moet de advocaat ook dat met zijn cliënt bespreken en hem opnieuw zorgvuldig adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie en de daarmee gepaard gaande kosten voldoende overziet. Bovendien moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar moet wel door de advocaat geïnformeerd zijn over de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven, zodat de cliënt de consequenties van die keuzes kan overzien.

ontvankelijkheid

5.5    Verweerster stelt dat klaagster te laat heeft geklaagd, ook voor zover het handelen van verweerster vanaf 1 april 2017 betreft. Volgens klaagster had de raad de klachtonderdelen a) en b) dan ook in hun geheel niet-ontvankelijk moeten verklaren. Verweerster meent dat de vervaltermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is gaan lopen bij haar opdrachtbevestiging aan klaagster van 26 oktober 2016, althans haar e-mail van 2 november 2016. Verweerster miskent daarbij evenwel dat zij pas in het najaar van 2017 is begonnen met de voorbereiding van de bodemprocedure tegen de Letlander en deze eerst in 2018 aanhangig heeft gemaakt. Ten tijde van de opdrachtbevestiging en de daaropvolgende correspondentie in 2016 was het uitgangspunt dat verweerster voor klaagster een procedure tegen de Russische aanhangig zou maken en juist geen stappen zou ondernemen tegen de Letlander, maar een eventueel door de Letlander aan te spannen procedure zou afwachten. De in het kader van de bodemprocedure tegen de Letlander genomen stappen, inclusief de informatieverstrekking daaromtrent vooraf door verweerster aan klaagster kunnen tuchtrechtelijk worden getoetst, omdat geen sprake is van overschrijding van de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. 

klachtonderdeel a) informatieverstrekking

5.6    Het hof is met de raad van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verweerster klaagster heeft geïnformeerd over de slagingskansen en de risico’s van de bodemprocedure tegen de Letlander, noch over de mogelijk daaraan verbonden kosten. In ieder geval is daarover niets door verweerster schriftelijk vastgelegd, wat krachtens vaste jurisprudentie van het hof voor rekening en risico van verweerster komt. Dit betekent dat het hof uit moet gaan van de juistheid van de stelling van klaagster dat zij hierover niet is geïnformeerd. Ook regel 8 van de Gedragsregels 1992 (regel 16 lid 1 van de Gedragsregels 2018) bepaalt dat de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen. Dat geldt niet alleen aan het begin van de zaak, maar ook en juist als tijdens de behandeling ervan een andere weg wordt ingeslagen, zoals hier met de tegen de Letlander gevoerde bodemprocedure is gebeurd.

5.7    Evenmin blijkt uit het dossier of en in hoeverre verweerster alternatieven voor de gevoerde bodemprocedure heeft onderzocht en deze met klaagster heeft besproken. Ook hierover is niets schriftelijk vastgelegd. Dat klemt te meer omdat er – zoals hierna zal blijken – voor de hand liggende en op het eerste gezicht aantrekkelijke alternatieven voor een procedure waren. Waarom de keuze is gemaakt voor het voeren van de bodemprocedure blijkt evenmin, anders dan dat klaagster “in de aanval wilde” met een procedure tegen de Letlander. Deze wens van klaagster laat onverlet dat het op de weg van verweerster had gelegen om klaagster de voor- en nadelen van zo’n procedure voor te houden en mogelijke alternatieven met klaagster te bespreken. Onderdeel van de kwaliteit van de dienstverlening is immers het voeren van een eigen regie. Ondanks haar sterk sturende cliënte met een buitenlandse juridische achtergrond had verweerster vanuit haar eigen verantwoordelijkheid moeten bepalen of de belangen van klaagster wel gediend waren met het voeren van deze procedure. Dat verweerster deze afweging gemaakt heeft en met klaagster besproken heeft, is niet gebleken.

5.8    Verweerster is dan ook tekortgeschoten in haar verplichting klaagster te informeren en te adviseren met betrekking tot alle aspecten van de bodemprocedure tegen de Letlander, inclusief eventuele alternatieven voor die procedure. De beslissing van de raad op klachtonderdeel a) zal worden bekrachtigd.

klachtonderdeel b) de gekozen aanpak

5.9    Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerster niet aangestuurd op een andere aanpak van de zaak dan de door klaagster gewenste bodemprocedure, geen alternatieven aangedragen en geen kosten-baten analyse gemaakt, terwijl naar het oordeel van het hof de keuze voor deze procedure grote risico’s met zich meebracht. Vast stond immers al langere tijd dat de Letlander afgifte van [naam paard 2] eiste en inmiddels was ook (in Rusland) in rechte vastgesteld dat hij eigenaar was van het paard. Verder had de Letlander het paard niet bij klaagster gestald, zodat een gekunstelde grondslag voor de vordering van de stallingskosten moest worden aangevoerd terwijl het (bij doortastend optreden) om een betrekkelijk gering financieel belang ging.

5.10    Het hof mist bij de door verweerster gekozen aanpak van het begin af aan een juridische analyse van de rechtspositie van klaagster met een inschatting van mogelijkheden en onmogelijkheden. Gaandeweg het verloop van de zaak heeft het ontbreken en hetvervolgens ook niet (kunnen) bijstellen van een juridische analyse aan de veranderende omstandigheden geleid tot de niet weloverwogen keuze tot het voeren van de te risicovolle bodemprocedure. Zo zat klaagster kort na de voor haar ongunstige ruil van [naam paard 1] voor [naam paard 2] met beide paarden opgescheept. Verweerster had het probleem met [naam paard 1] kunnen oplossen met een ontbinding van de ruil/koopovereenkomst met de Russische. [naam paard 1] stond immers alweer bij klaagster op stal en voor hetzij een ander paard, hetzij een financiële tegenprestatie, zou klaagster in Rusland moeten procederen, welke optie terecht door verweerster is verworpen vanwege alle onzekerheden en kosten. Uit het dossier blijkt niet dat een ontbinding van de ruil/koopovereenkomst is overwogen, ook niet na het verloren kort geding tegen de Russische. Wel is (uiteindelijk) door de Russische de ontbinding van de ruilovereenkomst ingeroepen.

5.11    Met betrekking tot [naam paard 2] was de situatie na het verloren kort geding onduidelijk. [naam paard 2] stond bij klaagster op stal, de stallingskosten liepen langzaam op en klaagster had het retentierecht ingeroepen tegen de Letlander (en iedereen die eerder had gesteld rechthebbende op het paard te zijn). Dit beroep is een reden om achterover te gaan zitten en af te wachten. Weliswaar liepen de stallingskosten van [naam paard 2] op naarmate de termijn verstreek, maar ook dan acht het hof de keuze van verweerster minst genomen merkwaardig om – zonder alternatieven te zoeken – een verklaring voor recht te vragen dat het retentierecht terecht is ingeroepen en de stallingskosten van de Letlander te vorderen. Verweerster heeft zich erop beroepen dat het gebruikelijk is dat het retentierecht wordt ingeroepen in verband met de (gemaakte) stallingskosten, maar heeft zich kennelijk niet afgevraagd of de belangen van klaagster hiermee (en met een hierop gebaseerde procedure) ook op langere termijn gediend zouden zijn bij steeds verder oplopende stallingskosten, ook tijdens de lopende procedure.

5.12    Duidelijk was al wel vrij snel dat het lastig zou zijn om deze kosten te verhalen op de Russische. In een vrij vroeg stadium was ook al aannemelijk dat de Letlander eigenaar was van [naam paard 2], nadat de advocaat van de Letlander drie eensluidende verklaringen daarover had verstrekt. Kennelijk heeft verweerster niet overwogen – daar blijkt in ieder geval niets van uit het dossier – om klaagster op enig moment te adviseren af te zien van het retentierecht, [naam paard 2] aan de Letlander mee te geven en de (in het beginstadium nog beperkte) stallingskosten maar voor lief te nemen. Ook vooruitlopend op de aanvang van de bodemprocedure had deze mogelijkheid (met het financiële plaatje daarvan) moeten worden afgewogen tegen de risico’s en kosten van de te voeren procedure. De vordering was nog beperkt tot enige duizenden euro’s, maar bleef gedurende de procedure verder oplopen; de kosten van de procedure, met alle internationale aspecten van dien, zouden aanzienlijk zijn; de verhaalbaarheid van de vordering op de Letlander (in het geval de vordering al zou worden toegewezen) was ook nog maar de vraag.

5.13    Op grond van het voorgaande is het hof, evenals de raad, van oordeel dat verweerster de zaak niet op een juiste manier heeft aangepakt. In het bijzonder heeft verweerster niet, althans onvoldoende oog gehad voor (goedkopere en eenvoudiger) alternatieven voor de gekozen insteek van een (internationale) bodemprocedure met alle kosten en risico’s van dien. De beslissing van de raad zal ook wat klachtonderdeel b) betreft worden bekrachtigd.

maatregel

5.14    Verweerster heeft naar het oordeel van het hof zowel ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak als de communicatie daarover met klaagster forse steken laten vallen en daarmee de kernwaarde deskundigheid als bedoeld in artikel 10a lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet geschonden. Daar komt bij dat verweerster ter zitting van het hof geen enkele reflectie op haar handelen heeft getoond. De door de raad opgelegde maatregel van een berisping is daarmee passend en geboden, evenals de door de raad gedane uitspraak dat verweerster jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

5.15    Ook op deze onderdelen zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

proceskosten

5.16    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                         

a)    € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);

b)    € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klaagster;

c)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

d)    € 1.000,- kosten van de Staat.

5.17    Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.18    Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 4 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummer 20-644/A/NH;

6.2    veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.3    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. E.L. Pasma, H.J.P. Robers, A.P. Wessels en A.E.M. Röttgering, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 23 augustus 2021.