ECLI:NL:TAHVD:2021:126 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210088W2

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:126
Datum uitspraak: 02-07-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): 210088W2
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Wrakingsverzoek. Verzoek tot wraking griffier terecht niet in behandeling genomen. Ongegrond.

BESLISSING  

van 2 juli 2021

in de zaak 210088W2

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerder 1

en verweerders 2 en 3

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1    Het hof verwijst naar de beschikking van de deken van de Orde van Advocaten in het ressort Midden-Nederland van 16 maart 2021. In deze beschikking heeft de deken het verzoek van verzoeker om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet afgewezen.

1.2    Verzoeker heeft tegen die beschikking beklag ingesteld. Dit beklag is bij het hof in behandeling onder zaaknummer 210088.

1.3    Verzoeker is op 29 april 2021 door de griffie bericht dat zijn beklagzaak op basis van schriftelijke stukken in raadkamer zou worden behandeld, onder vermelding van de samenstelling van de behandelend kamer van het hof. Verzoeker heeft de behandelend kamer op 18 mei 2021 gewraakt De behandelend kamer heeft in deze wraking berust.

1.4    Op 25 mei 2021 heeft de griffie verzoeker bericht over de nieuwe samenstelling van de behandelend kamer, die bestaat uit verweerders 1, 2 en 3.

1.5    Op 26 mei 2021 heeft verzoeker de griffier gewraakt. Op dezelfde dag heeft de griffie verzoeker namens verweerder 1 bericht dat zijn wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen, aangezien de griffier niet kan worden gewraakt op grond van artikel 1.4 van het wrakingsprotocol van het hof.

1.6    Op 26 mei en op 27 mei 2021 heeft verzoeker hierop gereageerd. Op 2 juni 2021 heeft de griffie verzoeker namens verweerder 1 verwezen naar zijn eerdere reactie van 26 mei 2021. 

1.7    Op 2 juni 2021 heeft verzoeker verweerders 1, 2 en 3 gewraakt.

1.8    Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek en op 9 juni 2021 een verweerschrift ingediend.

1.9    Op 14 juni 2021 heeft verzoeker een e-mail gestuurd in reactie op het verweerschrift.

1.10    Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer.

2    BEOORDELING

Wrakingsgrond

2.1    Verzoeker heeft verweerders gewraakt op de grond dat de door hem gewraakte griffier niet door hen is vervangen. Verzoeker stelt dat deze griffier in het recente verleden heeft samengewerkt met twee personen die een negatieve rol spelen in de zaak ten behoeve waarvan hij een verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft ingediend bij de deken Midden-Nederland. Verzoeker wijst in dit verband op een interview uit het verleden met verweerder 1, waarin deze aangegeven zou hebben dat een griffier een belangrijk deel van de werkzaamheden uitvoert.

Verweer

2.2    Verweerders hebben aangevoerd dat het al dan niet vervangen van een griffier een aangelegenheid is van de kamervoorzitter, te weten verweerder 1. Verweerders 2 en 3 waren dan ook niet op de hoogte van de met verzoeker gevoerde correspondentie. Verweerders hebben verder aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de griffier in het verleden heeft gewerkt bij een organisatie waar een bekende van verzoeker ook heeft gewerkt, niet maakt dat zij zou moeten terugtreden, zodat verweerder 1 dit standpunt terecht heeft ingenomen tegenover verzoeker. Gelet hierop berusten verweerders niet in de wraking.

Toetsingskader

2.3    Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.4    Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is het standpunt van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

2.5    Het hof stelt vast dat de onderhavige wraking van verweerders in essentie betrekking heeft op de positie van de griffier. Het hof stelt voorop dat het rechtsmiddel wraking uitsluitend kan worden aangewend tegen de rechtsprekende leden van het hof, niet tegen de griffier (zie ook HvD 21 januari 2011, ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2987). Ter uitwerking hiervan luidt artikel 1.4 van het wrakingsprotocol van het hof: “Griffiers en administratieve medewerkers van het hof kunnen niet worden gewraakt”.

2.6    Met zijn wrakingsverzoek beoogt verzoeker via verweerders te bewerkstelligen dat de griffier alsnog wordt gewraakt, omdat verweerders het goed hebben gevonden dat de griffier “blijft zitten”.

2.7    Wat betreft verweerders 2 en 3 faalt dit verzoek, omdat niet gesteld of gebleken is dat zij hiermee enige bemoeienis hebben gehad. Gelet hierop valt niet in te zien welke aanwijzing er zou zijn dat zij ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

2.8    Wat betreft verweerder 1 is er wel sprake (geweest) van enige bemoeienis. Namens deze verweerder in zijn hoedanigheid van voorzitter van de zittingscombinatie is verzoeker op

26 mei 2021 uitgelegd dat het verzoek van verzoeker tot terugtrekking van de griffier, dan wel het verzoek tot wraking van de griffier, niet in behandeling kan worden genomen. Daarbij is verwezen naar het wrakingsprotocol (zie 1.5). Toen bleek dat verzoeker met dit antwoord geen genoegen nam, heeft de griffie namens verweerder 1 op 2 juni 2021 andermaal verwezen naar het eerdere bericht van 26 mei 2021 (zie 1.6). De mededelingen die namens verweerder 1 zijn gedaan waren correct en gebaseerd op geldende regelgeving en jurisprudentie. Ook hier valt niet in te zien welke aanwijzing er zou zijn dat verweerder 1 ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

2.9    Het wrakingsverzoek is ongegrond.

3    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1    verklaart het wrakingsverzoek van 2 juni 2021 van verzoeker ongegrond.

3.2    bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 2 juli 2021.