ECLI:NL:TAHVD:2020:87 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190284
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2020:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-04-2020 |
Datum publicatie: | 07-04-2020 |
Zaaknummer(s): | 190284 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken |
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht advocaat over overname zaak. Een overnameverzoek dient op zorgvuldige en niet-onbetamelijke wijze te gebeuren. Het verzoek hield in dat twee personen zich tot verweerder hadden gewend met het verzoek hun belangen te behartigen. Het verzoek was echter afkomstig van een derde en gaf daarom een verkeerde voorstelling van zaken. Verweerder heeft niet getracht het overnameverzoek te verifiëren. Bij het overnameverzoek is daarom niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. Bekrachtiging beslissing raad. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling. |
BESLISSING
van 6 april 2020
in de zaak 190284
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 21 oktober 2019, gewezen onder nummer 18-920. Deze beslissing is op 21 oktober 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. De raad heeft verweerder voorts veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager en voorts tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:165.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van 18 november 2019, waarbij verweerder van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op dezelfde dag per fax en op 19 november 2019 per post door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift van 28 december 2019.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 februari 2020. Verweerder en klager zijn, beiden met bericht, niet verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij op 30 april 2018 een overnameverzoek heeft gezonden zonder zich ervan te vergewissen dat de cliënten zelf overname wensten of zonder ook maar enig overleg met klager te voeren.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft in de bestreden beslissing feiten vastgesteld, waartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht. Het hof neemt die feiten bij de beoordeling tot uitgangspunt.
Het gaat om de volgende feiten.
4.2 Klager heeft het echtpaar J en A, hierna: het echtpaar, bijgestaan in een asielprocedure. Het echtpaar verbleef op dat moment in een AZC.
4.3 Bij fax van 30 april 2018 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:
“Tot mij wendden zich de heer J […] en mevrouw A […], geboren op […] respectievelijk […], beiden van Iraanse nationaliteit, met het verzoek hun belangen te behartigen in bovenvermelde zaak.
Indien u daar geen bezwaar tegen heeft, verzoek ik u mij het dossier zo spoedig mogelijk te doen toekomen. “
4.4 Op 30 april 2018 heeft klager op zijn kantoor een uitgebreide bespreking met het echtpaar gevoerd over de rapporten van nader gehoor. Tijdens deze bespreking heeft klager genoemde fax van verweerder ontvangen. Omdat het echtpaar het overnameverzoek ontkende, heeft klager direct telefonisch contact met verweerder opgenomen, die meedeelde dat een derde, een lid van de kerk, hem had verzocht de zaak over te nemen. Klager heeft daarop geweigerd het dossier over te dragen.
4.5 Nadat het echtpaar op 3 mei 2018 machtigingen ten behoeve van de overname van de zaak door verweerder had getekend en deze machtigingen door klager waren ontvangen, heeft klager op 5 mei 2018 alsnog het dossier aan verweerder overgedragen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft bij de beoordeling van de klacht, onder verwijzing naar gedragsregel 28, vooropgesteld dat een advocaat zich in beginsel onthoudt van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Verder heeft de raad erop gewezen dat de overname op een zorgvuldige en niet-onbetamelijke wijze dient te gebeuren en dat in het algemeen van de advocaat mag worden verlangd dat hij overleg voert met de advocaat van wie hij de zaak wenst over te nemen.
5.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht alsnog ongegrond dient te worden verklaard. In het beroepschrift heeft verweerder ¬– kort samengevat – erop gewezen dat in het vreemdelingenrecht en in het bijzonder het asielrecht sprake is van een bijzondere advocaat-cliëntrelatie, waarbij regelmatig sprake is van een taalbarrière. De vreemdeling kan hierdoor niet rechtstreeks contact opnemen met de advocaat, omdat hij of zij niet in staat is om zonder tolk met de advocaat te communiceren. Verweerder heeft daarnaast erop gewezen dat, indien een vreemdeling zich wil laten bijstaan door een voorkeursadvocaat, hij deze wens in nagenoeg alle gevallen alleen kenbaar kan maken via derden. Van een vreemdelingenrechtadvocaat kan, vanwege deze taalbarrière, niet worden verwacht dat hijzelf bij de betreffende cliënten de juistheid van het verzoek tot overname geverifieert. Dit kan verweerder volgens hem dan ook niet worden tegengeworpen. Relevant is verder dat in asielprocedures sprake is van korte termijnen, waardoor nagenoeg altijd de tijd ontbreekt het verzoek tot overname te verifiëren bij de cliënt zelf. Verweerder heeft niet anders gehandeld dan in de vreemdelingenrechtpraktijk en in het bijzonder de asielrechtpraktijk gebruikelijk is. De raad heeft deze bijzonderheden volgens verweerder bij de beoordeling miskend.
5.3 Het hof beoordeelt de grieven, die zich lenen zich voor gezamenlijke bespreking, als volgt. De raad heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat een overnameverzoek op zorgvuldige en niet-onbetamelijke wijze dient te gebeuren. Het hof wijst erop dat in het door verweerder verzonden overnameverzoek staat vermeld dat twee personen zich tot hem hebben gewend met het verzoek hun belangen te behartigen. Aangezien dit verzoek echter afkomstig was van een derde, namelijk van een lid van een kerk, geeft verweerder in dit overnameverzoek een onjuiste voorstelling van zaken. Door de wijze van formuleren wordt immers de indruk gewekt dat het overnameverzoek van het echtpaar zelf afkomstig was. Verweerder heeft verder niet gesteld, en dat is overigens ook niet is gebleken, dat hij het overnameverzoek op enigerlei wijze heeft trachten te verifiëren. Verweerder heeft bij deze stand van zaken bij het overnameverzoek niet de zorgvuldigheid betracht die van hem mocht worden verwacht.
5.4 Hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd rondom de gestelde communicatieproblematiek en de praktijk rond overnameverzoeken in vreemdelingenzaken doet – gelet op het voorgaande - aan dit oordeel niet af. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat volgens klager beide personen redelijk Engels spraken, hetgeen door verweerder niet is betwist.
5.5 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd. Het hof acht voorts (mede gelet op de afwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden) de door de raad opgelegde waarschuwing een passende maatregel.
5.6 Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling bekrachtigt, moet verweerder de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerder heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerder het bedrag van € 1.250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.
5.7 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2019, gewezen onder nummer 18-920, behalve voor wat betreft de wijze van betaling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250 in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. J. Italianer, A.R. Sturhoofd, J.A. Schaap en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 april 2020.