ECLI:NL:TAHVD:2021:130 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210155

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:130
Datum uitspraak: 30-07-2021
Datum publicatie: 18-08-2021
Zaaknummer(s): 210155
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verzoek beperkte kennisneming. Verweerster heeft verzocht om de bijlagen bij haar beroepschrift niet te verstrekken aan de wederpartij om schending van haar geheimhoudingsplicht te voorkomen. De plaatsvervangend voorzitter van het hof (geen deel van de behandelend kamer) knoopt aan bij de regeling in art. 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht en maakt een belangenafweging voor de beslissing of het hof de stukken bij de beoordeling kan betrekken zonder deze te verstrekken aan de wederpartij.  De plaatsvervangend voorzitter oordeelt dat de geheimhoudingsplicht onevenredig in het gedrang zou komen en bepaalt dat beperking van de kennisneming van stukken door klager gerechtvaardigd is.

BESLISSING                                      

van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 30 juli 2021

in de zaak 210155

in de klachtzaak van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET VERZOEK

1.1    De plaatsvervangend voorzitter van het hof verwijst naar het beroepschrift van verweerster van 7 mei 2021 tegen de beslissing van 12 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-185/DB/ZWB, waarin zij het hof (onder meer) verzoekt om te bepalen dat uitsluitend het hof kennis zal mogen nemen van de bij het beroepschrift gevoegde bijlage D. Klager heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, op dit verzoek gereageerd.

1.2    Vooropgesteld wordt dat de (interne) openbaarheid van de (tucht)procedure en het beginsel van equality of arms met zich brengen dat alle betrokkenen kunnen beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken die zich in het dossier bevinden. Een verzoek tot geheimhouding houdt een beperking in van het recht op gelijke proceskansen. De kamer van het hof die de zaak zal behandelen, heeft (zonder kennisneming van de betreffende bijlage) een (plaatsvervangend) voorzitter die geen deel uitmaakt van de combinatie die de zaak zal behandelen aangewezen om op dit verzoek te beslissen. Op deze wijze wordt geborgd dat de combinatie over dezelfde procestukken beschikt als partijen.

2    DE BEOORDELING

wijze van beoordeling van het verzoek

2.1    Aangezien de Advocatenwet de figuur van geheimhouding van stukken niet kent, zoekt het hof aansluiting bij de Algemene wet bestuursrecht, waarin artikel 8:29 in een uitputtende regeling voor deze situatie voorziet. In zijn overzichtsuitspraak van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1367) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onder meer overwogen:

“Artikel 8:29 van de Awb geeft een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van stukken in procedures bij de bestuursrechter. Het eerste lid houdt een beperking in van het recht op gelijke proceskansen. Deze beperking is slechts bij "gewichtige redenen" mogelijk. Acht de bestuursrechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het ingevolge het vijfde lid aan de andere partij overgelaten te beslissen of de rechter mede op de grondslag van de achtergehouden of geheimgehouden inlichtingen of stukken uitspraak kan doen. De Afdeling is van oordeel dat de beperkingsmogelijkheid bij toepassing van deze regeling met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk proces daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.”

maatstaf

2.2    De beslissing of de verzochte beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

welke stukken

2.3    Het verzoek ziet op “bijlage D” bij het beroepschrift, dat een drietal stukken bevat:

1. een brief van verweerster aan de deken van 26 november 2018;

2. een brief van verweerster aan de deken van 20 maart 2019;

3. e-mailcorrespondentie tussen verweerster en de deken van 23 juli 2019.

standpunt verweerster

2.4    Verweerster heeft bij e-mailbericht van 25 mei 2021, dat zich onder de (intern) openbare dossierstukken bevindt, aan het hof uiteengezet dat toen zij zich met de klacht van klager geconfronteerd zag, zij geen mogelijkheden zag om zinvol verweer te voeren zonder haar geheimhouding jegens haar cliënt te schenden. Zij heeft vervolgens overleg gezocht met de deken. Uit dat overleg volgt dat het haar niet vrij staat om informatie die haar in het kader van de zaak ter ore is gekomen te delen, bijvoorbeeld met klager, die als faillissementscurator intrinsieke openbaarheid als taak heeft.

standpunt klager

2.5    Klager heeft bij e-mail van 22 juni 2021 aan het hof bericht dat hij geen afstand doet van zijn bezwaren tegen een vertrouwelijk deel. Het is aan het hof om (opnieuw) te beoordelen in hoeverre er sprake kan zijn van een vertrouwelijk deel dat niet aan hem ter kennis moet worden gebracht. Hij verzoekt het hof om zich daarover uit te spreken.

oordeel

2.6    De plaatsvervangend voorzitter acht de beperking van de kennisneming op de door verweerster aangevoerde gronden gerechtvaardigd.

2.7    Daartoe overweegt hij dat de stukken waarvan geheimhouding wordt verzocht een uiteenzetting bevatten over de advocaat-cliëntrelatie, die wordt bestreken door de geheimhoudingsplicht van verweerster als bedoeld in artikel 11a Advocatenwet. Nu de client van verweerster geen toestemming heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie openbaar te maken, staat het verweerster niet vrij om deze informatie prijs te geven. Tegenover de deken kan verweerster zich, behoudens bijzondere gevallen, niet op haar geheimhoudingsplicht beroepen (verg. Regel 29 van de Gedragsregels 2018). De informatie waarvan ten opzichte van klager geheimhouding wordt gevraagd betreft informatie waarvan verweerster uit hoofde van haar beroepsuitoefening als zodanig kennis heeft genomen en waarover zij de deken wel, maar derden zoals klager niet, zonder schending van haar geheimhoudingsplicht mag informeren. Zonder (overeenkomstige) toepassing van de bepalingen omtrent geheimhouding (ofwel: door openbaarmaking van die stukken) zou de belangrijke kernwaarde geheimhouding van verweerster naar het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter onevenredig in het gedrang komen. Daarom ziet de plaatsvervangend voorzitter aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

3    BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter:

3.1    bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de omschreven stukken (bijlage D) gerechtvaardigd is.

Aldus beslist op 30 juli 2021 door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter.

Plaatsvervangend voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 augustus 2021.